Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

PREEKMOTIEVEN IN DE PSALMEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PREEKMOTIEVEN IN DE PSALMEN

32 minuten leestijd Arcering uitzetten

W.H. Velema

Aansluiting bij een vorig artikel

Enkele jaren geleden schreef ik een artikel onder de titel 'Preken over Psalmen'. Aan het einde beloofde ik het daar gestelde 'binnen afzienbare tijd' praktisch uit te werken.' Tegen de verwachting in en tot mijn spijt heeft die uitwerking langer op zich laten wachten dan in mijn bedoeling lag.

Toch wil ik graag mijn belofte vervullen. Dit artikel ligt op homiletisch terrein. Het draagt, zoals hierboven gezegd, een praktisch karakter.

Intussen is er een artikel verschenen van de hand van Drs. G. Kwakkel: 'Woord en antwoord - gedachten over het preken over psalmen'.^ De strekking van zijn artikel vertoont grote overeenkomst met het door mij gestelde. Op één punt heeft hij kritiek. Graag wil ik straks daarop, zij het heel kort, ingaan.

Het lijkt me goed eerst de centrale gedachten uit mijn hierboven genoemde artikel te releveren:

1. Men is geneigd bij het preken over psalmen te beginnen bij wat de dichter heeft ervaren en bij wat hij in zijn geloofsworsteling aan vertwijfeling, vertrouwen en verwachting uitspreekt. Dit zou betekenen dat de ervaring van de dichter stof voor de prediking zou zijn. We preken dan over geloofservaring. Dat kan echter niet zonder meer de bedoeling zijn.

2. De Psalmen staan in de Bijbel als openbaring van God. Het gaat erom de openbaring omtrent God en mens, die in de Psalmen ons wordt geschonken, tot inhoud van de preek te maken.

3. Gods openbaring komt in de psalmen tot ons mede door de gelovige verwerking van de dichter. Dat is het bijzondere van de Psalmen. Overigens komen we ook op andere plaatsen in de Bijbel, met name in de evangeliën, mensenwoorden tegen, die in Jezus' openbarend spreken zijn opgenomen.

4. Er is bij het preken over psalmen een subjectswisseling nodig. De psalm staat

in de Bijbel om het antwoord dat de dichter van God verwacht. Degene die de psalmen leest en bespreekt, moet eerst opvangen wat de dichter van Godswege verwacht en hoort. Zo wordt hijzelf toegesprokene. Dan kan hij pas over de ervaring van de dichter spreken in zijn preek.

5. In de psalmen wordt een beroep gedaan op de deugden en de daden van God. In dat beroep treffen we de openbaring van God omtrent Zichzelf in de situatie van de dichter aan.

6. De dichter met zijn ervaring mag wel een plaats hebben in de preek, mits alle nadruk valt op datgene wat God omtrent Zichzelf door het gelovig beroep dat de dichter op God doet, openbaart. Uit de ervaring van de dichter blijkt hoe de Heilige Geest in het leven van Gods kinderen werkt.

Het bezwaar van Kwakkel tegen mijn artikel is dat de psalmen alleen daarom preekstof zijn omdat de daden des HEEREN daarin worden herdacht. Wie het betoog aandachtig leest', ziet wel dat ik niet van mening ben dat alle psalmen gekarakteriseerd worden door het herdenken van de daden des HEEREN.'' Het was uiteraard niet mijn bedoeling om van alle 150 Psalmen te zeggen dat ze de daden des HEEREN expliciet herdenken. Ik heb de door Kwakkel geciteerde passage vooral betrokken op die psalmen die in de eredienst gezongen worden.'

Wat we wel in alle psalmen steeds weer tegenkomen is het gesprek met en het beroep op de HEERE, de God van het verbond.' Daarom heb ik hierboven de formulering gebruikt; er wordt een beroep gedaan op de deugden en de daden des HEEREN. Hiermee heb ik, naar ik hoop, alle mogelijke misverstand weggenomen.

Karakter van Gods Zelfopenbaring in de Psalmen

Gods Zelfopenbaring in de indirecte rede, zou men kunnen zeggen. Het geheim van het preken over psalmen is dat men over God in de directe rede mag spreken, zonder dat men de relatie met de situatie van de dichter verwaarloost. Het eigene en het boeiende van de psalmen ligt juist in deze relatie. De opdracht bij het

preken over psalmen is de overgang van de indirecte naar de directe rede te voltrekken. Ofwel: in plaats van God als Degene tot Wie in de tweede Persoon, of over Wie in de derde Persoon wordt gesproken, God Zelf in de eerste Persoon te horen spreken. Met deze formulering heb ik nog eens met andere woorden omschreven wat ik in mijn vorig artikel noemde de noodzaak van subjectswisseling.

Ter afsluiting van deze wat uitvoerige inleiding wijs ik er nog eens op, dat waar deze subjectswisseling in de preek niet plaatsvindt, er een stuk ervaring wordt bepreekt, zonder dat aan het openbaringskarakter daarvan wordt rechtgedaan.

Nu wil ik trachten de boven gegeven karakterisering en de daarin besloten homiletische noties praktisch uit te werken. Dat kan op verschillende manieren gebeuren. Men zou de psalmen kunnen rubriceren en ze daarna per rubriek kunnen karakteriseren. Dat zou tot interessante resultaten kunnen leiden.

Toch kiezen we voor een eindere aanpak. Wij willen enkele motieven opsporen die ons bij het preken over de psalmen kunnen leiden. Men zou voor het maken van een overzicht van preekmotieven te rade kunnen gaan bij H.J. Kraus, in zijn bekende boek 'Theologie der Psalmen'. Verdeeld over zeven paragrafen, met elk nog weer meer of minder subparagrafen komt men tot heel wat motieven. Dat is wat we kunnen noemen een bijbels-theologische benadering.'

Wij gaan anders te werk. Wij willen graag een aantal motieven bespreken die de psalmdichters zelf ter sprake brengen in hun worstelen ermee. Ze hebben hun vragen en zoeken antwoorden. Ze klagen en roepen. Ze verlangen en verwachten. We trachten te laten zien hoe de subjectswisseling in de praktijk fungeert.

Wij zijn niet uit op volledigheid. De keus die we doen is een illustratie van mogelijkheden. De bedoeling van ons artikel is een stimulans te bieden tot het preken over de psalmen in hun grote verscheidenheid. We gaan anders te werk dan Van Deursen. Hij bespreekt hele psalmen tamelijk uitvoerig, vanuit het thema dat hij voor die bepaalde psalm karakteristiek vindt."

Aan het eind willen we enkele homiletische regels formuleren die bij het preken over psalmen dienst kunnen doen. Te zeggen dat ze in acht genomen moeten worden, gaat dus net iets te ver.

De vraag om verlossing en vergeving

Een bekend thema in de psalmen is dat van de omgang met God. Dit wordt

soms bijzonder aangescherpt door de ervaring van ziekte en zonde, of van zich door tegenstanders in het nauw gedrongen voelen, waarbij dan de vraag om vergeving duidelijk klinkt. We hebben nu met name op het oog Psalm 25 en 103. Opmerkelijk is dat bedreiging van het leven de dichter brengt tot schuldbelijdenis en gebed om vergeving. Men zie 25:7 en 11; 103:3, 10-12.

We zullen niet direct een oorzakelijk verband moeten zien tussen de ondergane ziekte en de bedreiging van het leven door vijanden enerzijds, en begcine zonden anderzijds. Het zal veeleer zo zijn, dat de dichter zich in zijn moeiten tot God wendend, beseft dat hij voor God niet kan bestaan. Zonder een strakke vergeldingsregel te hanteren: dit overkomt me, omdat ik die ene zonde begaan heb - zo redeneerden de vrienden van Job - is er toch in de benauwdheid besef van eigen zondigheid, van eigen verdorvenheid. Juist wie met zijn (lichamelijke) nood tot God gaat, leert zien, dat hij geen recht heeft op verhoring.

Deze ervaring is vaak ook de onze. We kunnen haar langs twee wegen opdoen. De eerste is de zojuist genoemde. Ik heb in mijn nood God nodig, maar weet juist dan maar al te goed dat ik zelf niet brandschoon ben. We zullen in zo'n ervaring meer bij het zondaar-zijn dan bij het doen van een specifieke zonde bepaald worden.

Diezelfde ervaring kan ook in heel andere omstandigheden ons deel worden, namelijk dan als we de trouw, de onverdiende en de overweldigende zorg van God ervaren. Net zoiets als wat Petrus ervoer, na de overvloedige visvangst: Heere, ga uit van mij; want ik ben een zondig mens', Lukas 5:9. Dit is om zo te zeggen, de evangelische setting van Petrus' zondekennis.

Er zijn uiteraard ook andere situaties. Daarvoor verwijzen we naar Psalm 51. In de inleiding tot de psalm wordt herinnerd aan de zonde, die aanleiding was tot het smeekgebed dat deze psalm vormt. We komen er nog op terug.

Het gaat er ons nu om dat we in Psalm 25 nog twee motieven tegenkomen die onze aandacht ten volle waard zijn. Dat is de vraag om onderwijs in de weg, vs. 4 en 5. Kennelijk is David bevreesd dat hij zich zal misdragen tegenover zijn vijanden. Hij zal dan op zijn eigen - Paulus zou zeggen: leselijke - manier te werk gaan. Hij vraagt in deze omstandigheden naar Gods wil, zoals daartoe ook in Romeinen 12:2, Efeziërs 5:10 en 17 wordt opgewekt. Het leven met God vraagt ook om een omgang met de naaste in de vreze des HEEREN. Dit vragen om onderwezen te worden in Gods weg is een belangrijk motief. We zien er ook iets van in 103:7.

We willen nog wijzen op de merkwaardige plaats die de verzen 12-14 innemen in Psalm 25. Men is geneigd die verzen te karakteriseren als een stukje chokma-literatuur in de poëzie van Psalm 25. Mogen we misschien zeggen dat David in zijn nood, poëtisch zo indringend en aangrijpend verwoord, zich op de chokma als op

Gods belofte heeft verlaten, om er doorheen te komen? In elk geval mag men stellen dat we in deze verzen het bijbelse onderricht over de verbondsomgang van de HEERE met de Zijnen ontvangen. Hier treffen we, wat Kraus heeft genoemd, het kerygma in de psalm aan.' Op dit kerygma rust eigenlijk heel de psalm. Het prachtige is dat dit onderwerp van Gods kant en de verwerking ervan door de dichter nu het echte verbondsleven is. Zo maakt God Zijn verbond bekend. Dat wil niet alleen zeggen: Hij onderwijst hen over de inhoud, de schatten van het verbond. Het zegt ook, dat de HEERE ze ons zo doet beleven. Psalm 25 is bij uitstek een stuk verbondsbeleving. Hij kan bepreekt worden vanuit het kerygma. We beginnen in de preek over deze psalm en ook over 103 niet met wat de mens daar beleeft, maar met God die in deze woorden ons laat zien, hoe Hij ons Zijn verbond bekend maakt. De psalm bevat Goddelijk onderricht over echte verbondsbeleving. De poëzie van de ervaring rust op het proza van de belofte, om het wat speels te zeggen.

We komen nog even terug op Psalm 51, die hierboven werd genoemd. Ook in deze psalm treft ons de combinatie van het kerygma èn de beleving. David doet boete in oprecht berouw. Hij is aan het woord, als de zondaar die door het woord van de profeet aan zijn zonde is ontdekt.'" Hij doet een beroep op de deugden van God! De goedertierenheid en de grootheid van Gods barmhartigheden (vs. 3). Men ga eens na hoe in deze psalm over de daden van God wordt gesproken! Van de in vers 8-14 gebruikte werkwoorden is God Zelf het Subject. David bidt om het handelen van God. Dan is het niet-wegnemen van de Heilige Geest de kern van het gebed."

Zo vindt men in deze oudtestamentische psalm het werk van de Heilige Geest beschreven: een rein hart en een vaste geest in het binnenste (opnieuw) te mogen ontvangen is vrucht van de Geest. Datzelfde geldt voor het weer ontvangen van de vreugde van Gods heil en van een vrijmoedige geest. Het kerygma hierin is dat God aan een berouwvol zondaar Zijn Geest wil geven; of: hoewel verdiend, hem de Geest niet wil ontnemen. Men kan over deze psalm niet spreken als men bij David inzet. Dat zou trouwens in strijd zijn met vers 2. De hele psalm is niet te verstaan zonder aandacht voor het feit dat God Zich met David bemoeit. Hoezeer David al smekende in deze psalm aan het woord is, het eigenlijke subject is God Zelf. Zijn daden moeten verkondigd worden. Hier blijken die daden afgestemd te zijn op de situatie waarin David verkeert. Zo treffen we in deze psalm niet alleen

het wezen van het heil aan, maar ook de weg waarlangs God ons daarin doet delen.

De HEERE verwachten

Deze uitdrukking komen we in verschillende psalmen tegen.'^ We denken nu vooral aan Psalm 130:5. De sfeer van de psalm doet enigermate denken aan Psalm 51, al is de achtergrond niet dezelfde. Het thema van schuldbelijdenis en vergeving komt met dat in de hierboven genoemde psalmen overeen.

Het gaat ons nu om de merkwaardige plaats van vers 5. Nadat in vers 4 het kerygma is verwoord: 'Bij U is vergeving, opdat Gij gevreesd wordt', lezen we over het verwachten. Wat is de bedoeling van dit vers? Naar mijn gedachte krijgen we hier te maken met het verwachten van het volle heil. Ongetwijfeld vervult vers 4 in deze psalm de functie van grond voor vertrouwen. De dichter klemt zich dan vast aan wat in vers 4 is beleden. Daarmee heeft hij het heil, maar tegelijk blijft er iets over om te verwachten. 'Und doch wirkt das Geschenk der Vergebung das Verlangen nach völliger Erlösung. Das eben ist die Wirkung einer wahren Erkenntnis der Sünde'. '^

Prachtig is het dat de dichter er direct aan toevoegt dat hij hoopt op het Woord van zijn God. Hij verwacht de volle vervulling daarvan.'•* We treffen in dit vers die merkwaardige combinatie aan van de zekerheid omtrent Gods Woord, èn van de noodzaak en de bereidheid om de verdere vervulling ervan te verwachten." Er is in het geloof de wachtenstijd die door zekerheid wordt gekenmerkt. De dichter is niet onzeker omtrent de afloop. Hij beroept zich immers op Gods Woord. Daarin ligt zijn houvast. Hij is zo zeker van de volkomen vervulling van Gods beloften, dat hij Israël tot verwachting oproept.

Intussen is er wel een geleding in de vervulling van Gods belofte. Men kan in dit verband spreken van een eschatologische spits. De volkomen verlossing staat nog uit. Het wachten wordt gekenmerkt door een vast vertrouwen en een stille zekerheid.

Wellicht dat we dit wachten ook kunnen toepassen op de groei in het geloof.

We leren niet alles in één dag. We ontvangen de volheid niet in één keer! Er is ook in het geloofsleven een moment of een tijd van wachten op voller genade.'* Zonder hiervan een schema te maken mogen we wel een overeenkomst opmerken tussen de eschatologische en de psychisch-pneumatische betekenis van dit wachten. Nogmaals zij benadrukt dat dit wachten niet in onzekerheid brengt. Het kan alleen betracht worden vanuit de zekerheid, dat God Zijn Woord vervult.

Een fraaie combinatie van wachten, dat rust in het gegeven woord, treffen we aan in Psalm 52:11: ik zal Uw Naam verwachten'. De Naam staat voor God Zelf. De HEERE is één met Zijn Naam. Hij is één met Zijn Woord. Door Zijn Naam" geeft Hij zekerheid. Die zekerheid sluit het verwachten niet uit, maar stimuleert juist daartoe. Het wachten is dan ook verwachten.

Benauwdheid en vreugde

Voor die beide woorden denken we met name aan Psalm 5 en 142. Men kan laatstgenoemde psalm typeren als 'Bede om hulp in groot gevaar!' Toch lijkt mij een karakterisering als: en lied uit benauwdheid, omdat de dichter van mensen zich verlaten weet, meer op zijn plaats. Elders wees ik erop dat deze psalm verwoording is van een depressieve ervaring.'* Al wat een depressief mens doormaakt, komt hier aan de orde. Omdat we dat elders uitvoeriger beschreven hebben, gaan we daarop nu niet in." Wel wijzen we erop dat het kerygma in deze psalm ligt in de belijdenis van vers 6: Gij zijt mijn toevlucht, mijn deel in het land der levenden', een beeldspraak die men ook in Psalm 16:5 tegenkomt. Deze beeldspraak moet verstaan worden tegen de achtergrond van de verdeling van het land. Men kan ook zeggen: e toedeling van het land.^"

Een preek over deze psalm moet haar centrum vinden in deze belijdenis. Zij is de belofte van Godswege aan de hoorder. De door mij bepleite subjectswisseling moet dan in de preek doorklinken als: Ik wil uw toevlucht en deel zijn. Zo stelt God Zich present in een ervaring van verlatenheid. Hetzelfde geldt van Psalm 5.

Men ga bij het lezen van deze psalm na, hoe vaak God Zelf Subject van de gebruikte werkwoorden is.

De Naam in vers 12 herinnert aan Psalm 52:11. Alle heil ontspringt aan deze Naam. Men leze de psalm dan - net als een gelijkenis - van achteren naar voren. Waar voor de dichter de oplossing ligt, daar moet de preek inzetten. Doet men dit niet, dan ligt het zwaartepunt van de preek in het op precies dezelfde wijze doormaken van de ervaring van verlatenheid als de dichter. Alleen als de kerkganger deze ervaring heeft opgedaan en zich in de levensgang van de dichter herkent, ontstaat er onder de preek kontakt. Zo moet het niet.

Wij bepleiten een omgekeerde volgorde. Het zwaartepunt van de verkondiging ligt niet in de situatie van deze dichter. Het ligt in wat God voor deze dichter wil zijn! Natuurlijk moet dan wel iets van de situatie verteld worden. Dat moet bij het preken over een gelijkenis ook gebeuren. Nadruk valt erop dat de Heere om Christus' wil ons deel wil zijn.

Vanuit deze belofte kan men mensen met gelijke ervaringen bemoedigen. Men kan ook wijzen op wat men vanuit de Schrift tegen mensen met deze ervaringen mag zeggen. Denken wij in onze preken er wel aan, dat we vanuit de tekst mensen iets mogen aanreiken om anderen ermee van dienst te zijn?

Het beluisteren van zo'n preek kan soms ook voorbereiding zijn op wat komt. De HEERE wil ons soms tevoren onderwijzen en bemoedigen. Als het in ons leven zover komt, zijn we er al enigermate - evangelisch - op voorbereid.

Enigszins in dezelfde sfeer blijvende herinneren we ook aan Psalm 37:4, 5. De strekking van de psalm heeft veel weg van die van Psalm 73. Het gaat om de vraag hoe goddelozen voorspoed kunnen hebben, terwijl de godvrezenden tegenslag ondervinden. Psalm 37 is eigenlijk een grote afwisseling van wat de goddeloze zegt en doet, èn van wat de godvrezenden ondervinden en verwoorden.^'

Het is ons nu hierom te doen, dat we na de oproep tot vertrouwen de aansporing aantreffen om zich in de HEERE te verlustigen. Het gaat erom zich hartelijk in de Heere te verblijden, om zich zo te laven en te laten verwennen door de Heere.

De dichter wijst de lezer een precies tegenovergestelde blikrichting als welke hij geneigd is te kiezen, namelijk niet die van zijn problemen en de geconstateerde onbegrijpelijkheden. De lezer moet en mag op de HEERE zien. Dan is er iets

goeds, iets heerlijks te genieten, het genot van de verlustiging. Opmerkelijk is dat hef^, in de grondtekst niet voorkomt. Dat geeft een verrassende openheid aan het handelen van God. De HEERE zal werken. Hij zal niet dat wat wij wensen (het) doen. Hij zal doen wat Hem goed voorkomt en wat Hem behaagt. Je moet maar afwachten. Dat kan ook, want de Heere zal werken.

We vinden hier iets van dat enerzijds niet met zoveel woorden omschrevene, en van het anderzijds toch duidelijk in de belofte vervatte van Gods handelen. We komen het ook tegen in de omschrijving van de Naam, Exodus 3:14 - een open eind, maar niet onzeker. De HEERE zal Zijn werk uitvoeren en afmaken! Wij hebben Hem echter niet voor te schrijven, hoe Hij dat moet doen.

Deze opvallende bemoediging vindt haar parallel in de opbouw van de brief aan de Efeziërs. Er is in die gemeente heel wat aan de hand. Dat blijkt wel uit het parenetisch gedeelte in hoofdstuk 4-6. Paulus begint niet met een deprimerende beschrijving daarvan. Hij begint met een loflied op de weldaden die God in Christus heeft geschonken en nog wel trinitarisch geleed: verkiezing - de Vader; verlossing - de Zoon; verzegeling - de Heilige Geest. We worden door de beginverzen van Psalm 37 versterkt in onze opvatting, dat niet des mensen ellende en zijn soms tot vertwijfeling brengende ervaringen uitgangspunt moet zijn. Wie de HEERE is, en wat Hij wil doen, midden in de acute en actuele situatie van mensen - dat moet bepreekt worden, ook vanuit de psalmen

Een treffende combinatie van loflied èn aansporing tot de lovende en liefdevolle dienst van God komen we tegen in Psalm 100. De psalm is zelf een lofzang. Hij wil als zodanig gezongen worden. De inhoud van de lofzang is tegelijk de grond van de lofzang. Het is met name vers 5 waarin men het kerygma aantreft. Vers 5 correleert met vers 3. Er zijn exegeten die zeggen dat deze beide verzen door een ander koor worden gezongen dan vers 2 en 4. Op zichzelf een zeer aansprekende gedachte. Waar het ons in dit verband om te doen is, is het feit dat de opwekking om de HEERE te loven gegrond is in de daden en deugden des HEEREN. Zo is de inhoud van de doxologie tegelijk de grond ervoor. Men kan dit wat subtiel geredeneer vinden. Wij horen erin de verwoording van: 'Uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen. Hem zij de heerlijkheid in der eeuwigheid'.^' Zelfs voor het toebrengen van de lof zijn we op God aangewezen. Dan geldt ook het omgekeerde: Hoe erg als door ons aan deze God de lof wordt onthouden.

Deze psalm maakt ook duidelijk dat de dienst van God een vreugdedienst is. Wie de vreugde in God niet kent, mag zich wel afvragen of hij God wel kent.

We gebruikten (opnieuw) de uitdrukking 'deugden en daden van God'. Ze zijn verpersoonlijkt in het noemen van Gods aangezicht (vs. 2). De concentratie van het kerygma treffen we aan in Gods vriendelijk aangezicht.

Een preek over Psalm 100 loopt dan uit op een beschrijving van de eredienst in de gemeente én in de wereld. Het hele leven als liturgie vindt zijn concentratiepunt in de gemeenschappelijke verschijning voor Gods aangezicht. Van dat aangezicht gaat alle genade uit. In de vorm van lofverheffing en smeking, van blijde eerbetuiging wordt ze ook weer aan God teruggegeven. God verheerlijken is immers Zijn luister in ons leven en in onze lof weerkaatsen. Zo is dit loflied tegelijk onderwijs met het oog op de lofzegging.

De heerlijkheid van God en de eer van de mens

Nu we het over de lofprijzing hebben, denken we ook aan Psalm 8. Een lied dat tussen accoladen staat. Men kan de psalm alleen verstaan als men recht doet aan het feit dat begin-en slotwoorden van die psalm zijn: 'O HEERE, onze Heere, hoe heerlijk is Uw Naam op de ganse aarde'. De psalm gaat over de grootheid van de mens. Deze gaat nooit ten koste van de heerlijkheid van God. Het is veeleer omgekeerd.

De mens betoont daarin zijn grootheid dat hij aan de Heere eer geeft. En des Heeren eer komt uit in de plaats en taak die Hij aan de mens heeft toegekend.

Overigens is het opvallend, dat de eer in de eerste plaats komt uit de mond van kinderkens en zuigelingen. Het gaat dus niet om de grootheid van de mensen. Neen, de mens in zijn zwakheid en kleinheid is als het ware een middel en argument om de mond van Gods tegenstanders tot zwijgen te brengen.^'' De hulpeloosheid van het kindergeschrei is de eerste vorm van eer die door mensen God wordt toegebracht.

Daarna krijgen we niet direct de tekening van de hoogheid van de mens. Die tekening is er wel (vs. 7-9). Zij is de poëtische weerklank van wat Genesis 1:26-28 zegt over de schepping van de mens naar het beeld van God.

De mens heeft zijn hoge positie te danken aan het gedenken en bezoeken van God. We weten uit Genesis 1:26 dat aan de schepping van de mens naar Gods beeld overleg is voorafgegaan. God zei bij Zichzelf. Dat overleg wordt door de dichter van Psalm 8 uitgelegd in Gods gedenken en bezoeken. En dat wordt nog weer onderstreept door de aanblik van de hemel, de maan en de sterren. Ze heten hier het werk van Gods vingers.

De mens is gekroond met eer en heerlijkheid. Deze kan alleen standhouden, als

we haar zien ingeklemd tussen het begin-en het slotvers. Zodra menselijke eer en heerlijkheid daaruit word losgemaakt, gaat het mis. De zonde is de verzelfstandiging van de mens ten opzichte van God. In aansluiting bij wat we over Psalm 100 schreven, zeggen we nu: Psalm 8 verkondigt ons hoe de mens zijn hoge plaats in de schepping waar kan maken, namelijk door zich in dienst te stellen van Gods heerlijke Naam. Dat is het kerygma in deze psalm.

We lezen in Hebreeën 2:9 dat Jezus met heerlijkheid en eer is gekroond. Men kan over Psalm 8 niet preken zonder de verbinding met Hebreeën 2 aan te brengen. Dan is het de vraag op wie slaat dat 'wij zien nog niet dat hem alle dingen onderworpen zijn' (vs. 8). Naar onze gedachte kan men niet volstaan met alleen maar aan de mens te denken. Wij zullen zeker ook aan Christus moeten denken, gezien het feit dat Psalm 8 in deze context op Christus wordt toegepast.^'

In elk geval biedt Psalm 8 de gelegenheid om over de plaats van de mens in de schepping en over zijn verantwoordelijkheid voor het milieu te spreken. Tegelijk kan dan door het verband met Hebreeën 2 een specifiek christelijke belichting daarvan worden gegeven.^*

'Er is geen God'

We willen nog iets zeggen over Psalm 14. Hier wordt het bestaan van God niet theoretisch, maar praktisch geloochend. Met hun daden weerspreken de goddelozen het bestaan van God. Als Hij er al mocht zijn, dan hoefje in elk geval niet met Hem te rekenen. Hij stelt niets voor.

Deze mens wordt een dwaas genoemd. Hij leeft in de schijnwerkelijkheid. Hij leeft van de leugen, die hij zichzelf heeft aangepraat: God doet niets en kan mij ook niets maken. Daar staat tegenover dat de HEERE er wel is; niet maar in het algemeen. Hij is bij de rechtvaardigen. Hij doet wat. Hij is hun toevlucht.^'

Dan is het gebed aan het slot zo opvallend. De belijdenis in vers 6 dringt tot het gebed om verlossing. Hier zien we dezelfde toespitsing van de verwachting, dat God zal ingrijpen en Zijn Woord zal waarmaken. In het slot van vers 7 wordt de vreugde van de verlossing zelfs met nadruk beschreven. Ook hier mogen we van een eschatologische spits spreken.

We hebben er oog voor dat we in dit verband van een aanvankelijke en van een

definitieve vervulling kunnen spreken. In elk geval geeft deze psalm stof om de gemeente toe te rusten tot het leven in een geseculariseerde samenleving; in een wereld, die uit eigen belang Gods wet veracht en Zijn geboden met voeten treedt.

Daartegenover stelt de dichter de belijdenis: God is er. Hij neemt het op voor Zijn volk. Hij stelt aan de goddeloosheid een grens. Dit lied is een ontzagwekkende uitwerking van wat we in Psalm 1 tegenkomen.^* In elk geval kunnen we zien, dat de bijbelschrijvers, in casu de psalmdichters, weet hebben van het praktisch atheïsme. Zij worden hierdoor niet in onzekerheid gebracht. Des te duidelijker is hun belijdenis èn verwachting. Aanknopend bij de centrale stelling in dit artikel zeggen we nogmaals: In die belijdenis wordt het kerygma verwoord. Zo wordt ook de verwachting gevoed. Er is geen sprake van enkel ervaringstheologie. Het is juist omgekeerd. Als er niet meer was dan onze ervaring van beneden af, dan zou het hopeloos zijn. God is er! Hij grijpt in. Dat is het middelpunt en tegelijk ook de bron van alle ervaring die in de psalm aan de orde komt.

Belijdenis en bede

We zien dat nog eens heel duidelijk in Psalm 33. Deze psalm kent eigenlijk twee brandpunten: De schepping door het machtswoord van God èn Zijn voorzienig bestuur. Zijn leiding, in het bijzonder met Zijn volk. In vers 20 wordt daaruit de conclusie getrokken: op grond van de belijdenis is er de verwachting. Die verwachting steunt - ook hier - op de Naam des HEEREN. Deze wordt hier zelfs de Naam Zijner heerlijkheid genoemd.

Het slot is dan de bede. Een bede die steunt op wat de dichter met zijn volk in de dienst van God gedaan hebben. Het 'gelijk als wij op U hopen' zou de indruk kunnen wekken: hier ligt de grond voor de verhoring van ons gebed. Dat is niet de bedoeling. De dichter zegt: wij hebben op U leren hopen. En daar gaan we mee voort. De voortgang is echter geen vanzelfsprekendheid. Zij is alleen in het gebed vol te houden.

Zo krijgen we hier in een nutshell nog eens de hele problematiek van het preken over de Psalmen voor ons.^' Welke plaats heeft de ervaring daarin? Geen dominerende en geen funderende plaats. Dat mag duidelijk zijn. Hoe een lied er ook

uitziet, God is er de oorsprong en het fundament van. Het gaat om Zijn woorden en Zijn werken.

Onze ervaring heeft iets van een bezegeling. God maakt Zijn Woord waar. Daarvan mag getuigd worden! 'Ik heb het zelf uit Zijn mond gehoord en uit Zijn hand ontvangen'. Juist omdat God de Getrouwe is, kan voor de toekomst bij die ervaring worden aangknoopt. Het gaat niet om onze ervaring als grond. God Zelf is de grond. Die grond is begaanbaar en houdbaar gebleken. Omdat God Zelf de grond is, hebben we verwachting voor de toekomst. Wij moeten onze ervaringen van Gods kracht en hulp productief maken voor de toekomst. Gods Woord is betrouwbaar gebleken en het zal betrouwbaar blijken. Zo is het Psalmboek, dat van ervaringen spreekt, een boek dat steeds weer wijst naar God, Die het deed ervaren en die het zal doen ervaren.

Uit de veelheid van motieven voor de prediking deden we een beperkte keus. We verwachten dat hierin voldoende illustratie zit door de grondthese van dit en het vorige artikel.'"

Enkele regels voor het preken over de Psalm

Ter afsluiting willen we enkele homiletische regels formuleren, die bij de voorbereiding van een preek over de psalmen bedacht zullen worden.

1. Wat is de specifieke scopus van de psalm? Is hij een onderwijzing, een loflied op Gods daden in de geschiedenis of in de schepping of het persoonlijke leven? Is de psalm een klacht, een vraag, een loflied of een leerdicht?

2. Wat is de eigen problematiek van de dichter? Deze vraag is uiteraard niet los van de voorgaande te beantwoorden. Zij mag wel daarvan onderscheiden en apart gesteld worden. Hoe verwerkt de dichter de levenservaring? Hoe zoekt hij steun bij God? Waar is het beslissende keerpunt in de psalm?

3. Wat is het kerygma in de psalm? Hoe komt dat ter sprake? Hoe is er vanuit het kerygma een lijn naar Christus te trekken? Is de Christologie impliciet of expliciet in de psalm aanwezig?

4. Wat is de boodschap die God door kerygma en ervaring van de dichter heen ons wil doen horen? Dit punt bevat vragenderwijs - een uitbreiding vergeleken met het vorige punt. Het gaat nu om het kerygma en om de wijze waarop de dichter daarmee bezig is; én om de vraag hoe hij daarin deelt. We vragen nu niet alleen naar het Christologische, maar ook naar het Pneumatologische in de psalm.

5. Het lied moet ruisen. Het hart moet tot zingen worden uitgenodigd en

uitgelokt. Men moet zijn vreugde en smart kunnen uitzingen bij de uitleg van een psalm.

6. Wie de ontroering van het hart dat zich verlaten voelt en door God hervonden weet, niet kent, is aan het preken over de psalmen niet toe. Wie de zaligheid van de pure lofverheffing niet heeft gesmaakt, kan de gemeente over de Halleluja van de psalmen niets wezenlijks zeggen. Wie de nabijheid van God bij een mensenkind, die zich om zijn zonden deze intieme gang onwaardig weet, niet kent, kan over de psalmen niet preken.

7. Het preken over de psalmen rust niet in onze ervaring. Ze kunnen echter zonder ervaring niet gekend noch geproefd worden. Hoe zal men anderen spreken over wat men zelf kent noch geniet?

Heel de vreugde en de moeite van de prediking ligt geconcentreerd in de kern en de kunst - pneumatologisch opgevat - om over de psalm te preken.


' W.H. Velema, 'Preken over Psalmen', in: Theologia Reformata, 30 (1987), 217-230, m.n. 230, noot 47.

^ G. Kwakkel, 'Woord en antwoord-gedachten overhel preken over psalmen', in: Lustruma/manaA: van het Corpus Studiosorum in Academia Campensi 'F.Q.I.', 1989, 135-153.

3 Zie mijn a.art, 226-227.

" Kwakkel zelf herinnert a. art., 152, noot 40, aan Ps. 101, 131, 137, 141 en 88 als psalmen waarin niet de daden des HEEREN ter sprake komen.

' Zie mijn a.art., lib.

* Het is vooral F. van Deursen die wijst op de psalmen als liederen van het verbond. Men zie zijn Psalmen I, Barendrecht 1978/2, paragraaf 2: Wat de plaats van het Psalmboek leert over zijn inhoud, 21-46, daarin m.n. Liederen op Sinaïtische grondslag, 22-33. Belangrijk is zijn opmerking op blz. 46: 'Lees de psalmen toch nooit los van Israels geschiedenis, zoals u die beschreven vindt in de Thora en de boeken der profeten, lees ze nooit als algemeen godsdienstige versjes. Bekijk ze altijd als door Gods Geest geïnspireerde reakties. Ten eerste op Gods grondleggende woorden en daden in de Thora en ten tweede op Gods verdere handelen met Israël in de periode der profeten.'

' H.J. Kraus, Theologie der Psalmen, Neukirchen 1979.

* Naast het in noot 6 genoemde boek wijzen we ook op zijn Psalmen II, Barendrecht 1978/2. Hier zij ook met waardering verwezen naar de veel beknopter studie - het is eigenlijk meer een uitgebreide meditatieve bijbelstudie - van M.R. van den Berg, Luisteren naar Psalmen, Amsterdam 1988.

' H.J. Kraus, a.w., 225.

'" Vers 2 moet gelezen worden in het licht van 2 Samuel 12:1-12.

'' Men zie over deze psalm, en met name over vers 13, mijn Het Woord werkt door. Studies en schetsen ten dienste van de prediking. Kampen 1973, 40-43.

'^ Ps. 25:5; 37:9; 40:2 en 69:7 om een aantal voorbeelden te noemen. Opmerkelijk is het dat we ook in Jesaja meermalen deze uitdrukking aantreffen.

'^ H. Lamparter, Das Buch der Psalmen II, Stuttgart 1959, 312. Men zie ook het prachtige citaat van Luther aldaar.

'" Zie H.J. Kraus, Psalmen II, Neukirchen 1961, 872.

" Zie Calvijn in zijn Commentaar, op dit vers in de uitgave van De Groot-Goudriaan, 1970/2, 844v.: 'Want zo iemand het Woord Gods aanneemt en zich daardoor verzekerd houdt van Gods heil, dan zal die verzekerheid ook een geduldig wachten voortbrengen'. Dan voegt Calvijn eraan toe, dat de dichter alle kinderen Gods ertoe opwekt om op God hun vertrouwen te stellen.

"> Men zie de Dordtse Leerregels I, 16; II, 17; III/IV, 17; en V, 12 en 13.

" Men denke hierbij aan de omschrijving van de naam in Exodus 3:14. Voor Psalm 52; 11 zie men mijn Wegen ten leven. Bijbelwoorden voor de praktijk van elke dag. Kampen 1988, 60-63.

'* Zie mijn artikel 'Depressiviteit in het licht van de Psalmen', in Theologia Reformata, 31 (1988), 370-383. Voor een bespreking van zowel Psalm 142 als van 5 zie men mijn in de vorige noot a.w., 39-49. Met opzet gebruik ik de uitdrukking depressieve ervaring, hetgeen niet hetzelfde is als een durende depressie.

" In mijn in de vorige noot a.art. kon ik nog niet wijzen op F. de Jonghe, Omgaan met depressie. Een leiddraad voor patiënten en hun omgeving, Amsterdam 1988/2 - een boek dat heldere informatie biedt. Hier zij ook nog gewezen op de boeiende benadering van J.R. Nichols, The Restoring Word. Preaching as Pastoral Communication, San Francisco 1987, vooral 157-191.

^° Men zie Jozua 13-19 en Numeri 33:50-56.

^' N.H. Ridderbos, De Psalmen, Kampen 1962, 394, wijst erop dat dat 'veel minder duidelijk tot uitdrukking komt dat het onheil van de goddeloze een werk van de HEERE is'. Ter verklaring daarvan zegt Ridderbos dat de goddeloze het onheil waardoor hij wordt getroffen aan zichzelf te wijten heeft. Ook legt hij de lezer de gedachte voor dat er afstand is tussen de HEERE en de goddeloze. De HEERE is de God van de rechtvaardige. Het gaat mij net iets te ver om daaraan de conclusie te verbinden: 'Met de goddeloze bemoeit Hij Zich niet' Hij is toch het logisch subject van de werkwoorden in de passieve vorm, waarin het oordeel over de goddelozen wordt uitgevoerd.

^^ Tegen de gewoonte van de Statenvertalers in, hier niet cursief gedrukt, ofschoon het in het Hebreeuws ontbreekt.

"Romeinen 11:36.

^'' Men zie ook hoe dit vers functioneert in Jezus' gesprek met Zijn tegenstanders, Matth. 21:16. Daar wordt het christologisch toegespitst.

^' Er is veel voor te zeggen om eerst aan de mens te denken en daarna ook aan Christus. De Kanttekeningen op de Statenvertaling draaien het precies om. Zij stellen dat de apostel deze plaats 'eerst en voornamelijk' van Christus verstaan wil hebben.

^* In mijn opstel 'Verantwoord omgaan met Gods schepping', in het op initiatief van 'De Driestar' bij Kok uitgegeven Omgaan met Gods schepping. Kampen 1990, 6-14, heb ik getracht vanuit Psalm 8 iets te zeggen over ethiek en milieu.

^^ Men zie de beide stimulerende schetsen over deze Psalm van de hand van C. Graafland, m: Postille AO, 129-134.

^* F. van Deursen heeft in zijn in noot 6 a.w., 119-142, een boeiende uiteenzetting gegeven over Psalm 1, welke hij typeert als 'eerste sleutel op het Psalmboek'.

^' Het is jammer dat S. Greidanus, The Modern Preacher and the Ancient Text, Grand Rapids 1988, niet specifiek ingaat op het preken over poëtische stoffen. De 'poetry' komt wei ter sprake, 240-241, 293-294, maar niet als apart genre. Datzelfde geldt van het werk van H. Hirscher, Bihlisch predigen, Hannover 1988/2. Het woord poëzie komt in het zaakregister zelfs niet voor. Datzelfde geldt eigenlijk van R. Bohren, Predigtlehre, Mtinchen 1972/2. Hij handelt wel over poëzie. Hij doet dat echter in verband met het buitenbijbelse verschijnsel, en niet over poëzie of poëtische stoffen in de Bijbel. Voor een korte bespreking van oudere literatuur zie men mijn in noot 1 a.art.

^^ Nadat dit artikel was geschreven nam ik kennis van het fraaie opstel van G.J. Jansen, 'Wij en de liederen Hamaaloth', in het aan dr. S. Meijers aangeboden liber amicorum Actueel evangelie. Leiden 1990, 119-135. Hoewel anders van opzet wil ook dit opstel evenals het mijne aan het preken over de Psalmen op een praktische wijze dienstbaar zijn.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1990

Theologia Reformata | 374 Pagina's

PREEKMOTIEVEN IN DE PSALMEN

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1990

Theologia Reformata | 374 Pagina's