Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

PREDIKING EN POLITIEK-SOCIALE VRAGEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PREDIKING EN POLITIEK-SOCIALE VRAGEN

41 minuten leestijd Arcering uitzetten

K. Runia

Het is zonder meer duidelijk dat dit een zeer actueel onderwerp is. Ik noem slechts twee dingen.

1. In veel gemeenten lijden mensen onder een sterk politiek-gerichte prediking. Het is daarbij opvallend dat het bijna altijd een links-politieke prediking is. Voortdurend wordt er gesproken over bewapeningsvragen (waarbij soms uitgesproken IKV-standpunten worden geëtaleerd) of over vragen van rijkdom en armoede. Soms lijkt het wel alsof we met een totaal nieuwe vorm van het evangelie te maken krijgen, want ons wordt verteld dat het evangelie niet alleen vóór de armen is maar ook van de armen. Uiteraard wordt de derde wereld er voortdurend bij betrokken. Men is vóór de linkse regering van Nicaragua, maar tégen de rechtse in El Salvador. Men keert zich heel sterk tegen Amerika en de 'gevaarlijke' politiek van Reagan, maar men zegt praktisch nooit iets over Oost-Europa en wat zich daar afspeelt. Drs. A. M. Oostlander, hoofd van het wetenschappelijk bureau van het CDA heeft het eens zo samengevat: 'De modale PSP-predikant legt iedere zondag zijn gewetensproblemen uit aan de modale CDA-kerkganger, die doorgaans heel wat meer moeite heeft om een gehoor te vinden, aan wie hij zijn gewetensproblemen kwijt kan'.

2. Veel predikanten hebben het zelf moeilijk met deze materie. Ze hebben het gevoel dat ze niet om de sociale en politieke vragen heen kunnen en mogen, want de bijbel heeft ook een boodschap voor het sociale en politieke aspekt van het leven. Maar wie ben ik als prediker om dit allemaal zo goed te weten? Hoe moet ik het doen? In 1975 heeft de Raad voor de zaken van Kerk en Theologie van de Nederlandse Hervormde Kerk een rapport gepubliceerd onder de titel: De kerk in de sociaal-politieke spanningen. Daar staan veel goede dingen in. Bijna aan het slot van het rapport lezen we: 'De situatie, waarin de predikant vanaf de kansel spreekt, is bijzonder precair. Hij heeft de bijbel uit te leggen, het Evangelie te vertolken, het Woord van God voor de mensen van deze tijd en deze plaats toe te passen'. Maar dat betekent natuurlijk ook dat hij de ethische, en dus meestal ook de sociale en vaak ook de politieke strekking van dat evangelie moet toelichten. Het rapport wijst in dit verband

op 2 Tim. 2 : 19, waar we lezen: En toch staat ongeschokt het hechte fundament Gods met dit merk: e Here kent de zijnen, en: en ieder, die de naam des Heren noemt, breke met de ongerechtigheid'. Beide aspekten horen tot het fundament. Het eerste is meer de mystieke kant van het geloof. Het tweede is de praktische kant, maar is even onmisbaar. 'Wie dat breken met de ongerechtigheid van de kansel niet predikt en toelicht, tast de fundamenten van de kerk aan.'

We staan hiermee meteen al midden in de eerste centrale vraag: is er plaats voor deze zaken in de prediking? Horen sociale en politieke vragen wel thuis op de kansel? Mijn eigen antwoord hierop is zonder meer: Ja. Ik wil daar drie gronden voor aanvoeren.

De bijbelse boodschap zelf

Wat het Oude Testament betreft, denken we dan allereerst aan de profeten. ongetwijfeld was hun prediking door en door religieus geladen en richtte deze zich met name tegen de afgoderij onder het volk. Dat ligt voor de hand omdat deze prediking altijd, in welke vorm ook, verbondsprediking was. Het volk werd voortdurend op het verbond, dat de Here God met hen gesloten had, aangesproken. Afgoderij was niet zo maar een zonde, maar ze was verbondsbreuk. Maar deze prediking had tegelijk ook een uitgesproken en vaak zeer kritische sociaal-politieke strekking, en ook dat was geen wonder. Want tot het wezen van het verbond dat God met Israël gesloten had, behoorde ook dat Israël in de wereld moest laten zien wat Gods gerechtigheid betekende. Zoals God de Beschermer van de weduwe en de wees was en van ieder die onderdrukt werd, zo moest ook Israël zorgen voor de zwakken in de samenleving. Profeten als Amos en Hosea keren zich dan ook fel tegen het sociale onrecht in hun dagen. Ze wijzen er voortdurend op dat dit onrecht niet alleen van persoonlijke maar ook van strukturele aard is. De hele samenleving is corrupt geworden.

Soms komen ook uitgesproken politieke aspekten aan de orde. Amos spreekt in de Naam des Heren oordelen uit over de omliggende landen en volken. In de eerste twee hoofdstukken wordt een hele serie landen en volken genoemd: Damaskus, Gaza, Tyrus, Edom, Ammon en Moab. Maar het oordeel houdt daar niet op. Onmiddellijk daarna en in dezelfde serie worden Juda en Israël zelf genoemd! Ja, het oordeel over hen is nog feller dan over de andere volken! Evenzo waagt Jeremia zich op het politieke vlak en roept het volk op om zich over te geven aan de koning van Babel (hoofdstuk 27). De politieke relevantie van het Oude Testament is echter niet beperkt tot de profeten. Ook in veel psalmen, met name de koningspsalmen, klinkt ze door. In Ps. 72 bijv. wordt de messiaanse koning bezongen als iemand 'die de arme zal redden, die om hulp roept, de ellendige en wie geen helper heeft; hij zal zich ontfermen over de geringen en de arme, hij zal de zielen der armen verlossen; van druk en geweld zal hij hun leven bevrijden, hun bloed zal kostbaar zijn in hun oog'.

Trouwens Gods torah strekt zich ook voortdurend uit over het sociale en

politieke leven van Israël. Wij merken dat misschien niet zo, omdat we zo langzamerhand gewend zijn geraakt aan de bekende onderscheiding: oreel, ceremonieel en politiek, waarbij ons dan geleerd is dat de laatste twee aspekten niet meer bindend zijn. Hoe zeer dit in zijn algemeenheid ook waar mag zijn, het is toch goed te bedenken dat dit een door ons gemaakte en aan de Mozaïsche wet opgelegde onderscheiding is, die in die wet zelf niet voorkomt. In de praktijk is het dan ook vaak moeilijk uit te maken wat precies moreel, ceremonieel of politiek-sociaal is. Zelfs in wat we in het algemeen als het hart van de morele wetgeving beschouwen, de Dekaloog, lopen de elementen door elkaar, nl. in het vierde gebod. Hetzelfde geldt in nog sterkere mate van het zgn. Bondsboek (Ex. 21:1-23 : 33), waarin de volgende onderwerpen aan de orde komen: e rechten der Hebreeuwse slaven; voorschriften inzake het leven van de naaste; voorschriften inzake het eigendom van de naaste; voorschriften inzake gruwelijke zonden; voorschriften betreffende hulpbehoevenden; voorschriften inzake overheid, eerstelingen en het verscheurde; voorschriften inzake de verhouding tot de naaste; voorschriften voor de verhouding tot de Here. Hetzelfde geldt van de zgn. heiligheidswetten in Lev. 19-26, waarin ook het religieuze, het morele, het ceremoniële en het sociale voortdurend naast elkaar genoemd worden.

Wat het Nieuwe Testament betreft krijgt men eerst de indruk dat het hier heel anders ligt. Het lijkt wel alsof de politiek helemaal aan de rand van het gezichtsveld staat (Miskotte). Men heeft er vaak op gewezen dat Jezus' prediking van het Koninkrijk Gods dat nabijgekomen is zich zelfs tégen alle joods-messiaanse verwachting richtte, omdat deze met aardse politieke middelen zelf het messiaanse rijk wilde verwerkelijken. Het kan bij de lezing van de Evangeliën ook niet ontkend worden dat Jezus nauwelijks enige direkt-politieke uitspraken gedaan heeft. En toch zou het een simplificatie zijn, als we denken dat zijn boodschap van het rijk niets met de politiek te maken heeft. Wie nauwkeurig leest merkt telkens weer dat Jezus zeer kritisch staat tegenover de bestaande religieuze, sociale en politieke orde van zijn dagen. Het is dan ook niet zonder reden dat in zijn terechtstelling allerlei religieuze, sociale en politieke faktoren een rol blijken te spelen. Hoezeer zijn tegenstanders zijn woorden soms ook mogen verdraaien, het is duidelijk dat zij wel degelijk gevoeld hebben dat zijn prediking en zijn daden allerlei maatschapplijke en politieke consequenties hadden. Het zou daarom ook volstrekt onjuist zijn een breuk te construeren tussen de prediking van Jezus en die van de profeten. Jezus staat ook hier in de profetische traditie.

Hetzelfde geldt m.i. van de apostolische prediking. Ook hier vinden we weinig direkte bemoeienis met de sociale en politieke vragen van de tijd, maar vanuit het Heer-zijn van Jezus Christus over de ganse schepping wordt duidelijk een impliciete kritiek uitgeoefend op de bestaande samenleving. En het verbaast dan ook niet dat het conflict tussen de jonge gemeente en de Romeinse staat zich toespitst op het Kurios-zijn van Jezus. Hier staan twee totalitaire claims tegenover elkaar, en een keuze èn een conflict zijn onvermijdelijk. In de

Openbaring van Johannes wordt de kritiek zelfs expliciet, met name in de aankondiging van de val van het grote Babyion, de grote hoer, het symbool van Rome. Ongetwijfeld domineert ook hier de religieuze geladenheid: e is de stad waar het bloed van de getuigen gevloeid heeft (Openb. 11:7, 8), ze zit op de rug van het beest (Openb. 17 : 1-5) en is dronken van het bloed der heiligen en van het bloed der getuigen van Jezus (vers 6). Maar de hele beschrijving heeft zeer duidelijke sociaal-politieke nevenkleuren: e is de stad die politiek de wereld in slavernij houdt, die de volken verleidt en die de kooplieden der aarde door haar rijkdom aan zich bindt en onderwerpt (Openb. 18).

Ook op grond van de prediking van het Nieuwe Testament moeten we zeggen: deze vragen horen ook thuis in de prediking van vandaag. Met opzet zeg ik: 'ook'. Het kan immers niet ontkend worden dat de centrale boodschap van het Nieuwe Testament is dat Jezus Christus gekomen is om ons met God te verzoenen en zo ons van de schuld der zonde te bevrijden. Dat is volgens het hele Nieuwe Testament het hart van het christelijk evangelie. Of, om het met een term van Van Ruler te zeggen: 'daar draait het allemaal om'. Maar Van Ruler voegde er ook nog iets aan toe, nl. 'maar het gaat ergens anders om'. Het gaat uiteindelijk om het rijk van God. Het gaat er om dat deze wereld vernieuwd wordt. Het gaat er om dat straks Gods schepping als vernieuwde schepping voor zijn aangezicht zal staan. Het gaat om de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, die in Gods grote toekomst één zullen zijn, want God zelf zal bij de mensen wonen (Openb. 21). Daarom zal op de preekstoel ook over gerechtigheid en vrede gesproken moeten worden - dat hoort gewoon bij de prediking van het Koninkrijk Gods. We mogen dan ook nooit vergeten dat het evangelie behalve troost en bemoediging ook vreemd en hoekig en niet gemakkelijk inpasbaar is; dat het ook dwarsligger en aanstoot en ergernis is.'

Een historische grond

De gereformeerde kerken en de gereformeerde theologie zijn nooit bang voor politiek op de preekstoel geweest. Uiteraard neem ik het woord 'gereformeerd' hier in de brede zin van 'behorend tot de Reformatie onder leiding van Calvijn'. Dit geldt in de eerste plaats van Calvijn zelf. Niet alleen in zijn Institutie en zijn Commentaren maakt hij allerlei opmerkingen over sociale en politieke zaken', maar we vinden dit met name ook in zijn preken. Wie zijn preken leest zal telkens weer ontdekken dat Calvijn op allerlei sociale en politieke aspekten van de wereld in zijn tijd ingaat. Ik geef slechts één citaat uit het slot van zijn preek over het achtste gebod. 'Deze twee dingen beveelt God ons: gerechtigheid en oordeel. Gerechtigheid, om aan ieder zijn

recht te geven; en ook oordeel, opdat wij niet toestemmen in het kwade en niet dulden dat men de armen vertrede die geen middelen hebben om zich staande te houden. Want wanneer ik met mijn ogen zal zien dat iemand onderdrukt wordt en ik tracht niet hem te helpen, dan ben ik het eens met de dief, zodat het woord van Psalm 50 op mij van toepassing is: Als gij een dief ziet, zo loopt gij met hem mee. Is het geen lopen met hen die stelen, wanneer wij niet proberen hen tegen te houden of de ogen dichtdoen of hun de vrije teugel laten? Wij stemmen er in toe dat een diefstal bedreven wordt en daarom zullen wij ons deswege als dieven voor God moeten verantwoorden, ook al wordt dat niets geacht bij de mensen.' *

Hetzelfde geldt ook van de gereformeerde predikanten in ons land in de lie eeuw. Ze konden zich soms heel fel tegen de overheden van hun eigen tijd richten en dat deden ze dan niet in afwezigheid maar in de aanwezigheid van die overheden. De overheden mochten dan hun speciale banken in de kerk hebben, afgezonderd van het 'gewone volk', maar dat betekende niet dat ze daarom ook door de predikers gespaard werden. Het gebeurde nogal eens dat de overheden, net als de koning van Israël, deze vermaningen niet namen. Zo werd Johannes Teelinck in 1660 uitgewezen uit Utrecht. Wilhelmus \ Brakel (Vader Brakel) werd tot twee maal toe geschorst. Jacobus Koelman werd in 1675 in Sluis de laan uitgestuurd.

Ook later waren de mannen van de Nadere Reformatie bepaald niet bang of schuchter op dit punt. Bekend is de sociaal-politieke prediking van ds. Bernardus Smytegelt, die van 1695-1739 predikant te Middelburg was.' Hij ging soms geweldig tekeer tegen de regenten en hun protserige rijkdom en spaarde daarbij hun vrouwen en hun verwende kinderen niet. Maar hij bracht ook meer dan eens de politiek van zijn eigen dagen op de kansel. Toen de overheid weigerde voldoende aan de landsverdediging te doen, klaagde Smytegelt vanaf de preekstoel: 'Er vaart mij een trilling van ontsteltenis door de leden, wanneer ik aan ons onverdedigde land denk bij de naderende oorlog'. Toen de handelsschepen in de Oostzee bedreigd werden, riep hij uit: 'Vroeger zouden onze voorouders zulke belemmeraars van hun handel weggeblazen hebben en nu kan men het hen niet beletten'.

In dit kort historische exposé moet ik ook even wijzen op wat de gereformeerde homileet T. Hoekstra over deze zaak schreef in zijn Gereformeerde Homiletiek.' Hij is van mening dat het Woord Gods dat in de prediking verklaard moet worden toegepast moet worden op de brede sfeer van het volle, rijke mensenleven in huis, school en staat. Hij noemt daar nadrukkelijk ook het sociale en economische

leven bij. 'De dienaar des Woords verkondige zonder aanzien des persoons wat Gods Woord leert over de roeping van de patroon, over de rechten en plichten van de werknemer, en welke eisen aan de christen gesteld worden in tijden van bedrijfsslapte, werkloosheid, werkverruiming, overvloed, schaarste, armoede, enz.' Het Woord Gods is ook van toepassing op het politieke leven en geeft ook richtlijnen voor de overheid. Hoekstra voegt er dan wel waarschuwend aan toe dat het in de prediking vooral om 'beginselen' gaat. De predikant kan in concrete moeilijkheden geen voorschriften geven. In dagen van een staking moet hij dan ook de beginselen van het Evangelie verkondigen en laten zien dat het Evangelie beide partijen tot liefde verplicht. Hoekstra vindt verder ook dat de predikant het wereldgebeuren moet belichten met de lamp van Gods Woord. Maar dan voegt hij er wel onmiddellijk aan toe 'dat de dienaar des Woords bij de beoordeling van de wereldgebeurtenissen niet in finesses moet treden en de hoogste soberheid betrachten; hij neme nooit het air aan, alsof hij in de stoel der wijzen heeft gezeten en in de raad Gods heeft gezien'. Hoekstra omringt zijn uitspraken dus wel met allerlei caveats, maar het kan niet ontkend worden dat hij - duidelijk in de lijn van de gereformeerde traditie - er geen ogenblik aan denkt om, wat de prediking betreft, sociale en politieke vragen uit te schakelen.

Het wezen der prediking

Tenslotte is er nog een theologische grond. Ik geloof nl. dat dit alles ook met het wezen der prediking samenhangt. We nemen ons uitgangspunt hier in de bekende uitspraak van de Confessio Helvetica Posterior (van de hand van H. Bullinger, 1566): Praedicaiio verbi Dei est verbum Dei - de prediking van het Woord Gods is het Woord Gods. Het eerste 'verbum Dei' slaat op het Woord Gods, zoals dat in de Heilige Schrift tot ons komt. Daar is de confessie in het eerste hoofdstuk mee begonnen. 'Wij geloven en belijden dat de canonieke geschriften van de heilige profeten en apostelen van beide Testamenten het ware Woord Gods zijn.' Nadat dat breder uitgewerkt is, volgt dan het stuk over de prediking dat (het door Bullinger zelf geformuleerde) opschrift draagt: 'De prediking van het Woord Gods is het Woord Gods'. "Wanneer dan ook nu dit Woord Gods {hoc verbum Dei = Schrift) in de kerk door wettig geroepen predikers gepredikt wordt, geloven wij dat het eigen Woord van God verkondigd wordt, en ontvangen wordt door de gelovigen.'

Persoonlijk geloof ik dat dit helemaal waar is. Maar ook dat het niet de héle waarheid is. Het is slechts één kant van de zaak. De prediking wordt hier a.h.w. bezien van de kant van de 'bron'. Maar er is ook nog een andere kant, nl. die van het 'adres'. Het Woord moet ook ergens heen. Dat is niet maar een formeel aspekt, maar de hoorders horen er 'wezen-lijk' bij, en die hoorders leven altijd in een bepaalde situatie. Prediking is dan ook dat dit Woord naar die mensen in hun situatie geracht wordt. Anders gezegd, het Woord Gods geschiedt vandaag pas, wanneer het woord van profeten en apostelen betrokken wordt op de situatie van déze mensen. Nog anders gezegd, het Woord Gods geschiedt

werkelijk op de intersektie van deze twee lijnen. Actualisatie is dan ook niet iets dat nog bij de preek komt als een soort extra, maar ze behoort tot het wezen van de preek. Maar tot die situatie van die mensen behoort natuurlijk ook hun leven in de sociale en politieke werkelijkheid van deze tijd. Ook daarom kunnen we in de prediking nooit om deze vragen heen.

Alleen maar 'beginselen'?

De grote vraag is dan natuurlijk 'hoe' we dit moeten doen. Zoals we net al bij Hoekstra hebben gezien is het traditionele antwoord dat we in de prediking alleen maar mogen spreken over de 'beginselen' van het sociale en politieke leven. Ik geef nog een ander citaat: De predikant 'houde... in het oog dat Gods Woord de beginselen biedt, waarnaar ons leven moet ingericht worden. De algemene beginselen worden in de toepassing wel verbijzonderd voor de speciale levensterreinen, maar de beslissing, hoe in een bepaald geval te handelen, zal veelal aan de conscientie worden overgelaten'.' Dit is ook de visie van K. Dijk. Ook hij is van mening dat de 'beginselen' voor het politieke leven liggen uitgedrukt in het Woord Gods en daaruit op te delven zijn. Nadrukkelijk voegt hij hier aan toe dat het om de 'primaire' beginselen gaat en dat die, ook al behoren ze tot het politieke terrein, altijd van zedelijke aard zijn en daarom ook tot het terrein van de kerk behoren. 'Die beginselen ... zijn de normen van de Wet des Heren ... De Kerk predikt dus in haar Woorddienst ook de hoofdbeginselen voor de politiek.' '

De achtergrond is zowel bij Hoekstra als bij Dijk ongetwijfeld de bekende Kuyperiaanse onderscheiding van de kerk als instituut en de kerk als organisme. Deze onderscheiding diende o.a. om juist in deze materie orde in de hele zaak te houden. De kerk als instituut is de kerk, zoals ze naar buiten treedt in de confessie en in haar ambtelijk optreden. De kerk in deze hoedanigheid heeft niet in direkte zin met de politiek te maken, maar moet zich inderdaad berperken tot de 'beginselen' of de 'richtlijnen'. De kerk als organisme is de kerk, zoals ze zichtbaar wordt in het dagelijks leven van de gelovigen, hetzij individueel, hetzij gemeenschappelijk (via de christelijke organisaties). Hier houdt de kerk zich ook op direkte wijze met de politiek bezig.

Deze onderscheiding van Kuyper is jarenlang toonaangevend geweest in gereformeerde, christelijk-gereformeerde en ook in veel hervormde kringen. In het boekje Kerk en Politiek wordt deze visie nog klip en klaar verdedigd door Dijk. Wel moet hij zich nu en dan een beetje in bochten wringen, bijv. in verband met het feit dat de gereformeerde synode (een ambtelijke vergadering! de kerk als instituut!) in 1936 het lidmaatschap van de NSB en de CDU verboden had. Maar hij verdedigt dit als volgt: het ging toen niet om de concrete politiek, maar in feite om de 'beginselen' van deze partijen die onaanvaardbaar waren. Intussen verhinderde deze visie Dijk zelf niet om in

zijn preken heel wat politieke zaken ter sprake te brengen. Dat was natuurlijk in werkelijkheid ook niet zo'n groot probleem. Gereformeerd was immers praktisch identiek met anti-revolutionair. Niemand had dan ook eigenlijk onoverkomelijke bezwaren tegen déze politiek op de preekstoel, want ieder was het er eigenlijk mee eens. Waarschijnlijk hebben de meeste luisteraars niet een gehoord dat er politieke uitspraken werden gedaan!

Nu wil ik zelf de waarde van het onderscheid van Kuyper niet ontkennen. Dat wordt tegenwoordig in brede kring wel gedaan, maar dan valt het me telkens weer op dat de mensen die bezwaar tegen deze onderscheiding hebben, zelf op een gegeven moment ook weer grenzen trekken. Iedereen is het er mee eens dat je op de kansel niet alles kunt zeggen (al gaan sommigen wel erg ver). De meesten zijn het er toch wel over eens dat we bijv. geen partij-politiek op de preekstoel mogen brengen. M.i. is het onderscheid van Kuyper een bruikbaar onderscheid, mits we maar enkele dingen goed in het oog houden, (a) We moeten het niet overdrijven. Men kan op papier deze twee kanten van de kerk wel prachtig uit elkaar houden, maar in de concrete werkelijkheid valt het lang niet altijd mee deze twee aspekten precies te onderscheiden. Er is en blijft een breed grensgebied, waar ongelijk over geoordeeld kan worden, (b) Er is inmiddels wel wat veranderd, althans in de grote kerken. Waren vroeger bijv. bijna alle gereformeerden anti-revolutionair en was er toen dus een grote politieke homogeniteit in de plaatselijke gereformeerde kerk, vandaag ligt dat in veel gemeenten anders. Op bijna alle partijen, van links tot rechts en van rechts tot links, wordt er door kerkmensen gestemd. Daarom is het ook niet meer zo simpel om de concretisering maar helemaal aan de politieke partijen over te laten. Kerkleden, met name zij die op niet-christelijke partijen stemmen, willen nu ook van het instituut graag een christelijk perspektief op dringende sociale en politieke vragen ontvangen. Daarbij loopt het instituut natuurlijk weer het risico dat het ten gevolge van deze aandrang verder gaat dan verantwoord is of precies die antwoorden geeft die mensen graag willen horen, (c) Tenslotte is er ook nog de principiële vraag of de kerk haar profetische en diakonale taak zo maar kan overhevelen naar organisaties naast de kerk. Deze vraag wordt terecht gesteld door dr. A. Noordegraaf.' Ook al zouden alle leden van een bepaalde gemeente of van een landelijke kerk lid zijn van christelijke politieke partijen, dan blijft de kerk toch nog haar eigen-aard-ige verantwoordelijkheid op deze terreinen houden.

Hoe verder?

Als we er met Kuypers onderscheiding en met de idee van de 'beginselen' niet helemaal meer uitkomen, hoe vinden we dan een antwoord op de vraag naar de plaats van sociale en politieke vragen in de prediking? Ik denk dat we er alleen uitkomen via een zekere omweg. Deze vraagstelling is nl. op een dubbele manier een onderdeel van een breder geheel, (a) Wat het eerste woord

betreft, prediking, is ze onderdeel van het bredere thema van het 'spreken der kerk', (b) Wat de tweede helft betreft, politiek-sociale vragen, is ze onderdel van het bredere thema: prediking over ethische vragen. In het vervolg van dit artikel wil ik deze omweg volgen en proberen na te gaan waar de grenzen van deze bredere gehelen liggen. Misschien helpt ons dat om ook bij het meer beperkte onderwerp onze weg te vinden. Ik heb nl. zo'n idee dat als je (a) de grenzen van Het spreken der kerk in het algemeen op het spoor komt, je ook in grote lijnen weet waar de grenzen voor de prediking liggen; en als je (b) weet hoe je behoort te preken over ethische vragen in het algemeen, je waarschijnlijk ook de grens ten aanzien van de vragen van de samenleving en de politiek te pakken krijgt. In ieder geval is het de moeite waard om het eens uit te proberen.

Het spreken der kerk in het algemeen

Daar is de laatste tijd nogal wat op gestudeerd èn door theologen èn door de kerken zelf. Men is het er zo langzamerhand wel over eens dat dit spreken aan bepaalde voorwaarden moet voldoen (al is men het lang niet altijd eens over het aantal en gehalte van deze voorwaarden). Zelf zou ik er vier willen noemen, die m.i. zonder meer noodzakelijk zijn. (1) De zaak moet van voldoende belang zijn. Het is duidelijk dat de kerk niet over elk wissewasje kan gaan spreken. Daar zou ze zich alleen maar belachelijk mee maken. Het moet een zaak van importantie zijn, waarbij we natuurlijk moeten bedenken dat de importantie van de situatie afhangt. Terwijl normaliter de kerk alleen zal spreken over een zaak die veel mensen aangaat, kan het best noodzakelijk zijn om in een bepaalde situatie een uitspraak te doen die maar één persoon raakt, bijv. wanneer die ene persoon van zijn rechten beroofd wordt. (2) Het moet een zaak zijn die het volk of de overheid niet langs andere kanalen bereikt heeft. Het heeft in de regel weinig zin om als kerk een zaak aan de orde te stellen, die al door allerlei aktiegroepen van de daken geschreeuwd wordt. Als de kerk daaraan mee zou doen, wordt ze zelf een aktiegroep en zal ze door de mensen ook als een gewone aktiegroep beschouwd en behandeld worden. (3) De kerk moet heel goed weten wat ze in GODS NAAM kan en moet zeggen. Daar gaat het immers om: de boodschap van God ten aanzien van die bepaalde zaak doorgeven. De uitspraak van de kerk moet dan ook duidelijk evangelisch zijn. Het moet duidelijk zijn dat de kerk vanuit het evangelie spreekt. De gemeente moet het spreken ook als zodanig kunnen herkennen. Anders verliest de uitspraak van de kerk haar kracht en devalueert ze tot een bijdrage aan de discussie. (4) Het onderwerp moet dh-ekt iets te maken heben met de levenspraktijk van de gemeente. Dr. A. A. Spijkerboer heeft eens geschreven dat een uitspraak tegen de jacht op walvissen in onze Nederlandse situatie geen enkele zin heeft, omdat de leden van de kerken daar hoogstwaarschijnlijk niets mee te maken hebben. Maar een uitspraak over opkomend racisme heeft wel degelijk zin, omdat we als leden van de Nederlandse kerken daar zelf wèl mee te maken hebben.

Dit zijn m.i. vier noodzakelijke voorwaarden voor het spreken van de kerk in het algemeen. Het zal de aandachtige lezer duidelijk zijn dat niet alle voorwaarden zonder meer toe te passen zijn op de prediking. Dat geldt met name van no. 2 - een zaak die volk of overheid niet langs andere kanalen bereikt. In de prediking richt de kerk zich immers niet tot het volk als geheel (al is iedereen welkom) en ook niet tot de overheid (al is ook die van harte welkom). De prediking heeft een zeer concreet adres, nl. de mensen die in de kerk aanwezig zijn en zij vormen de gemeente. (Hier ligt toch een verschil met de tijd van a Brakel en Smytegelt, toen de overheid nog wel aanwezig was. Waarschijnlijk waren ze er ook toen niet als overheid, maar ze hadden wel hun eigen regentenbanken in de kerk. Er zat toch een zekere vermenging van posities in.) Toch heb ik de idee dat voorwaarde 2 op een andere manier toch ook betrekking heeft op de prediking. Het is nl. ook ten aanzien van de preek waar dat het niet nodig is om allerlei dingen aan de orde te stellen, waar alle kranten al over schrijven en allerlei aktiegroepen zich al mee bezig houden. De predikant op de kansel moet er voor waken dat hij niet de spreekbuis van aktiegroepen wordt.

De andere drie voorwaarden lijken me wel rechtsstreeks voor de prediking van belang te zijn. (1) Als de dominee over bepaalde zaken in zijn preek gaat spreken, dan moeten die zaken ook van voldoende belang zijn voor de hele gemeente. (3) Wat de dominee gaat zeggen moet hij wel in GODS NAAM kunnen zeggen. Zijn woorden moeten uit het Woord Gods voortkomen en het gezag van dat Woord moet er ook in doorklinken. Wat dit betreft kan ik me goed vinden in het hervormde rapport, als het zegt: 'De predikant op de kansel dient met stelligheid het belang van onze ethische sociaal-politieke verantwoordelijkheid en de beginselen daarvan aan de gemeente voor te leggen. Hij zij echter terughoudend als het gaat om de meer concrete discutabele uitwerkingen daarvan'.'" Een twaalftal bladzijden verder zegt hetzelfde rapport: 'De predikant moet het Evangelie brengen en niet zijn privémeningen op ethisch-sociaal-politiek gebied ten beste geven'." Uiteraard zit hier een spanning in. Het rapport wijst daar ook op. Immers de predikant kan dat Evangelie alleen maar brengen 'voor zover hij het als enkeling persoonlijk verstaan heeft'. Het rapport gaat nog wat dieper op deze spanning in en geeft enkele algemene regels aan: 'Hij zal met veel stelligheid mogen spreken, als hij zegt wat elementair bijbels is, als de landelijke kerk hem is voorgegaan in de toepassingen die hij geeft, als ook de eigen kerkeraad er achter staat, en vooral ook als het zijn eigen diepe heilige overtuiging is. Hij zal echter terughoudend moeten zijn, als het bijbelwoord vele toepassingen toelaat, als de werkelijkheidsanalyse die met zijn toepassing correspondeert, wetenschappelijk weinig zeker is, als zijn kerk zwijgt of een andere kant opkijkt, als zijn kerkeraad er niet achter staat en natuurlijk ook als hij niet heel zeker is van

zichzelf'. Ik kan me hier grotendeels in vinden. Het enige waar ik echt een vraagteken achter zou willen zetten is de uitdrukking: 'vooral ook als het zijn eigen diepe heilige overtuiging is'. Ik heb uiteraard grote eerbied voor 'heUige diepe overtuigingen', maar m.i. kunnen ze nooit het beslissende element zijn. Niet alleen leert de praktijk ons dat deze overtuigingen nogal eens privé-opinies zijn, waaronder de gemeente wordt gedwongen door te gaan als onder een zwaar wettisch juk, maar ook zal iedere predikant altijd bereid moeten zijn om diepe heilige overtuigingen te toetsen aan het denken en geloven van zijn eigen gemeente en kerkeraad en van de kerk als geheel. De geschiedenis van de kerk is vol van de gevallen dat GODS NAAM en eigen ideeën ten onrechte geïdentificeerd zijn en het resultaat is altijd geweest dat de gemeente er onder geleden heeft en dat het soms zelfs tot breuken en scheidingen leidde.

Ook de vierde voorwaarde is hier belangrijk. Wat de dominee in zijn prediking aan de orde stelt moet te maken hebben met de levenspraktijk van de gemeente. Daarom is het als regel misplaatst wanneer allerlei visies op Zuid-Afrika of landen in Zuid-Amerika of de politiek van president Reagan ten beste worden gegeven. Deze dingen gaan de levenspraktijk van de gemeente niet aan. Maar wel zaken als: hoe gaan we om met de werkeloosheid en met de werkelozen of arbeidsongeschikten om? hoe staan we als gemeente ten opzichte van het opkomend racisme? hoe gaan we met de democratie en de rechtsstaat om? wat zegt de bijbel van burgerlijke ongehoorzaamheid? enz. Dat zijn allemaal vragen die de gemeente zelf raken. Dat was ook de kracht van iemand als Smytegelt. Hij sprak de gemeente, inclusief de aanwezige regenten, op haar eigen situatie aan. Als hij over sociale en politieke zaken sprak, deed hij het altijd 'in loco'. Hij wist waarover hij sprak en de gemeente wist het ook! En hij riep de gemeente op tot bekering. Daarom kan prof. dr. M. J. A. de Vrijer hem ook een 'profeet' noemen, want dat was ook altijd de diepste intentie van de profeten, ook als ze over sociale en politieke zaken spraken: ze wilden het volk tot God terugbrengen. In hoofdstuk 4 keert bij Amos als een droevig en veroordelend refrein telkens weer terug: Toch hebt gij u niet tot Mij bekeerd, luidt het Woord des Heren'. En die rede eindigt dan ook met de harde woorden: 'Daarom zal ik aldus met u doen, o Israël. Omdat Ik dan dit met u zal doen - bereid u om uw God te ontmoeten, o Israël'.

Prediking en ethiek

We moeten nu nodig naar de tweede grote lijn toe: de prediking over ethische zaken in het algemeen. Ik denk dat men hier op grond van de Schrift zelf bij de stelling uitkomt dat het de taak van de predikant is om de ethische grondlijnen aan te geven. 'De predikant zal niet allereerst kant-enklare 'oplossingen' moeten aandragen, maar via de uitleg van bijbelse grondmotieven de gemeenteleden als mondige christenen, die zelf het evangelie

kennen, oproepen tot kritische oordeelsvorming'."

Zo komen we het duidelijk tegen in het Nieuwe Testament. Wanneer we de ethische prediking van Jezus bestuderen, zien we dat Hij zich bijna altijd beperkt tot grondlijnen en grondmotieven. Een enkele keer gaat hij dieper op een concreet punt in, maar dat concrete punt heeft dan bijna altijd de funktie van illustratie van zo'n grondlijn of grondmotief. Ik denk dat we op deze manier ook de bergrede moeten lezen en interpreteren. Het gaat hier niet om de afkondiging van een nieuwe wetgeving, maar om de gezindheid en de daad die bij de verwachting van en het leven in het koninkrijk past en dit wordt dan geïllustreerd aan bepaalde voorbeelden, die grotendeels op de Mozaïsche wetgeving teruggrijpen.

Hetzelfde vinden we ook in de nieuw-testamentische brieven, met name in die van Paulus. Ook Paulus beperkt zich eigenlijk altijd tot bepaalde grondhoudingen. Als hij een enkele keer verder gaat, hebben we in de regel te maken met het geval dat er een concrete 'issue' in die bepaalde gemeente speelt of dat men hem concrete vragen gesteld heeft (bijv. in I Cor. 7 over seksuele relaties). Voor het overige blijft hij bij de grondlijnen, die het christelijk leven bepalen. Hij behandelt de gelovigen voortdurend als mensen die zelf de Heilige Geest ontvangen hebben en daarom mondig zijn. Daarom bidt hij voor de Filippenzen dat ze (zelf) 'overvloediger mogen zijn in helder inzicht en alle fijngevoeligheid, om te onderscheiden waar het op aankomt' (1:9, 10), en voor de Kolossenzen dat zij 'met de rechte kennis van zijn wil vervuld mogen worden, in alle wijsheid en geestelijk inzicht om de Here waardig te wandelen. Hem in alles te behagen, in alle goed werk vrucht te dragen en op te wassen in de rechte kennis van God' (1:9, 10). Men zou Paulus' houding misschien zo kunnen omschrijven: ij geeft aan de gemeenten een grote plattegrond met de hoofdstraten, maar zonder alle zijweggetjes in te vullen." Natuurlijk kan dat laatste in een bepaald geval nodig zijn en dan aarzelt Paulus ook niet om het te doen (vgl. bijv. I Cor. 11:2-16 over de hoofdtooi van de vrouw en I Cor. 12 en 14 over de zgn. charismata, met name over het omgaan met spreken in tongen en profetie). Soms kan er zich ook een situatie voordoen, waarin heel concreet de hoofdweg zelf nader ingevuld moet worden. Men kan hier denken aan Barmen 1984, toen het niet genoeg was om te zeggen dat Jezus de enige 'Heer' van de kerk is, maar toen er aan toegevoegd moest worden dat Hij ook de enige 'Führer' van zijn volk is.

De kernbewapening

Om het tot nu toe geschrevene te concretiseren nemen we als voorbeeld het moeilijke vraagstuk van de kernbewapening. Vanuit de eerste grote lijn (het spreken van de kerk en de voorwaarden waaraan dit spreken gebonden is) moeten we allereerst zeggen dat het om een onderwerp gaat dat van voldoen-

de belang is voor de hele gemeente en dat ook de gehele gemeente aangaat. Het is dan ook geen wonder dat verschillende kerken zich er mee beziggehouden hebben en er uitspraken over gedaan hebben. Het probleem ligt hier echter in de derde voorwaarde: hoe kan men hier werkelijk in GODS NAAM spreken? M.i. zijn juist op dit punt zowel de hervormde als de gere formeerde synode te ver gegaan. In haar pastorale brief over de kernbewapening uit 1981 waarschuwde de hervormde synode niet alleen tegen de ontwikkeling op dit gebied, maar ging een forse stap verder en veroordeelde in de Naam des Heren èn het gebruik èn het bezit van deze wapenen. Ze pleitte verder ook voor eenzijdige stappen en voor een totale denuclearisering van heel Nederland. Op 7 maart 1984 deed de gereformeerde synode een soortgelijke uitspraak. Enkele jaren daarvoor had een synode zich beperkt tot de algemene uitspraak dat deze wapenen in strijd zijn met Gods heil voor deze wereld en daarom 'uit den boze'. Nu besloot de synode 'het moderamen op te dragen, regering en parlement te manen af te zien van elke nieuwe stap op de weg van de nucleaire bewapeningswedloop (waaronder het plaatsen van kruisraketten) en haast te maken met het politieke proces van terugdringing van nucleaire systemen'.

In feite namen beide synoden niet alleen de parolen van allerlei aktiegroepen uit de vredesbeweging over, maar begonnen zich ook uit te spreken over allerlei concrete politieke vraagstukken, die in feite op het terrein van de regering, het parlement en de politieke partijen liggen (de denuclearisering van ons land of het niet plaatsen van een aantal kernwapens waartoe ons land zich verplicht had). Met name in de pastorale brief van de hervormde synode was de forse taal die de synode gebruikte opvallend. Het leek allemaal zo uit de bijbel weg te lopen. Men zou dan ook verwachten dat zij die deze mening niet delen van het avondmaal zouden worden afgehouden of zelfs geëxcommuniceerd worden. Maar al spoedig haastte het moderamen zich om uit te spreken dat dat helemaal niet de bedoeling was. Maar wat is dan de zin van zulke 'zware' uitspraken? Iets soortgelijks werd in 1982 door de Reformierter Bund in Duitsland gedaan. Ook hier werd een zeer fors geschrift geproduceerd, waarin zelfs werd gezegd dat het in de vraag van de kernbewapening om de 'status confessionis' gaat, d.w.z. dat het belijden van de kerk en het geloof van de gemeente hiermee staan of vallen. Ook werden in de publicatie allerlei concrete suggesties gedaan. Tegelijk werd echter ook gezegd dat men toch geen tucht of excommunicatie bedoelde. Maar wat is dan wel de bedoeling? Als het werkelijk om de 'status confessionis' gaat, dan kan men toch niet halverwege stoppen? In die zin was de WARC in Ottawa 1982 consequenter, toen ze niet alleen uitsprak dat elke theologische rechtvaardiging van de apartheid een 'ketterij' is, maar daar ook de consequentie uit trok en de beide blanke lidkerken uit Zuid-Afrika (de Nederduitse Gereformeerde Kerk en de Nederduitse Hervormde Kerk), die men van deze ketterij verdacht, schorste.

Persoonlijk heb ik de grootste bezwaren tegen de uitspraken van de beide

nederlandse synoden. Hier overschrijdt m.i. de kerk in haar spreken de grenzen van haar bevoegdheid. Niet ten onrechte is ten aanzien van het besluit van de gereformeerde synode, dat slecht geredigeerd was, opgemerkt dat de kerk zelf op de stoel van de overheid ging zitten, terwijl ze aan de andere kant de overheid bond aan de bergrede. De bezwaren gelden echter niet alleen het spreken van synoden op deze manier, maar ze zouden evenzeer gelden wanneer dergelijke uitspraken van de kansel gedaan werden. Persoonlijk zou ik dergelijke uitspraken onmogelijk kunnen horen als duidelijk uit Gods Woord komend en dus in GODS NAAM gebracht, zeker niet als het over eenzijdige stappen tot ontwapening en denuclearisering en het niet plaatsen van bondgenootschappelijk overeengekomen kernwapens. Ik zou dan aan zo'n predikant willen vragen: hoe weet u dat allemaal zo goed en zo zeker? wie geeft u het recht om dit als Gods Woord en als wil van God te verkondigen?

Vanuit de tweede lijn, de prediking over ethische vragen, zou dit voor mij versterkt worden. Zoals we gezien hebben geldt hier dat het allereerst gaat om het aangeven van grondlijnen en grondhoudingen. Het is niet primair de taak van de prediker om aan de gemeente als wil van God voor te houden wat ze in de concrete praktijk moet doen. Op welke gronden zou de dominee het op het punt van de kernbewapening beter weten dan zijn gemeenteleden, die ook gelovigen zijn en die ook uit de Schrift willen leven? Op welke bijbelse gronden kan hij proclameren dat eenzijdige stappen de aangewezen weg zijn of dat ons land politiek moet kiezen voor denuclearisering? Uiteraard mag dat zijn politieke overtuiging zijn (die vrijheid heeft hij), maar dat wil nog niet zeggen dat het daarmee ook inhoud van de verkondiging wordt. Dit betekent niet dat hij hiermee veroordeeld is tot niets zeggen op dit punt. Ook hier zijn er wel degelijk grondlijnen en grondhoudingen die aangegeven kunnen en moeen worden. Mensen in de gemeente kunnen bijv. zo op het afschrikkingsevenwicht gaan vertrouwen dat het een afgod wordt, waar ze meer vertrouwen in stellen dan in de Here God. Of ze kunnen er vijandsbeelden op nahouden, waar ze mensen op vastpinnen. Daar mèg de predikant niet alleen tegen waarschuwen, maar daar zal hij ook tegen móéten waarschuwen. Hij zal zijn gemeente ook moeten oproepen om alles wat in haar vermogen ligt te doen ter bevordering van de vrede. Ook hier geldt het Paulinische woord: ot vrede heeft God u geroepen' (I Cor. 7 : 15).

Maar als de predikant nu eens heel concrete visies op deze zaken heeft en ze van levensbelang acht voor iedereen, wat dan? Dan zal hij er goed aan doen te luisteren naar Helmut Gollwitzer. Deze is iemand die zelf de politiek op de kansel bepaald niet schuwt. Zijn preken zijn mij persoonlijk wel eens wat te politiek. Maar deze zelfde Gollwitzer maakt in het nawoord van een van zijn bundels preken het belangrijke onderscheid tussen 'op de kansel' en 'onder de kansel'." 'Op de kansel zal hij zo goed mogelijk de criteria en

maatstaven moeten ontwikkelen waardoor de leerlingen van Jezus zich moeten laten leiden en volgens welke ze hun politiek gedrag moeten verantwoorden. Onder de kansel zal hij vertellen hoe zijn eigen antwoord in de betreffende vragen er uit ziet. Dan zal hij de anderen de vraag stellen of ze de zaak anders zien. Kritiek en onderricht worden dan besproken in een wederkerig broederlijk gesprek'. Dit lijkt me een zeer waardevolle onderscheiding. Op de kansel zullen we de grondlijnen vanuit Gods Woord duidelijk aan de orde moeten stellen. Onder de kansel is discussie mogelijk. Daar sta ik, ook al ben ik predikant, toch ook als gewoon gemeentelid naast de anderen en mag ik mijn eigen mening niet alleen hebben maar ook zeggen. Natuurlijk mag ik niet vergeten dat de ander mij ook dan als predikant ziet. Dat is nooit helemaal te scheiden. Maar hier kimnen we toch met elkaar praten en naar elkaar luisteren.

Men zou hier kunnen tegenwerpen dat op deze manier onze preken te algemeen en te vrijblijvend worden. Betekent deze houding niet dat de gemeenteleden met dit soort preken alle kanten uit kunnen en dat ze op den duur alleen maar bevestigend werken? Deze vraag is zeer begrijpelijk en de zorg mist ook niet alle grond. Preken kunnen inderdaad te vrijblijvend blijven. De prediker zal het dan ook telkens weer moeten wagen om te laten zien wat het volgen van Jezus in het concrete leven van de gemeente betekent. Hij kan daarbij ook niet altijd om het geven van zijn eigen mening heen, wat hem uiteraard kwetsbaar maakt. Maar zolang hij dit zelf beseft (en ook in zijn preek laat uitkomen) en zich er goed van bewust is dat hij niet zijn eigen stokpaardjes berijdt maar naar beste weten het Woord Gods actualiseert, dan zal de gemeente in de meeste gevallen (tenminste als er een basis van vertrouwen is) bereid zijn om met aandacht te luisteren en het gezegde in eigen overwegingen te betrekken.

Profetische prediking?

Maar is dit alles niet veel te voorzichtig? Er moet toch profetisch gepreekt worden? Dat heeft de gemeente toch nodig in deze moeilijke en onoverzichtelijke tijd? Ik ben het daar eigenlijk wel mee eens. Maar je zit dan wel onmiddellijk voor de vraag: wat is profetisch preken eigenlijk? Het blijkt telkens weer dat het gemakkelijker te zeggen is wat het niet is dan wat het wel is. De profeten van het Oude en Nieuwe Testament kregen openbaringen van de Here God. In dié zin zijn wij vandaag geen profeten. Wij zullen het moeten doen met het Woord dat ons in de Schrift gegeven is. Maar dat Woord zullen we dan ook tenvoUe moeten gebruiken. We zullen er goed naar moeten luisteren, het zorgvuldig bestuderen en het duidelijk actualiseren. We zullen bereid moeten zijn om het volle Woord te brengen en het te brengen in al zijn scherpte. Ik ben bang dat wij vaak lang niet durven zeggen wat de bijbel zegt. Dat daarom de profetische kracht ook aan veel van onze preken ontbreekt. Want profetisch spreken in onze tijd is niets anders dan dat volle

Woord, in al zijn duidelijkheid en concreetheid, in de situatie van de gemeente neerleggen. Het is spreken 'zur Zeit und zur Situation'.

Tegelijk zullen we goed moeten beseffen waar onze grenzen liggen. Het is zeker niet de taak van de predikant om allerlei concrete politieke oplossingen aan te bevelen, (a) Die behoren niet tot de competentie van de kerk als geheel en ook niet tot de competentie van de individuele predikant, (b) Als we dat wèl zouden doen (we spreken immers namens God!) zouden we de gewetens van de gemeenteleden, die het niet met onze concrete oplossing eens zijn, onder een geweldige geestelijke druk zetten, (c) We zouden vergeten dat de preek een medium is met een zeer eigen struktuur, nl. een monologische struktuur. In de kerkdienst kunnen de gemeenteleden niet terugpraten. We mogen daarom op geen enkele wijze misbruik maken van onze positie op de kansel. Wie daar staat moet heel goed weten wat hij in de Naam des Heren mag zeggen. Als de dingen niet duidelijk zijn, dan moet hij óf helemaal zwijgen of op zeer bescheiden wijze spreken. Bijv. in de zin van: 'persoonlijk denk ik dat dit de consequentie is en ik zou graag willen dat u daar eens over nadacht'.

Samenvattend kan ik het misschien zo zeggen: er is plaats voor politieke zaken in de prediking, maar niet voor politieke prediking, d.w.z. een door de politiek of door een bepaalde maatschappij-visie gekleurde prediking. Prof. dr. W. H. Velema heeft het eens zo gezegd: 'We preken geen politiek. We preken het handelen van God door Jezus. We roepen op tot gehoorzaamheid aan het Woord van God en daarmee aan de Here Jezus Christus zelf, ook in politieke aangelegenheden'." Ik ben het daar helemaal mee eens. Maar tegelijk besef ik ook dat je met zo'n uitspraak meteen alle vragen weer oproept. Want dat is nogal wat: gehoorzaamheid aan Jezus Christus, ook in politieke aangelegenheden. Als dat geen nietszeggende woorden zullen zijn, dan kan je dus de politiek niet uit de preek weglaten. Maar wel komt ze er op een bepaalde manier in voor. Niet als de privé-opinie van de prediker. Niet als weergave van een bepaald partijprogram. Niet als uiting van een bepaalde maatschappij-visie. Niet als nieuwe wet. Maar het gepredikte Woord zal een gidsfunktie hebben en de gelovigen op weg sturen om, aan de hand van dit Woord en in gehoorzaamheid aan de Heer van dit Woord, hun eigen politieke beslissingen te nemen.


1 A.W., Boekencentrum, 's-Gravenhage, 1975, 101.

' F. J. Kok, Evangelisch Commentaar, Ie Jrg. (1982), no. 5.

' Vgl. bijv. 'Calvin and the Social Order', door C. Gregg Singer, en 'Calvin and the Political Order', door W. Stanford Reid, beide in Jacob T. Hoogstra (ed.), John Calvin, Contemporary Prophet, Baker, Grand Rapids, 1959, respectievelijk 227-242 243-257. Vgl. ook de zeer kritische weergave van Calvijns visie in Georgia Harkness, John Calvin, The Man and his Ethics, Abingdon, Nashville, 1958.

* Het Gepredikte Woord, Preken van Johannes Calvijn, vertaald door ds. J. Douma en ds. W. H. van der Vegt, deel IV, Preken over de Decaloog, Wever, Franeker, 1978 > , 172. Vgl. ook 160 en 165v, en de preek over het vijfde gebod, met name 117w.

» Vgl. K. Runia, Het Hoge Woord in de Lage Landen, Kok, Kampen, 1985, hoofdstuk 6.

• A.W., Zomer & Keuning, Wageningen (1926), 312w.

' A.W., 314.

* K. Dijk, Kerk en Politiek, Wever Franeker, z.j., 35.

• A. Noordegraaf, Kerk en Samenleving, De Groot, Goudriaan, 1982, 23.

'» De kerk in de sociaal-politieke spanningen, 90.

" A.W., 102.

" K. Runia, Heeft preken nog zin? Kok, Kampen 1981, 73.

" Vgl. W. H. Velema, Ethiek in bijbels licht, Kok, Kampen, 1981, 92w.

H. Gollwitzer, Verandering al op deze aarde, Ten Have, Baarn, 1974, 124.

" W. H. Velema, Politieke Prediking, Apeldoornse Studies, no. 5, Kok, Kampen, 1972, 28.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 juni 1985

Theologia Reformata | 96 Pagina's

PREDIKING EN POLITIEK-SOCIALE VRAGEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 juni 1985

Theologia Reformata | 96 Pagina's