Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

reflexen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

reflexen

36 minuten leestijd Arcering uitzetten

W. Verboom

EEN STUDIEDAG OVER VOETIANEN EN COCCEJANEN

Leiden en Utrecht bijeen

Op vrijdag 4 juni jl. kwam het in het gebouw van de universiteit in Utrecht, tot een ontmoeting tussen Leidse en Utrechtse theologen.

Wie zou verwachten dat het daarbij tot polemische disputaties zou komen - niet ongebruikelijk in de lange Geschiedenis van beide faculteiten - werd spoedig gerustgesteld. Op deze dag bezonnen theologen van beide faculteiten zich gezamenlijk op een kerkhistorisch onderwerp, waarbij het wel vaak strijdlustig was toegegaan, namelijk de verhouding tussen Voetianen en Coccejanen. Van strijdlust was nu niets meer te bespeuren. Wel van lust tot wetenschappelijk onderzoek, inspirerend en boeiend.

Het werd een goede dag, waarop veel (te veel? ) werd geboden aan deskundigen en belangstellenden.

De dag was mede belegd in het kader van het afscheid van prof. Graafland van de theologische faculteit te Utrecht. Als 'last but not least' hield deze scheidende hoogleraar een lezing over 'Structuurverschillen tussen Voetsiaanse en Coccejaanse geloofsleer'.

Het is niet onze bedoeling om alle inleidingen weer te geven. We zullen ze t.z.t. hopelijk in een bundel kunnen lezen.

Het gaat ons er meer om enkele onderdelen van het vele goede dat ons op deze dag werd aangereikt, eruit te lichten.

Daarbij denken we aan de eerste lezing, door prof. dr. J. van den Berg te Leiden, vervolgens aan de behandeling van een typische Coccejaan, namelijk Petrus Allinga en tenslotte aan de lezing over een felle Voetiaan, P. de Joncourt.

Daarna geven we de hoofdlijnen weer van het Afscheidscollege van prof. Graafland.

Een stroomlandschap

De eerste lezing op deze studie dag werd gehouden door prof. dr. J. van den

Berg te Leiden. Hij zette het kerkeiijk-theologisch kader voor de verhouding van Voetianen en Coccejanen uit onder het beeld van een stroomlandschap. Daarbij verdeelde hij het tijdvak van 1650 tot 1750 in drie perioden en bekeek deze telkens op drie aspecten, namelijk dat van de theologie, van de vroomheid en van de kerk. In de eerste periode, de tijd na Dordt, geeft de Synopsis puhoris (1625) in de theologie de toon aan.

Wat de vroomheidsbeoefening betreft is er een zoeken naar verdieping en verinniging. Deze tendens is internationaal aanwezig en is bijvoorbeeld ook te vinden bij de remonstranten. Bij Voetius krijgt de piëtas een eigen invulling, de preciesheid. Mede hierdoor is er sprake van een Nederlands puritanisme.

In het kerkelijk leven is er een groeiende spanning waar te nemen tussen de opdracht tot tuchtoefening en de weerbarstige praxis van het volksleven.

Interessant was dat Van den Berg in de theologie van de tweede periode drie stromingen onderscheidde.

Allereerst de theologia traditiva van Maresius en Spanheim. Daarnaast de school van Voetius en ten derde de coccejaanse theologie. Het is déze stroming die de beide eersten tot een eenheid beweegt. Tegenover Voetius' wijze van theologiseren, scholastisch-orthodox en statisch, staat Coccejus als de dynamischantischolastische denker. In deze periode zet de vroomheidsbeweging van de Nadere Reformatie door. Ook bij Coccejanen zoals J. d'Outrein.

Op het terrein van de kerk is de elite vaak coccejaans gezind, hoewel echt niet alle regenten tot deze partij behoren. Ondanks alle spanningen is een kerksplitsing nooit actueel geweest. Bij iemand als Mommers zien we een nieuwe ontwikkeling, waarbij de partijen naar elkaar toegroeien.

Tenslotte besprak de hoogleraar de derde periode, tot in het midden van de achttiende eeuw. Bij de Coccejanen zien we dan duidelijk het verlichtingsdenken opkomen (Venema, Alberti, Schultens).

In de vroomheidsbeleving treden de ernstige Coccejanen naar voren. Ook is er sprake van een anti-piëtisme, zoals bij iemand als J. v.d. Honert, die het opneemt voor een 'gewone' geloofsbeleving.

In de kerk groeit een confessionele stroming, die nadruk gaat leggen op de idee van heel de kerk en heel het volk. Daarnaast zijn er allerlei andere stromingen, zoals die van het verlichte piëtisme en van de niet-puur bevindelijke gereformeerden. Het is beter in dit stroomlandschap niet te sterk te classificeren, omdat de verschillende stromingen nogal eens door elkaar lopen.

Een Coccejaan

Mevr. prof. dr. E.G.E. van der Wall, onlangs hoogleraar geworden aan de theologische faculteit in Leiden, liet het licht schijnen op een typische Coccejaan.

Zij leidde het onderwerp: 'Petrus Allinga, een Coccejaans-Cartesiaans predikant' in. Deze vriend van B. Bekker was predikant in Noord-Holland. Een geleerde dominee in de pastorie, die als kroongetuige kan worden beschouwd van het feit, dat de filosofie van Descartes ook in de Gereformeerde Kerk werd bestudeerd. Op deze wijze bereikte het cartesianisme de gemeente.

Allinga is door velen bestreden, bijvoorbeeld door Witsius, Leydekker, Van Mastricht, Koelman en anderen.

Een centraal punt in de filosofie van Descartes dat Allinga opneemt, is de twijfel. Hieronder moet niet worden verstaan de onzekerheid over het bestaan van iets, in dit geval het bestaan van God, maar het opschorten van het oordeel om zo te komen tot een 'clare et distincte' weten. Allinga bestreed de gedachte dat dit tot atheïsme zou leiden. Het gaat om een filosofische methode, die niet moet worden toegepast op de geloofswaarheden die geopenbaard zijn, maar op de natuurlijke waarheden die uit de rede stammen. Op de vraag, of het gezag van het Woord zo niet afhankelijk wordt gemaakt van de menselijke rede antwoordt Allinga: nee, want God is van beide. Woord en rede, de Auteur.

Wat betreft de verhouding theologie en filosofie, Allinga wil deze twee uit elkaar houden. Laat de filosofie uit het huis van de theologie blijven en ook niet als dienstmaagd van de theologie binnenkomen. Zo moet ook de filosofie van Descartes buiten het geloof van de kerk blijven. Allinga en zijn geestverwanten hebben bijgedragen aan de vorming van een 'Vemünftige Orthodoxie', aldus prof. Van der Wall.

Een Voeüaan

W.J. van Asselt, kenner van Coccejus, gaf een uiteenzetting over de kritische houding van Pierre de Joncourt te Den Haag, tegenover het coccejaanse standpunt. Deze Waalse predikant bestreed de nieuwe stroming op satirische wijze in een boekje met samenspraken: Entretièn.

In de derde en vierde samenspraak in dit boekje, gaat hij in op de periodenleer van Coccejus. De voornaamste bron van deze theorie, ziet hij bij de leermeester van Coccejus te Bremen, prof. L. Crocius.

De zevende periode in de geschiedenis zou een bloeitijd voor de kerk zijn. Deze profetische exegese beschouwt De Joncourt als: 'verbaastmakende en wonderspreukige toepassingen der Prophetieën'.

Volgens Coccejus moet de hele geschiedenis gezien worden als een verbreiding van Christus' heerschappij op aarde. Er is sprake van een totaalvisie, gekenmerkt door ecclesiologische en eschatologische uitgangspunten. De Joncourt heeft drie punten van kritiek. Hij gispt de onzekerheid die eigen is aan de coccejaanse methode van theologiseren. Hij wijst op hun profeteerzucht en bestrijdt de herme-

neutische regel, dat de woorden betekenen wat.ze kunnen betekenen (verba significant quod significare possunt). De Joncourt neemt het op voor de sensus litteralis van de tekst van de Schrift. Het coccejaanse plus, hierboven uit, verbonden met de gedachte van de historische dynamiek, wijst hij af.

Coccejanen projecteren de gedachte van de heilsorde, zoals de Voetianen die kennen, op de gang der geschiedenis (! W.V.).

Tegenover de visie dat er in de geschiedenis een dynamische, eschatologische ontwikkeling zit, stelt De Joncourt met de Voetianen, dat een bloeitijd van de kerk alleen maar mogelijk is door een Nadere Reformatie.

De andere lezingen

In de overige lezingen, kwalitatief niet minder dan de hierboven vermelde, werden door een keur van inleiders andere aspecten van de verhouding Voetianen-Coccejanen belicht. Dr. F.G.M. Broeyer refereerde over 'Franciscus Burman, een Coccejaan in Voetiaans vaarwater'. Dr. M. van der Bijl over 'Politieke en sociale implicaties van het geschil tussen Voetianen en Coccejanen'. Dr. J. van der Sluis besprak 'Het omzwaaien van Johannes van der Waeyen' en dr. W.J. op 't Hof ging in op 'De verschillen tussen Voetianen en Coccejanen in het licht van de Heidelbergse Catechismus'.

Ter aanvulling merk ik nog op, dat het mijns inziens interessant geweest zou zijn te bezien, welke implicaties de coccejaanse en de voetiaanse opvattingen nu voor de geloofsbeleving van de gemeente gehad hebben. Is er een typische coccejaans en een typisch voetiaans geloofsklimaat in de gemeente geweest? Zo ja, welke kenmerken draagt een dergelijk klimaat?

Afscheidscollege

Tenslotte was het woord aan prof. dr. C. Graafland. De hele dag was min of meer gewacht op zijn afscheidscollege. De collegezaal stroomde helemaal vol en we luisterden vol belangstelling naar de karakteristieke betoogtrant van de hoogleraar. Zijn college handelde over 'Structuurverschillen tussen Voetiaanse en Coccejaanse geloofsleer'. Graafland ging in op de vraag of de voetiaanse en coccejaanse standpunten implicaties hebben gehad voor de wijze waarop de geloofsleer wordt ingedeeld. Aanvankelijk is daar weinig van te merken. Ook bij Coccejus zelf niet. Dat is een opmerkelijk feit, daar toch de verbondsleer Coccejus' hele theologische denken beheerst. Deze ambivalentie heeft te maken met het standpunt, dat de cartesiaanse filosofie buiten de theologie gehouden moet worden. Waar deze filosofie los gezien wordt van de coccejaanse theologie, kan zelfs een Witsius door meerderen als een coccejaans theoloog gezien worden.

De eerste theoloog bij wie de hele geloofsleer duidelijk vanuit de coccejaanse

verbondsgedachte is opgebouwd, is de Groningse hoogleraar J. Braunius, van wie Sepp zegt dat hij iets groots verricht heeft. Zowel de natuurlijke als de geopenbaarde godgeleerdheid vallen bij hem onder het begrip verbond.

Graafland plaatste de Leer van de verbonden van Braunius naast de Medulla (Het Merch) van zijn collega J. a Marck. (In Groningen gold A Marck als de primaire professor, Braunius als de populaire.) Bij Braun vindt een herschikking van de geloofsleer plaats, terwijl A Marck de traditionele locus-indeling volgt. De herschikking van Braunius heeft tot gevolg dat bepaalde themata enkele malen terugkomen. Te denken valt aan de Wet en de Christologie. Dat heeft een zekere desintegratie van de afzonderlijke dogmata tot gevolg. In de loci-methode van A Marck kunnen de themata beter tot hun recht komen. Er kan daarom niet van een kwalitatieve vooruitgang bij Braunius worden gesproken, als het over de methode gaat. Achteraf bezien biedt de statische methode van A Marck meer mogelijkheden om de bespreking van een onderwerp tot zijn recht te laten komen. Vanuit het verbond schept Braunius ruimte voor de rede in het geloof. De consciëntie van de redenerende mens wordt criterium. Subjectieve pluraliteit en tolerantie zijn daarvan de gevolgen. A Marck, beslist geen starre Voetiaan, beweegt zich theologisch meer op de lijn van Amesius: de dienst van God is het centrale.

Een ander verschil tussen beide dogmatieken is dat bij Braunius de heilsgeschiedenis een grote rol speelt en de toepassing van het heil veel minder aandacht krijgt. Bij A Marck is dat andersom.

In het tweede deel van Braunius' geloofsleer stagneert het thematische systeem. Als het gaat om de aanpak van de heilsleer verschilt hij maar weinig van zijn collega. Je zou kunnen zeggen, dat bij Braunius het verbond buiten de godsleer is gebleven. Het verbond is niet geworteld in het god-zijn van God. Hier blijft de eeuwige predestinatie overheersen. Zo wordt het verbond toch nooit een alomvattend thema. De socinianen hebben deze stap veel radicaler gedaan. Wat Braunius wilde maar niet volbracht, is in onze tijd wel gerealiseerd. Graafland denkt daarbij vooral aan de theologie van H. Berkhof, bij wie het verbond het wezen van alles is. God is Partner geworden. Het verbond heeft de eeuwige predestinatie opzij gedrongen. Treffend vergeleek Graafland in dit verband de verhouding van Braunius en A Marck met Het christelijk geloof van Berkhof en De Beknopte Gereformeerde Dogmatiek van Van Genderen en Velema.

Zilveren schalen

We ronden deze impressie van de studiedag af met enkele opmerkingen.

Een dag als deze kan worden bezien vanuit het gekozen thema of de programmering, enz. Ik zou eens willen wijzen op het aspect van de 'overdracht'. De wijze waarop deze plaatsvond, was naar mijn gevoel bij meerdere inleidingen onevenre-

dig aan de kwaliteit van het inhoudelijk gebodene. Soms leek het of de spreker uitsluitend sprak tot de katheder waarachter hij stond. Dan weer was de toespraak vol verbale zelfcorrectie. Dan weer leek het alsof een intercity-trein voorbij snelde.

Ook kreeg ik de indruk, dat niet alle inleiders zich rekenschap hebben gegeven van de vraag hoeveel tijd hun betoog wel in beslaag zou nemen.

Aandacht voor de eloquentia... daartoe zou ik willen oproepen. Gouden appelen mogen op zilveren schalen.

Hulde aan de rust van de (enige) vrouwelijke inleider, en aan de tot luisteren dwingende betoogtrant van de laatste spreker.

Aarden vaten

Gouden appelen horen op zilveren schalen. Maar met de schat van de wijsheid van het Woord, die God geeft, ligt het toch anders. Die hebben we slechts in aarden vaten (2 Kor. 4 : 7). Dit werd zo duidelijk beleden door de hoogleraar die afscheid nam. Hij besloot zijn college met het fragmentarische van zijn wetenschappelijke arbeid te belijden. Zijn laatste zin was onvergetelijk. Ze luidde: Ik wacht op Gods ontfemiing'. Deze belijdenis van eigen broosheid onderstreept te meer de grote schat, die men ook in de wetenschappelijke arbeid mag meedragen en uitdragen. Verwonderd om dat geheimenis gingen we huiswaarts.

WAARDEVOL OF WAARDEVRIJ?

Godsdienstonderwijs op de Openbare Basisschool

We gaan van de collegezaal naar de schoolklas van de Openbare Basisschool. De laatste jaren zijn er enkele publikaties verschenen over het godsdienstonderwijs op deze scholen. Ik denk bijvoorbeeld aan: Huiswerk voor de Kerk, discussiebundel voor de Nederlandse Hervormde Kerk en het Onderwijs (1991), Waardevolle lesuren, godsdienstonderwijs op de Openbare Basisscholen (z.j.) en Leren van elkaar, een hulp bij het maken van een werkplan voor het godsdienstonderwijs op de Openbare Basisschool (1993). In deze publikaties staat de identiteit van het godsdienstonderwijs centraal. Het is blijkbaar niet meer vanzelfsprekend dat de kerk op de Openbare Basisschool godsdienstonderwijs geeft. Komt dat omdat de kerk geen boodschap heeft aan het openbaar onderwijs vanwege haar keus voor het christelijk onderwijs? Of zijn er wellicht andere motieven?

Geschiedenis

Het gebruik van het geven van godsdienstlessen op de openbare school reikt tot diep in de historie. Voor de scheiding van kerk en staat in 1795 werd het

catechetisch onderwijs op school door de kerk gegeven. Nadien is de catechese uit de school teruggedrongen, vastgelegd in verschillende schoolwetten (o.a. V.d. Brugghen, 1857). Er voor in de plaats kwam slechts de mogelijkheid dat de kerk in de school de gelegenheid heeft om informatie te geven over Bijbel en Leerboek. In de schoolwet van 1920 wordt bepaald dat dit godsdienstonderwijs binnen de bestaande schooltijden gegeven moet kunnen worden.

De reden waarom met name de Ned. Herv. Kerk altijd hechtte aan de mogelijkheid om binnen de school actief bezig te zijn met godsdienstonderwijs, hangt samen met haar visie op de Missionaire opdracht van de kerk in de samenleving. De kerkorde van 1951 heeft deze opdracht alsvolgt verwoord: 'Ook is de kerk medeverantwoordelijk voor de opvoeding van en het onderwijs aan de jeugd van het gehele (curs. W.V.) volk in gezin en school, opdat ook daarin de gehoorzaamheid aan Gods geboden gestalte krijge' (art. IX). En in Ord. 5, artikel 4: 'De kerk, in haar zorg voor de zaken van Kerk en School, werkt mede aan de kerstening van het onderwijs'.

Menig hervormd predikant heeft het als een vast onderdeel van zijn werk beschouwd, om iedere week in de schoolklas de kinderen in aanraking te brengen met het Woord van God, dat is het Woord van redding door Jezus Christus.

In de nieuwe Wet op het Basisonderwijs, die per 1 augustus 1985 in werking is getreden, is dit recht alsvolgt verwoord: 'Het bevoegd gezag stelt de leerlingen in de gelegenheid binnen de in het schoolwerkplan vermelde schooltijden op de school godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs te ontvangen. Van de tijd daaraan te besteden worden ten hoogste 3 uren per week meegeteld voor het aantal uren onderwijs, dat de leerlingen krachtens artikel 12, vierde lid, ten minste moeten ontvangen. Voor de leerlingen die dit onderwijs niet volgen, voorziet het schoolwerkplan in andere activiteiten op de school' (art. 30).

'Godsdienstonderwijs wordt gegeven door leraren daartoe aangewezen door kerkelijke gemeenten, plaatselijke kerken, of rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid die zich blijkens hun statuten het geven van godsdienstonderwijs ten doel stellen. Levensbeschouwelijk vormingsonderwijs wordt gegeven door leraren daartoe aangewezen door volledige rechtsbevoegdheid bezittende organisaties op geestelijke grondslag' (art. 31).

Doelstelling

Zoals gezegd, is er bezinning ontstaan over de bedoeling van het godsdienstonderwijs. Volgens de Kerkorde van 1951 hangt de hier bedoelde taak van de kerk in de Openbare School samen met de kersteningsgedachte, vervlochten met de aard van de volkskerk. Prof. A. v.d. Beek beschrijft in Huiswerk de euforie van de kerk in de naoorlogse jaren in deze kersteningsdrang (p. 10). In onze tijd

echter is deze drang tot kerstening vrijwel verdwenen. Het Hoedemakeriaanse denken is nog slechts een marginale zaak geworden in de kerk. Hierin spelen mee de neiging tot het isolement, maar ook een steeds groter wordend pluraliteitsdenken. Kuitert zou zeggen: 'Preken is niet: wij komen u Jezus brengen'. In een dergelijk klimaat is het niet meer duidelijk hoe het geven van godsdienstonderwijs op de Openbare School een taak van de kerk moet zijn. Er is dan ook een zoeken en tasten in de formulering als het om doelstellingen gaat. Opvallend is dat in de concept Kerkorde van SOW, wel gesproken wordt over de taak van de kerk mee te werken aan de geestelijke vorming van de jongeren in huis en school (art. XI), maar niet meer over de verantwoordelijkheid van de kerk voor de jeugd van het gehele volk in gezin en school... opdat daarin de gehoorzaamheid aan Gods geboden gestalte krijge' (art. IX, 1951). Allerwegen is er een angst bij de kerk, dat de maatschappij het godsdienstonderwijs als evangelisatiemiddel zou zien. Stel je voor! In Leren van elkaar lezen we: 'De docent treedt wel op als representant van de kerk, maar dient terughoudend te zijn in het naar voren brengen van haar of zijn overtuiging' (p. 15).

In Waardevolle lesuren wordt uitvoerig ingegaan op de motieven voor het geven van godsdienstonderwijs. Als een der motieven wordt genoemd: evangelisatie. Hierover schrijft men: 'Deze visie is onzes inziens niet houdbaar en strijdig met het karakter van de Openbare School'. 'Zij (De Openbare School) kan haar gasten (...) slechts gastvrij ontvangen, als deze zich bescheiden, niet-claimend en tolerant opstellen. De kerken kunnen de Openbare School niet als evangelisatieterrein beschouwen' (p. 38).

Mijn vraag is: maakt de kerk haar opdracht en haar Boodschap op deze wijze niet ongeloofwaardig? Raakt het niet haar identiteit, om in heel haar bestaan gericht te zijn op getuigenis en dienst aan hen die het Evangelie niet kermen of daarvan vervreemd zijn, opdat ook zij delen in het heil in Jezus Christus' (art. X, Kerkorde SOW)? Geldt dat dan niet voor het godsdienstonderwijs op de Openbare School?

Missionaire opdracht

Naar mijn mening is de motivatie om deze taak op de Openbare School te blijven verrichten, de missionaire opdracht van de kerk. ledere docent die als lid van de christelijke gemeente het lokaal van de school binnenstapt, stapt daar binnen als evangelist. Dat kan niet anders. Anders moet men niet naar binnen gaan. De informatie die men over Bijbel en geloof geeft is altijd gekwalificeerde informatie. Namelijk doortrokken van de drang tot getuigenis. Er is geen christendocent of hij of zij kent die drang. Psychologisch en theologisch betekent het zwijgen van de docent over eigen geloofsovertuiging een knieval voor onbijbelse

neutraliteit. De 'waarde' van de waardevolle lessen zit mede in de overtuiging, dat geen mens zonder Jezus echt leven kan. Wanneer we deze waarde verliezen zie ik niet in, welke waarde er nog overblijft. Dan worden de godsdienstlessen 'waardevrije' lessen, die evengoed door een ongelovige gegeven kunnen worden.

Een andere vraag is, op welke wijze deze missionaire opdracht in het geven van godsdienstlessen gestalte kan krijgen. Binnen de HGJB bestaat een werkgroep godsdienstonderwijs op de Openbare Basisschool, die in een formulering van de doelstelling heeft opgenomen: 'Godsdienstonderwijs op de Openbare Basisschool wil kinderen in aanraking brengen met de Bijbel en hen vertrouwd maken met de inhoud en de uitwerking ervan..., rekening houdend met het karakter van het openbaar onderwijs'.

Men kan de kinderen niet tot keuze voor Jezus dwingen, maar men kan wel iets uitstralen van wat het geloof voor de docent zelf betekent. Op een 'gegeven' ogenblik biedt de Heilige Geest hiervoor de kansen.

Taak van de IZB

Wat mij betreft mag de IZB, in haar omschrijving van de werkwijzen van het evangelisatiewerk in de Instructiemap (6e druk), wel wat meer aandacht besteden aan deze missionaire opdracht van de kerk. De negen regels die momenteel hieraan gewijd zijn, steken schril af tegen het vele goede dat over andere taken wordt geschreven. In de plaatselijke gemeente dient deze taak veel meer aandacht te krijgen dan nu het geval is. Juist de IZB zou aan evangelisatiecommissies aanwijzingen kunnen geven over de organisatie en invulling van deze apostolaire opdracht van de kerk. Zolang het nog kan.

DE AMSTERDAMSE SCHOOL

We blijven nog in de sfeer van de school. Al krijgt het begrip school een andere inhoud. Het gaat mij nu om die theologische stroming, die de gedachten van drs. F.H. Breukelman heeft uitgewerkt en uitgedragen.

Op 28 juni 1993 overleed deze markante theoloog, die bekend geworden is als de inspirator van de Amsterdamse school.

De profeet uit Simonshaven

Wie Breukelman zegt, zegt vertaling, vertolking en prediking van de Schrift.

De wijze waarop hij Deze tot klinken bracht is voor velen een begrip geworden.

De Knijff schrijft terecht dat Breukelman zó met de Schrift omging dat deze als boek van de prediking tot zijn recht kwam (1985, 153). Inderdaad, tijdens mijn studietijd in Utrecht was het een bijzonder gebeuren als de 'profeet uit Simonsha-

ven' kwam. Enkele grote koffers exegetisch materiaal werden eerst op de tafel uitgestort. Daarna legde hij zijn grote pijp neer en begon de Schriften te ontvouwen op een wijze die je als student mateloos boeide. Alles deed vergeten. In 1968 is Breukelman docent geworden aan de Universiteit van Amsterdam. Daarmee werd de verbinding met deze school een feit.

Breukelman ging in het voetspoor van prof. M.A. Beek. Zij waren bezig met een methode van Bijbelvertalen, waarbij het gebruik van sleutelwoorden en de literaire structuur van de tekst centraal staan. Het enkele woord is verbonden met het geheel van een pericoop en met heel de Schrift in een weldoordachte, literaire compositie. Het gaat er in de exegese van de Schrift om deze compositie te ontdekken en te analyseren. Daardoor gaat de boodschap van de Schrift in een bepaalde tekst of gedeelte klinken. Breukelman zelf zegt het zo: 'Onze these is dat men het thema en de compositie van het Boek als geheel moet kennen om elk van zijn bestanddelen te kunnen uitleggen!' De in de tekst figurerende personen en gebeurtenissen staan als pars pro toto voor het geheel van de waarheid Gods. Zo openbaart God zich in zijn Woord. Het Woord klinkt. Het Woord brengt zijn boodschap zelf mee. Wij hebben slechts eerbiedig te luisteren naar deze boodschap in het Woord. De juiste manier om de Schrift te lezen is dan ook om hem hardop te lezen (viva vox).

Theologische achtergronden

Theologisch-hermeneutisch is Breukelman beïnvloed door zowel Barth/Miskotte als door Buber/Rosenzweig. De invloed van de beide eersten wordt zichtbaar in de afwijzing van de geschiedenis als heilsgeschiedenis. Alsof het heil Gods in onze geschiedenis zou kunnen worden opgezogen. Het heil staat altijd kritisch tegenover ons leven en onze werkelijkheid. Zo wordt het geschiedende geschiedenis (M.J. Paul, 1989, 8).

De inspiratie door Buber/Rosenzweig is te merken aan de taal-en tekstgerichte Bijbeluitleg.

Wat mij betreft was Breukelman een boeiend, origineel theoloog. Omstreden en bewonderd, zoals hij zelf streed en bewonderde: denk aan zijn bewondering voor de Statenvertaling en zijn strijd tegen de vertaling van het NBG in 1951 (concordante-versus dynamisch-aequivalente vertaling). Theoloog en prediker was hij, existentieel bezig tot in de toppen van zijn vingers.

Wat mij in Breukelman aantrok was zijn hoge achting voor het Woord. Tegen de achtergrond van de 'min'-achting van het Woord in de historisch-kritische Bijbelopvatting betekent Breukelmans Schriftomgang een verademing. De centrale plaats die Jezus de Christus daarbij inneemt in heel de Schrift (O.T. en N.T.) maakt mijn waardering van hem nog groter. Hoe schril steekt daartegen af de annexatie

van deze vertaaltnethode door maatschappij-kritische theologen, zoals Deurloo.

Historiciteit

Jammer genoeg kleven er aan Breukelmans bijbelse theologie ook schaduwzijden. Dat betreft met name zijn waardering van de historiciteit. Zijn afwijzen van de heilsgeschiedenis gaat zover dat de historie niet meer relevant gevonden wordt. Het gaat niet om de historiciteit, maar om de boodschap. We zouden nu - populair - zeggen: het verhaal is wel waar, maar het hoeft niet echt gebeurd te zijn. Deze vervluchtiging van de historie ondermijnt mijns inziens het fundament van de daden van God. De stap naar een symbolische theologie en een nieuw soort heilsgeschiedenis, naar doperse snit, is niet zo groot meer.

Herinneringen

Graag beëindig ik deze gedachten over Breukelman met twee herinneringen. De eerste is van mezelf, de tweede van dr. CA. Tukker.

De eerste herinnering voert terug naar de sociëteit van SSR-Utrecht in 1963. Daar waren toen prof. Van Unnik en Breukelman samen uitgenodigd om de degens te kruisen over de exegese van een pericoop uit Mattheüs. Om welk gedeelte het precies ging is me helaas ontschoten. Nooit vergeet ik dat het debat zich ineens toespitste op een vertaling van een Grieks woord, dat Breukelman vertolkte met het woordje 'ut'. Zijn gesprekspartner sprong toen op als door een bij gestoken en verklaarde deze vertaling voor grote onzin. Toen was het alsof Breukelman op zijn beurt door de tandarts in de theologische zenuw werd geraakt. Toen werd het echt spannend! Eén der organisatoren van de bijeenkomst is toen tussen de debatterende theologen in gaan staan, waardoor de rust terugkeerde.

De tweede herinnering aan Breukelman is - zoals gezegd - van dr. CA. Tukker te Epe. In de Hervormde Kerkbode van de Veluwe van 9 juli j.l. schrijft hij: 'Ooit kwam ik op een maandagochtend zijn pastorie te Simonshaven binnen. "Hoe is het? " ' 'Ja, hoe zou het zijn? Aan allerhande ellendigheid, ja aan de verdoemenis zelf onderworpen. En tegelijk in Christus geheiligd en tot zoon aangenomen." Zijn gezicht, dat buitengewoon expressieve gezicht, begon te stralen. Zijn sprekende ogen glansden. Zo blijft Frans Breukelman in mijn dankbare herinnering voortleven. En naar ik hoop, in de prediking'.

Tot zover beide herinneringen. Ludiek en ernstig, niet als twee van elkaar gescheiden werelden, maar door elkaar heen lopend.

Moge de erfenis van Breukelman zijn: een diep, door de Geest gewerkte eerbied voor de Schrift als proclamatie van Gods grote daden in Jezus Christus, resonerend in de geschiedenis.

Dan kunnen we verder op de kansel. Ook in onze tijd.

DRIE ZONDAGEN IN FRANKRIJK

Tijdens onze vakantie de afgelopen zomer, waren we in de gelegenheid drie keer een kerkdienst c.q. samenkomst van de gemeente bij te wonen in Frankrijk. Een bijzondere ervaring in een vreemd land. Ik wil proberen enkele persoonlijke indrukken ervan weer te geven.

Een reformatorische dienst

De eerste kerkdienst die we als gezin bijwoonden was in de plaats Gap, aan de zuidkant van de Hautes Alpes. Na een uur rijden op een stralende zondagmorgen via de 'Route Napoleon' vanuit het noorden, vinden we het kerkgebouw van de Eglise Réformée in de Avenue Guillaume Farèl (!).

Binnengekomen worden we hartelijk begroet door de reeds aanwezige gemeenteleden. Het gebruikelijke beeld van een Franse kerkdienst met een minimale bezetting gaat deze keer niet op. De kerk stroomt vol, al moet erbij vermeld worden dat er veel vakantiegangers zijn. De pastor loei - een wat oudere predikant - spreekt over een 'invasion' van kerkgangers en zucht.

De kerkdienst duurt ongeveer vijf kwartier en kent een volle orde van dienst. Behalve de prediking worden zowel het sacrament van de H. Doop als van het H. Avondmaal bediend. De orde van dienst is duidelijk herkenbaar, geënt als ze is op calvinistische structuur (T. Brienen). Na Votum en groet zingen we een loflied uit de bundel Are en Ciel. Vervolgens klinkt de Wet met de woorden uit Deut. 6, waarna de schuldbelijdenis en genadeverkondiging plaats vinden. Hierna belijdt de gemeente staande haar geloof, met de woorden van de Apostolische Geloofsbelijdenis.

Dan wordt de H. Doop bediend. Een kort formulier wordt voorgelezen. Een ouderpaar treedt naar voren, vergezeld van twee doopgetuigen. Ouders en getuigen beantwoorden de doopvragen. Eén van de getuigen houdt nu het kind (ongeveer 6 maanden oud) ten doop. De predikant besprenkelt het voorhoofd van het kind driemaal onder het uitspreken van de trinitarische formule. Er is geen doopvont, maar er wordt water gesprenkeld uit een zilveren kan. Nadat ouders en getuigen weer naar hun plaats in de kerk zijn teruggekeerd, vindt het dankgebed plaats, gevolgd door het gebed om de verlichting met de Heilige Geest. Er zijn vervolgens drie Schriftlezingen, nl. uit Jes. 55, Rom. 8 en Matth. 14. De preek gaat over de laatste Schriftlezing: de spijziging van de 5000. Zoals Jezus wonderen van redding verrichtte door slechts 5 broden en 2 visjes, zo wil God de kerk in onze tijd met het weinige wat ze te bieden heeft, toch gebruiken om in de wereld vol gigantische problemen, tot zegen te zijn. De preek is horizontaal, maatschappijbetrokken, al ontbreekt de notie van het vernieuwende werk van de Geest in het hart niet.

Onmiddellijk na de preek vindt de collecte plaats, de predikant doet enkele

afkondigingen, waarna de inzettingswoorden van het Heilig Avondmaal worden voorgelezen. Na het gebed worden de tekenen van brood en wijn rondgedeeld. Het Avondmaal wordt door de lidmaten staande in de bank gevierd. Er heerst een serene rust. Nu volgt het dankgebed, waarin de woorden van Psalm 103 gereciteerd worden. Na de zegen zingen we het slotlied. De dienst is ten einde. De predikant geeft de kerkgangers een hand en de gemeente verlaat het kerkgebouw.

Het geheel kwam bij ons goed over. We beleefden iets van de gemeenschap der heiligen. Als gasten voelden we ons opgenomen in deze gemeenschap. Er werd echt rekening met ons gehouden. Zo werden de Schriftlezingen door één der kerkgangers in een Nederlandse vertaling gelezen. We hadden een gedrukte liturgie, zodat we het geheel precies konden volgen. Enkele jongeren (die waren er dus ook) werden ingeschakeld bij verschillende onderdelen van de kerkdienst. Het zingen vond a capella plaats (er was geen organist). Ondanks de volle dienst had toch alles een ordelijk verloop. Het was een bemoedigende kerkdienst. Een stukje ware recreatie.

Een evangelische dienst

De volgende zondag rijden we opnieuw naar Gap. Deze keer wonen we een bijeenkomst van de Eglise Protestante Evangélique, genaamd 'Ie Rocher' bij. Het betreft een bijeenkomst van de evangelische gemeente, onderscheiden van de Eglise Evangélique de Pentecóte. Deze evangelische gemeente staat niet afwijzend tegenover de Eglise Réformée, maar onderhoudt met haar speciale banden.

Het 'kerkgebouw' van deze gemeente ligt op een industrieterrein. Als we komen aanrijden, stoppen overal om ons heen auto's. Alleenstaanden, echtparen en vooral gezinnen (!) stappen uit. We worden van alle kanten verwelkomd en voor we er erg in hebben zitten we in een eenvoudige, sfeervolle ruimte, waar de dienst wordt gehouden. Deze begint om 9.45 uur en duurt tot 11.30 uur. Behoorlijk lang dus, overigens zonder dat ook maar één moment de betrokkenheid van de aanwezigen verslapt. Het is er vol mensen van alle leeftijden.

Een jonge man - een beetje Amerikaans in zijn optreden - heet ons welkom. Vakantiegangers uit het buitenland krijgen een applaus. We zingen nu eerst onder begeleiding van gitaar en fluit een aantal liederen uit de bundel Pour notre Roi (een bundel met meest opwekkingsliederen).

De jonge man leest nu Psalm 19 en houdt een korte Bijbelstudie. Zoals de zon onmisbaar is voor ons leven, zo is het ook met het Woord van God. Nu volgt een open gebed. Ongeveer acht mensen spreken een persoonlijk gebed uit, waarna de leider afsluit. In alle gebeden overheerst de danktoon voor Gods goedheid en liefde.

De kinderen verlaten de bijeenkomst. In één der nevenruimten van het gebouw

is er voor hen kinderclub. Omdat de eigen voorganger wegens vakantie afwezig is, krijgt een gast - een voorganger van elders - het woord. Hij houdt een overdenking - zeg preek - over 1 Kon. 19. Iemand van de Duitssprekende gasten treedt op als tolk. De preek handelt over de geschiedenis van Elia in de woestijn. Een sterk exemplarische preek, toegepast op het persoonlijke geloofsleven. De voorganger houdt een boeiende uiteenzetting, die ondanks de lengte geen moment verveelt. Centraal staat de moedeloosheid van Elia. Daarvoor zijn vier redenen te noemen. Ten eerste: Elia was moe, hij was aan vakantie toe. Ten tweede: Elia was alleen en verkeerde in een isolement. Ten derde: Elia was teleurgesteld in zijn reformatiewerk. Ten vierde: Elia was de spirit kwijt, omdat hij wilde zien in plaats van geloven. De preek eindigt met te wijzen op de 7000 die er ook nog zijn in onze tijd, ook in Gap. Gemeenteleden die regelmatig met uitroepen reageren op bepaalde uitspraken, beamen dit laatste met een krachtig: oui, oui.

De voorganger spreekt nog een kort gebed uit, waarna we een lied zingen en de dienst abrupt eindigt.

Het was de bedoeling geweest om in deze dienst het H. Avondmaal te vieren. Brood en wijn stonden klaar. Deze viering ging echter niet door. Op mijn vraag na de dienst waarom de viering niet doorging, luidt het antwoord: de preek duurde te lang. Ook wordt er geen collectie gehouden. We hebben de indruk dat de te lang uitgevallen preek het hele verdere 'programma' in de war stuurde.

De dienst droeg de typische kenmerken van een evangelische dienst. Opgeheven handen, handengeklap tijdens het zingen, enz. Hoewel er weinig orde heerste (mensen kwamen en gingen), straalde er toch een stuk betrokkenheid en enthousiasme uit van het geheel. Vooral de preek maakte indruk, bijbelgetrouw, indringend en appellerend als ze was.

Een oecumenische dienst

De derde zondag waren we in Cluny, de stad van de abdij van de Cluniacenzen. Van hieruit brachten we een bezoek aan de gemeenschap in Taizé. Om half zes werd het gemeenschappelijk middaggebed gehouden in de kerk, die enkele jaren geleden vernieuwd was.

Taizé is een begrip en een geheim. Wie weet niet van frère Roger, die in 1940 het fundament legde van deze oecumenische leefgemeenschap van broeders uit heel de wereld, die hier celibatair leven.

En het geheim? Als je Taizé binnenkomt, word je onmiddellijk getroffen door het enorme aantal jongeren, dat hier aanwezig is. Duizenden, sprekend alle mogelijke talen. Velen uit Oost-Europa. Ook gehandicapten, rolstoelers. Waarom komen al die duizenden jongeren hier? Wat zoeken ze er? En wat vinden ze er?

'Een pelgrimage van vertrouwen op aarde', zo luidt de titel van een informatie-

brochure. Is het dat wat hen samenbindt, als ze zich een week hier in dit kleine Franse dorp in Bourgondië terugtrekken, voor gesprek en retraite?

De klokken luiden. Bij de ingang van de kerk staan jongeren met borden, waarop in diverse talen: stilte, silence, enz. We schuifelen via één der ingangen mee naar binnen. Er liggen liederenbundels: Chants de Taizé 1993. Dan komen we in de halfdonkere kerk. Ver voor ons is het liturgisch centrum, er is veel symboliek, kleur en kaarslicht. In het midden, geknield, de broeders van Taizé in hun witte gewaden. Daaromheen de duizenden (!) mensen, geknield, zittend op de grond, in een rolstoel.

Stilte! Daarna zingen we een openingslied, eenvoudig, met talloze herhalingen. Dan is er een stem, die Lukas 1 voorleest in verschillende talen: 'En Maria zeide: Mijn ziel maakt groot de Heere'. Teken van verbondenheid van alle christenen, overal ter wereld.

Het lied zwijgt. Dan volgt weer stilte, een lange, diepe stilte! Tijd van meditatie en gebed. 'En in jou verheft zich als het ware een innerlijke stem. Die stem is gebed. Ook als je mond gesloten blijft, luistert je hart in stilte en staat helemaal open voor God' (Taizé, 7).

De tijd van stilte wordt besloten met gebed: God is in ons midden. Christus is in ons. Nu volgen nog enkele liederen zoals Bless the Lord my soul, het Magnificat, Ubi caritas. Onaangekondigd eindigt de dienst. Men kan zelf bepalen of men blijft of weg wil gaan. Velen gaan weg. Anderen blijven nog, zittend, geknield, een enkele zelfs liggend.

We staan op, lopen stil naar de uitgang. De dienst in Taizé is ten einde.

Buiten lopen we nog wat rond, tussen de gebouwen en de vele mensen. We proberen contacten te leggen, gesprekken aan te knopen. Nederlands-sprekenden zijn er momenteel erg weinig, vertelt een Engels meisje. We stappen in de auto en rijden naar de camping in Cluny. We zijn wat stil. Hebben wat gemengde gevoelens. Het grote aantal jongeren en de sfeer deden ons wel wat. Anderzijds voelden we ons wat verloren. Het zal wel komen omdat de meeste gasten een week in Taizé blijven. Wij zijn er slechts een middag.

Drie keer anders

Drie zondagen in Frankrijk. Drie kerkdiensten. Elk met een eigen karakter en inhoud. De eerste kerkdienst in de Eglise Réformée, was een dienst waarin het ambtelijke element en de bediening van het Woord nadrukkelijk aanwezig waren. Er is een beweging van de andere kant naar ons toe. God komt naar ons toe in hoorbaar en zichtbaar Woord. Hoewel er dan het gevaar bestaat, dat de gemeente passief wordt en alles maar ondergaat, was dat nu in het geheel niet het geval. Het Woord van God en het antwoord van de gemeente kenden een weldadig even-

wicht. Jammer genoeg was de preek erg horizontaal. In de sacramenten en de orde van dienst was het geheimenis van de verzoening veel tastbaarder aanwezig.

In de tweede dienst, die van de evangelische gemeente, lag de meeste nadruk op de activiteit van de gemeente. De congregatie van gelovigen presenteerde zich als een gemeenschap van bewuste belijders. Hier was het subjectieve element en de beleving (bevinding) van het geloof sterk aanwezig. Dit element, mits niet losgemaakt van het objectieve, ambtelijke, is onmisbaar in de kerkdienst.

Als schaduwzijde van deze dienst moet worden genoemd de 'wanorde', dat wil zeggen: de orde van dienst wordt een 'programma'. Zo kan ineens worden besloten, door één persoon, dat het heilig Avondmaal niet wordt gevierd. Mijns inziens een ongeoorloofde liturgische ingreep.

De derde dienst, de oecumenische, moet gezien worden in samenhang met de overige activiteiten van de deelnemers van de gemeenschap in Taizé. Ondanks de vele positieve elementen stond de dienst toch behoorlijk ver van ons af. We misten de bediening van het Woord erg. De stilte en de spiritualiteit stonden centraal. Is er niet het risico dat de meditatie te weinig Woordgericht en te veel gevoelsgericht is? Hoe voorkom je dat? Wordt wat in je opkomt niet te veel met het Woord vereenzelvigd? Ik heb toch wel vragen bij deze pluriforme spiritualiteit.

Drie zondagen in Frankrijk. Drie keer anders. Het Woord (1), de gemeenschap (2) en de spiritualiteit (3), wisselden elkaar af. We hebben ze alle drie nodig in de kerkdienst. Maar dan toch wel met het Woord in het midden.

ACTUALIA

Koning Boudewijn overleden

In dit laatste hoofdstukje van Reflexen noem ik nog enkele recente gebeurtenissen. Daar is allereerst het plotselinge overlijden van koning Boudewijn van België. Dit droevige nieuws bereikte ons op ons vakantieadres via Belgen die op onze camping stonden. We merkten dat het sterven van hun koning voor hen een diep ingrijpend gebeuren was. Ze hadden hun koning lief.

Met koning Boudewijn ging een bijzonder persoon heen. Over bestuurlijke kwaliteiten kan ik niet oordelen. Wat me altijd getroffen heeft is de vroomheid van deze vorst. Hij liet zich niet meeslepen door de moderne tijdgeest. Het verbaasde me niet te lezen, dat de kardinaal die de hoogstaande uitvaartdienst leidde - zo armoedig verslagen in het R.D. - , zei dat Boudewijn altijd graag priester had willen worden. Onvergetelijk en moedig was de daad die hij stelde om tijdelijk als koning af te treden, in verband met de abortuswetgeving in België. Zijn geweten verbood hem de nieuwe verruimde wetgeving te ondertekenen.

Het overlijden van deze koning betekent in dit opzicht voor de gehele Europese gemeenschap een verlies. Quo vadis Europa nova?

Twee promoties

Van geheel andere aard zijn de twee volgende berichten, over promoties die recentelijk plaatsvonden aan de R.U. te Utrecht. Allereerst vermelden we de promotie van G. van den Brink te Nijkerk op het onderwerp: Almighty God, a study of the Doctrine of Divine Omnipotence. Deze promotie geschiedde cum laude. Een bijzondere prestatie waarmee we de jonge doctor van harte gelukwensen. Het is een moedige daad en een bewijs van deskundigheid om in de theologische kakofonie rondom dit thema, de bijbelse lijnen zo evenwichtig en integer uit te werken. We hopen dat dr. Van den Brink tot rijke zegen mag worden gesteld voor kerk en theologie.

De tweede promotie die we noemen, is die van mevr. A.M. Kool te Houten. Zij ontving de doctorsbul na de verdediging van haar proefschrift over God moves in a mysterious way; the Hungarian Protestant Foreign Mission Movement (1756-1951). Een bijzonderheid was de omvang van deze studie, namelijk 940 pagina's. Dit knappe wetenschappelijk onderzoek naar de missionaire activiteiten van de kerk in het voormalig Hongarije, is van grote importantie. Te meer daar er na de 'Wende' sprake is van een wederzijds leerproces tussen Oost-en Westeuropese kerken. Het opmerkelijke feit in de zendingsgeschiedenis van de Hongaarse kerk is, dat ondanks het verzet van de kant van het communistisch regiem, het zendingswerk toch doorging. Juist op het grondvlak. God ging zijn 'ongekende gang'.

Twee benoemingen

We eindigen deze berichten met de vermelding van twee benoemingen aan dezelfde universiteit te Utrecht. In de plaats van prof. dr. C. Graafland werd als universitair docent in de geschiedenis van het gereformeerd protestantisme benoemd, dr. J.W. van Asselt te Bennekom. Het was te verwachten, dat over bijna de hele breedte van de kerk, om uiteenlopende redenen, met verbazing op deze benoeming is gereageerd. Deze reactie ontstond niet vanwege twijfel aan de wetenschappelijke kwaliteiten van de nieuw benoemde. Voor hem betekent deze benoeming een bekroning van jarenlange studie, waarmee we hem gelukwensen. De verbazing was er omdat door deze benoeming een zeer vruchtbare combinatie tussen het docentschap en de leerstoel van de Ger. Bond, voortaan onmogelijk wordt. We tasten in het duister omtrent de motieven die de faculteit, c.q. de benoemingscommissie tot deze ontkoppeling heeft doen besluiten. Het is te begrijpen, dat het Hoofdbestuur van de Ger. Bond zijn diepe teleurstelling over deze gang van zaken heeft geuit.

Ondertussen vond er nog een benoeming plaats die met vreugde vermeld kan worden. De synode van de Ned. Herv. Kerk wees dr. F.G. Immink te Doom (ons mede-redactielid) aan als opvolger van prof. dr. M.J.G. van der Velden, tot hoogleraar in de Praktische Theologie. De wetenschappelijke deskundigheid, alsmede de praktische ervaringen in het seminarie maken dr. Immink tot een zeer geschikte, pastoraal ingestelde hoogleraar. Moge hij voor veel studenten een zegenrijke leidsman zijn in de voorbereiding op het predikantschap.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1993

Theologia Reformata | 410 Pagina's

reflexen

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1993

Theologia Reformata | 410 Pagina's