ONTWIKKELINGEN EN AANDACHTSVELDEN IN HET VAK GEMEENTEOPBOUW
A. Noordegraaf
Een jong vak
Eén van de deelgebieden binnen de praktische theologie is het vak gemeenteopbouw. Gemeenteopbouw of kerkopbouw (de roomskatholieke naam) is een nog jong vak, dat volop in ontwikkeling is. Het ontstaan van dit vakgebied hangt op zijn beurt weer samen met ontwikkelingen in de praktische theologie.' Werd aanvankelijk de pastor gezien als subject van het kerkelijk handelen, zodat praktische theologie nagenoeg synoniem werd met pastorale theologie, sinds de jaren '60 verschoof het accent van het ambt en de ambtsdrager naar de gemeente en haar functioneren in de samenleving als subject van handelen.^
Een vluchtige blik in de literatuur leert, dat omschrijvingen, die van dit vak gegeven worden, nogal wisselen. Terecht is er door Te Velde op gewezen, dat de opbouw van de gemeente in de Schrift met de beloften van God aan Zijn gemeente gegeven is, en dat er daarom de eeuwen door aan gemeenteopbouw gedaan is.'
Maar met name de laatste twintig jaar heeft het begrip gemeenteopbouw een eigen kleur en een bijna technische betekenis gekregen. Firet omschrijft het vak gemeenteopbouw of zoals hij het noemt: oikodomiek (in aansluiting bij het nieuwtestamentische woord voor opbouw oikodome), als volgt: 'de theologische theorie omtrent het op gang brengen en begeleiden van processen die gericht zijn op het functioneren van de gemeente in een bepaalde situatie, overeenkomstig haar mogelijkheden en naar haar roeping; en van processen die gericht zijn op de
vorming van aan dat functioneren adequate structuren."* Gemeenteopbouw vormt zo een eigen discipline binnen de praktische theologie naast homiletiek, liturgie, pastoraat en diakonaat.
Binnen de theologische encyclopedie grenst het vak aan het vak kerkrecht', terwijl het spreken over de gemeente als missionair-diakonale gemeenschap het vak verbindt met vakken als diakonaat en apostolaat.' Wat voor het geheel van de praktische theologie geldt, geldt ook voor dit vakgebied: beoefening van dit vak kan niet zonder grondige kennisname van de gedragswetenschappen, met name organisatie-sociologie en godsdienstsociologie.
Een theologisch vak
Toch is het vóór alles een theologisch vak, dat ons in aanraking brengt met de verschillende facetten van de ecclesiologie. Wij moeten weten wat de gemeente is, om te kunnen spreken over de eredienst of het diakonaat van de gemeentehof haar structuur of opbouw. Bijbels-theologische en systematisch-theologische studies over de kerk zijn voor de theologische doordenking van allerlei aspecten van de gemeenteopbouw onmisbaar. Overigens is het opvallend, dat in de dogmatiek het thema 'opbouw' betrekkelijk zelden als een eigen thema wordt gezien.'
Firet acht een systematisch-theologische ecclesiologie weliswaar onontbeerlijk, maar niet voldoende. De ecclesiologie kan ons wel theologisch verantwoorde kerkmodellen* verschaffen, maar voor de praktijk van het gemeente-zijn hebben we modellen nodig, die adequaat zijn aan een bepaalde situatie en in die situatie ook werkelijk te realiseren zijn. Daarom voert hij een pleidooi voor een specifieke praktisch-theologische ecclesiologie, waarvoor hij de naam 'ekklesiastiek' introduceert, die de normatieve gezichtspunten in het denken en spreken over de kerk of de gemeente in relatie zet tot de empirische gegevens.' Gemeenteopbouwpro-
cessen voltrekken zich immers altijd in het spanningsveld van norm en werkelijkheid.
Van r.k.-zijde verscheen in 1993 een uitvoerige praktisch-theologische studie over de kerk, Ecclesiologie in context van de hand van J.A. van der Ven.'" De auteur ontwikkelt de kerkleer in en vanuit de context van de moderne, geseculariseerde samenleving. Hij onderscheidt vier kernfuncties van de kerk: identiteit, integratie, beleid en beheer. 'Identiteit heeft betrekking op de overtuigingen, visie en missie van de kerk. Integratie verwijst naar de cohesie, uniformiteit en pluriformiteit in de kerk. Beleid duidt op de kerkelijke beleids-, programma-en projectontwikkeling. Beheer slaat op de personale en financiële middelen in de kerk'."
Hoewel de auteur in dit compendium zich richt op de praxis van de r.k. kerk, bevat het voor de protestantse onderzoeker, vanwege de nauwkeurige definiëring van allerlei zaken en begrippen en de heldere wijze waarop de verschillende aspecten onderscheiden worden, veel waardevol materiaal. Er wordt over kerkzijn en kerkelijk leven gesproken in directe relatie tot de leefwereld van mensen van vandaag.
Tegelijk roept deze studie ook de vraag op naar de plaats, die aan de resultaten van sociologisch onderzoek toegekend wordt. Empirisch onderzoek met betrekking tot processen en veranderingen binnen de gemeente is noodzakelijk en belangrijk. De praktisch theoloog stelt immers voortdurend de vraag: Wat gebeurt er feitelijk? Hoe krijgen de grote woorden van de Schrift en de traditie over de kerk gestalte in de realiteit? Maar de empirie mag nooit het laatste woord hebben. Hoezeer het ook van betekenis is theologische en sociaal-wetenschappelijke gegevens op elkaar te betrekken, voor een gereformeerde beoefening van het vak gemeenteopbouw blijft het getuigenis van de Schrift inzake het wezen van de kerk norm en dient het denken vanuit de heilsopenbaring van God, Die zijn gemeente vergadert rondom Woord en Sacrament, uitgangspunt te zijn.'^
Analyse van kerk en samenleving
Voor de doordenking van de vragen inzake de opbouw van de gemeente, is het
belangrijk kennis te nemen van de maatschappelijke en culturele context van de gemeente. We noemen daarom in de eerste plaats enkele studies, die de plaats van religie, geloof en kerk in de samenleving beschrijven en de huidige situatie van de cultuur analyseren:
- G. Dekker, Godsdienst en samenleving. Inleiding tot de studie van de Godsdienstsociologie, Kampen 1987; - K. Runia, V/aar blijft de kerk? . Kampen 1988; - F.O. van Gennep, De terugkeer van de verloren Vader. Een theologisch essay over vaderschap en macht in cultuur en christendom, Baam 1989; - Meerten B. ter Borg, Een uitgewaaierde eeuwigheid. Het menselijk tekort in de moderne cultuur, Baam 1991; - P. Berger, A Far Glory, New York 1993.
Zij zijn vooral van belang voor een goede 'omgevingsanalyse' inzake geloof, kerk en gemeente-zijn, al moet er bij aangetekend worden dat zij nogal eens een tijdgebonden karakter dragen. In een snel veranderende wereld is een analyse van de context vaak een momentopname.'^
Theologie van de gemeenteopbouw
In de tweede plaats worden er onder het thema 'Gemeenteopbouw' de laatste jaren nogal wat boeken gepubliceerd, die zich vooral met de theologie van de gemeenteopbouw bezig houden en de droom van een levende gemeente verwoorden.
Gaat het bij de eerste groep vooral om boeken en artikelen die de feitelijke situatie beschrijven, in de tweede categorie wordt de gemeente en haar opbouw vooral onder normatieve gezichtspunten beschreven, terwijl er betrekkelijk weinig aandacht is voor de vraag, onder welke condities zo'n vitale gemeente gestalte krijgt.
We noemen een aantal boeken die belangrijke overzichten geven''': - Fritz Schwarz/Christian A. Schwarz, Theologie des Gemeindeaufbaus. Ein Versuch, Neukirchen-Vluyn 1984 (3e Aufl. 1987). Fundamenteel voor de conceptie van Schwarz is de van Brunner, Gollwitzer en H.J. Kraus overgenomen scherpe onderscheiding tussen de kerk als instituut en als ecclesia. Het gaat
Schwarz om de opbouw van de ecclesia als 'eine personale Gemeinschaft mit Jesus und mit Schwestem und Brüdem, deren Glaube in der Liebe tatig wird' (S. 34). Dit boek riep in Duitsland veel reactie op, zowel in positieve als in negatieve zin. Een deel ervan is gebundeld in een door R. Weth verzorgde uitgave Diskussion zur 'Theologie des Gemeindeaufbaus', Neukirchen-Vluyn 1986.
- R. Strunk, Vertrauen. Grundzüge einer Theologie des Gemeindeaufbaus, 2e Aufl., Stuttgart 1987. Strunk verstaat de gemeente als model voor een cultuur van vertrouwen vanwege haar boodschap, de levensgemeenschap van de gemeente en haar missio, die er op gericht is muren van wantrouwen te slechten. Gemeenteopbouw is in de kern vertrouwensvorming (S. 20). Voortbouwend op dit werk verscheen enkele jaren later R. Strunk (Hg.), Schritte zum Vertrauen. Praktische Konsequenzenfür den Gemeindeaufbau, Stuttgart 1989.
- Chr. Baumler/Norbert Mette (Hrsg.), Gemeindepraxis in Grundbegriffen. Okumenischen Orientierungen und Perspektiven, München/Düsseldorf 1987: een encyclopedisch werk, waarbij in een aantal artikelen de verschillende facetten van het gemeenteleven behandeld worden.
- M. Herbst, Missionarischer Gemeindeaufbau in der Volkskirche, Stuttgart 1987. De auteur, leerling van M. Seitz, ontwerpt een zgn. cybernetisch program op basis van de ecclesiologie van de Barmer Thesen.
- Christian Möller, Lehre vom Gemeindeaufbau, Band 1: onzepte-Programme-Wege, Band 2: urchblicke-Einblicke-Ausblicke, Göttingen 1987, 1990. Typerend voor de visie van deze auteur is zijn angst voor activisme, overorganisatie en het programmatische. Gemeenteopbouw voltrekt zich in de sfeer van de agapè (1 Kor. 8 : 1) en heeft als brandpunt de eredienst.
- Theo Sorg, Christus vertrauen. Gemeinde erneuern. Gemeindeaufbau in der Volkskirche, Stuttgart 1987. Ook voor deze auteur is de samenkomst rondom Woord en sacrament het centrum van een evangelisatorische gemeentepraxis.
Ook in ons land verschenen enkele boeken, die een overzicht willen bieden op dit terrein. Van wat oudere datum is het boek van P.J. Roscam Abbing, Komen als geroepen. Over de gemeente die haar roeping vervult en over de kerkeraad die haar daarbij helpt. 's-Gravenhage 1987. De auteur typeert het als een 'studieboek voor theologische studenten en predikanten, als ook als leesboek voor gemeenteleden, die bezinningslectuur kunnen lezen'.
Op het grensvlak van gemeenteopbouw en kerkrecht ligt G.D.J. Dingemans, Een huis om in te wonen... Schetsen en bouwstenen voor een kerk en een kerkorde van de toekomst, 's-Gravenhage 1987, geschreven met het oog op het proces Samen Op Weg. Reacties op dit uitdagende boek, waarin Dingemans zich scherp
keert tegen de 'domineeskerk', de hoogkerkelijke visie van de Kerkorde van 1951 en zijn sympathie voor het congregationalisme niet onder stoelen of banken steekt, zijn gebundeld in J.P. Heering e.a., De Kerk verbouwen. Dingemans' ecdesiologie kritisch bekeken, Leidse lezingen, Nijkerk 1989.
Van r.k.-zijde verscheen enkele jaren geleden: R. van Kessel, Zes kruiken water. Enkele theologische bijdragen voor kerkopbouw, Hilversum 1989, waarin de schrijver vanuit modem-r.k.-theologische inzichten een kader wil scheppen voor kerkelijk opbouwwerk.
Praktijktheorieën
Een derde rubriek wordt gevormd door die publikaties die vooral ingaan op de voorwaarden, waaronder het proces van gemeenteopbouw kan plaatsvinden, alsmede op de verschillende stappen, die in dit proces gezet worden.
Niet altijd is de afgrenzing tussen de in de vorige rubriek genoemde boeken en de hier te noemen literatuur even duidelijk te maken, omdat in tal van publikaties theologische reflectie en praktijktheoretische aanwijzingen door elkaar lopen.
Zo poogt KI. Eickhoff in zijn recente boek Gemeinde Entwickeln für die Volkskirche der Zukunft. Anregungen zur Praxis, Göttingen 1992, reflectie en praktische aanwijzingen te verbinden, zonder dat daarbij de methode van onderzoek en beschrijving ter sprake komt.
Een beschrijving van veranderingsprocessen treffen we aan in D. Lissenburg, Kerk in verandering. Praktisch theologische aspecten van veranderingsprocessen in kerken, 's-Gravenhage 1980, waarin aan de hand van een zestal verhalen uit de praktijk, de vele facetten van dergelijke processen vanuit theologische en agogische optiek beschreven worden.''
G.L. Goedhart schreef voor allen, die bij opbouwprocessen betrokken zijn, een werkboek onder de titel Gemeenteopbouw. Om dienende, vierende, lerende en delende gemeente te worden. Kampen 1984.
In 1987 publiceerde R. Bons-Storm, Geloofwaardig. Stappen op de weg van gemeenteopbouw, 's-Gravenhage, waarin met name wordt ingegaan op de vraag, hoe men de participatie van gemeenteleden kan bevorderen en hoe er omgegaan moet worden met conflicten.
J. Hendriks, Een vitale en aantrekkelijke gemeente (Kampen 1990), geeft vanuit de sociale wetenschappen en de praktische theologie een beschrijving van de factoren die de vitaliteit van de gemeente beïnvloeden: klimaat, leiding, struc-
turen, doelen en taken, identiteitsconceptie. Vooral de organisatorische aspecten krijgen in dit boek aandacht. Volgens de zgn. 'Survey-Guided-Development' bepleit Hendriks een streven naar verbetering van de gemeentelijke organisatie op basis van een uitgebreid onderzoek van de bestaande situatie. De kracht van dit boek is tegelijk ook de zwakte. Het organisatorische dreigt het spirituele te verslinden. Bovendien is het qua organisatiemodel geënt op de Gereformeerde Kerken in Nederland.
In dit verband noemen we ook de dissertatie van Joh. Pasveer, De gemeente tussen openheid en identiteit. Een open-systeem-theorie als model voor de gemeente ten dienst van haar opbouw, Gorinchem 1992, waarin hij op een eigen wijze gebruik maakt van de inzichten uit de systeemtheorie van Paul M. Dietterich, zoals deze ontwikkeld wordt in het 'Center for Parish Development' te Chicago. Pasveer is overigens van oordeel, dat de systeem-theorie zijn beperkingen heeft: de gemeente krijgt als subject te weinig ruimte; het model wordt gekenmerkt door een te sterke harmonie-benadering; er is een tekort aan communicatief vermogen en het model dreigt de binnenkerkelijke gerichtheid te versterken. Daarom vult Pasveer een benadering vanuit de systeem-theorie in zijn eigen ontwerp aan met inzichten uit de door Habermas ontworpen theorie van het communicatieve handelen.
Van geheel andere opzet, maar ook als werkboek bedoeld, is het boek van Chr. Schwarz, Praxis des Gemeindeaufbaus, Neukirchen-Vluyn 1987, dat in zeven hoofdstukken, telkens onderverdeeld in zeven paragrafen, de verschillende stappen van het proces gemeenteopbouw schetst, in aansluiting aan het theologisch concept van zijn vader, F.A. Schwarz. Het werk van Schwarz is in ons land vooral door de inzet van ds. F.H. Veenhuizen en de Evangelische Alliantie bekend geworden.
Gemeenteopbouw is een veelomvattend vak. Niet alleen vanwege de vele thema's die aan de orde komen, maar ook vanwege de vaak complexe situatie. In een overzichtsartikel van beperkte omvang kunnen we slechts enkele punten aan de orde stellen.
De volkskerk in discussie
Een van de belangrijkste vragen in de bezinning op de aard en de opzet van een concept voor gemeenteopbouw, is de vraag of in de huidige situatie vastgehouden moet worden aan de pretentie van de kerk als volkskerk of dat gekozen moet worden voor een kerk als 'cognitieve minderheid' (P. Berger), waarbij de nadruk komt te liggen op de eigen keuze.
Het begrip 'volkskerk' is in de loop van de tijd zeer verschillend omschreven.'* Sommigen geven een empirische omschrijving van het verschijnsel volkskerk, als een kerk waartoe een belangrijk deel van het volk behoort en wier bestaan en inrichting met het volksbestaan is samengegroeid.'^ Anderen spreken, in de lijn van Hoedemaker en Haitjema, van een belijdende volkskerk, terwijl weer anderen op het voetspoor van Kraemer, Van Ruler en Noordmans vooral de apostolaire dimensie beklemtonen.'*
Voor wat betreft Duitsland, bieden de hierboven genoemde boeken van MöUer en Herbst een goed inzicht in de biimen de EKD gevoerde discussies en ingenomen standpunten.
De feiten zijn bekend: terwijl nominaal een hoog percentage lid is van de kerk, laten kerkelijke statistieken zien dat slechts een gering percentage daadwerkelijk meeleeft. De kerkverlating neemt de laatste 25 jaar ook in Duitsland toe." In de weging van deze feiten gaan de meningen uiteen. De evangelicale vleugel binnen de kerk is uitermate verontrust over dit 'Prozess fortschreitender Erosion'^" en steekt haar kritiek op hen die kost wat het kost het bestaande instituut in stand willen houden, niet onder stoelen of banken.^'
Anderen oordelen positiever over de volkskerk als institutie in de samenleving en zien haar niet als een last, maar als een kans. Met een beroep op het leerstuk van de rechtvaardiging van de goddeloze wordt de Pluraliteit aan geloofsbelevingen, theologische visies en de zeer verschillende mate van betrokkenheid bij het kerkelijk leven verdedigd. Een evangelisatorische benadering van de randkerkelijken wordt afgedaan als arrogant machtsstreven. Een kerk, die zichzelf als 'corpus permixtum' verstaat in de zin van de Confessio Augustana (art. VIII), mag geen grenzen trekken ten aanzien van al of niet meelevende leden en nog minder zich terugtrekken op de ware gemeente als 'ecclesiola in ecclesia'.^^
De theologische posities die ingenomen worden, raken de praxis van het kerkewerk: de strategie van de gemeenteopbouw, de dooppraktijk, de houding ten opzichte van de zgn. 'Kasualia', de waardering van de vele randleden en de
inhoud en methode van het apostolaire werk.
De positieve waardering van de volkskerk gaat soms gepaard met een functionele visie op kerkopbouw, waarbij de kerk als draagster van religieuze waarden, zich dienstbaar openstelt naar allen die een beroep op haar doen. De predikant vervult hierbij een sleutelrol, te vergelijken met de service die een arts in de samenleving biedt.^^
Toch worden deze functionele en pluralistische visies niet kritiekloos geaccepteerd. Niet alleen van de kant van de vertegenwoordigers van de zgn. 'Freikirchen', met hun protest tegen de praktijken van de volkskerk, met name de kinderdoop en de handhaving van het ledenbestand, maar ook binnen de EKD zijn kritische stemmen te horen. Lopen degenen, die hoog opgeven van een functionele en plurale kerk, niet gevaar terecht te komen in een heilloos relativisme, waarbij er van een duidelijk belijdend hart van de kerk geen sprake meer is? '^"
Christoph Baumler noemt de communicatieve gemeente 'kritisches Prinzip eineroffenen Volkskirche'." Als 'Gemeinde der Befreiten' is ze geroepen tot een communicatieve praxis, gekenmerkt door openheid, 'Herrschaftsfreiheit' (Habermas), participatie en solidariteit, waarbij de 'Bediirfnisse' (G. Schneider) van elk gemeentelid gehonoreerd moeten worden.'^' Terecht is door Winkler de kritische vraag gesteld: 'Bedeutet Freiheit des Evangeliums, dass alle Gemeindeglieder ihre Bediirfnisse zur Geltung bringen können? '^^
In een recent rapport van de Evangelische Kirche in Hessen en Nassau, wordt gepleit voor een 'uitnodigende kerk', die positief ingaat op de ervaringswereld van de mens van vandaag.^*
Een andere weg gaan de evangelicale theologen binnen de EKD. Zij willen zich niet neerleggen bij de status quo en evenmin volstaan met een gemeentepraxis die geheel en al in de sfeer van de dienstverlening ligt, maar zien de volkskerk als kans en als uitdaging tot Missionaire Gemeenteopbouw. Het moet gaan om een geestelijke vernieuwing van de gemeente, een bewust verstaan van de doop, dat
leidt tot geloofsverbondenheid aan Jezus Christus.^'
We kunnen de Nederlandse situatie niet gelijkstellen met die in Duitsland.'" Toch zijn er in de daar gevoerde discussie elementen, die we ook in onze situatie herkennen. We denken aan discussies rondom het goed recht en de betekenis van de kinderdoop, de kwestie van de geboorteleden, de vragen rondom verbond, doop en belijdenis, de verhouding tussen kerk en samenleving, de vragen inzake antithese en solidariteit.''
Tyj> erend voor de ontwikkelingen is de hierboven genoemde studie van Dingemans. Zijn congregationalistische sympathieën worden 'geremd' door een denken, dat zijn uitgangspunt niet neemt in de beslissing van mensen, maar in het vergaderend werk van Christus.''^ Vanuit verbond en doop komt Dingemans tot drieërlei soort leden: doopleden, kernleden en vrienden, d.w.z. niet-gedoopten, die toch opl enigerlei wijze bij de gemeente betrokken willen blijven.''
We noemen ook de dissertatie van Dingemans' leerling J. Bruin, Kerkvernieuwing. Een praktisch-ecclesiologisch onderzoek naar de betekenis van 'Gemeenteopbouw' voor de Nederlandse Hervormde Kerk (Zoetermeer 1992), die enerzijds een analyse geeft van de beweging voor Gemeenteopbouw rondom H. Kraemer CS. en anderzijds een schets voor kerkvernieuwing. Grondwoorden voor zo'n vernieuwde kerk zijn dienst en apostolaat, waarbij hij veel sympathie koestert voor het Amerikaanse concept van de 'public church' (Fowler).'''
Missionaire Gemeenteopbouw
Inherent aan het denken over gemeenteopbouw is het missionaire aspect. Dat is gegeven met de identiteit van de gemeente (vgl. b.v. 1 Petrus 2 : 9). Levend in de wereld, zonder van de wereld te zijn, staat ze in elke tijd voor de vraag, op welke wijze zij gestalte kan geven aan de missionaire opdracht in de samenleving ten aanzien van de randkerkelijken en de vele aanhangers van andere religies en levensovertuigingen. Ook in dit opzicht blijken er evenwel verschillende concepten te bestaan.
In de jaren 50 en 60 oefende het missionair-oecumenisch concept, zoals zich dat ontwikkeld heeft binnen de kringen van de Wereldraad, op velen grote aantrekkingskracht uit.'^
In een latere fase heeft dit concept vooral een maatschappij-kritische uitwerking gekregen, waarbij de kerk als Exodusgemeente Gods avant-garde is op weg naar 'de stad van de mens' (H. Cox).'*
In dit ontwerp wordt de kerk binnenste buiten gekeerd. De volgorde is niet meer God-kerk-wereld, maar God-wereld-kerk. De kerk wordt gezien als een functie van de missio Dei in de wereld, gericht op de sjaloom voor allen. Deze functionele kerkvisie keert zich heftig tegen elke vorm van ecclesiocentrisme en verdraagt zich daarom nauwelijks met een concept van 'gemeenteopbouw', dat men te binnenkerkelijk acht.
Hoewel deze visie in zijn extreme vorm weinig aanhangers meer telt, werkt ze door in allerlei typen van gemeenteopbouw, die zowel het element van de 'Sammlung' als de 'Sendung' willen honoreren.''
Daarnaast is er het missionair-evangelisatorische type van gemeenteopbouw, ontstaan onder invloed van het 'Lausanne Covenant', dat opgesteld is op het Internationale Congres voor Wereldevangelisatie te Lausanne in 1974. Tegenover de universalistische tendenzen binnen de Wereldraad leggen de evangelicalen nadruk op de noodzaak van geloof en bekering als weg om te delen in het heil, alsmede op de urgentie om te evangeliseren en de rand-en buitenkerkelijken op te zoeken met het Evangelie en hen te leiden tot Christus en zijn gemeente. Het zijn die tendenzen, die ook de verschillende gemeenteopbouw-concepten binnen deze stroming, zij het met de nodige nuances bepalen.'*
Op het congres in Lausanne deed onder meer de Amerikaanse missionaris Donald Mc.Gavran van zich spreken. Hij is de geesteHjke vader van de Church Growth Movement en stichtte in 1965 de ' School of World Mission' aan het Fuller Theological Seminary in Pasadena (Califomië). Belangrijke medewerkers van Mc.Gavran zijn C. Peter Wagner en Win Am. In Duitsland vindt de overdracht van het gedachtengoed van deze beweging in de situatie van de Duitse volkskerk, plaats binnen de 'Arbeitsgemeinschaft für Gemeindeaufbau'.^'
Tot de grondgedachten van deze beweging behoort de stelling, dat een gezonde gemeente een (numeriek) groeiende gemeente is. De strategie van de 'homogenous units', de moderne, typisch Amerikaans aandoende benaderingswijze van mensen en de bijna commerciële aanpak zijn niet onomstreden.'*" Mag men numerieke wasdom en gemeenteopbouw identificeren? Wordt numerieke groei niet een doel in zichzelf? Anderzijds stelt Mc.Gavran ons voor de vraag of we in West-Europa niet te gemakkelijk berusten in de afkalving. Is het verlangen naar groei niet bijbels legitiem te noemen?
Een eigen type van missionaire gemeenteopbouw wordt gevormd door die groepen, die als voorwaarde voor opbouw grote nadruk leggen op de charismatische vernieuwing als 'motor' tot gemeenteopbouw."' De verbinding tussen opbouw en geestelijke vernieuwing, de betekenis van de lofprijzing alsmede de aandacht voor de charismata in het leven van de gemeente spreken velen aan. Toch worden ook kritische vragen gesteld, met name naar de verhouding tussen geloof en ervaring, de relatie tussen ambt en charisma, terwijl sommigen vrezen, dat er onbedoeld toch binnen de gemeente een scheiding wordt aangebracht tussen de gewone leden en de charismatic!. Wordt ergens de theologia crucis niet verdrongen door een theologie van de glorie?
Het zou te betreuren zijn, wanneer de terecht gestelde kritische vragen ons doof zouden maken voor wat de charismatische beweging de gevestigde kerken te zeggen heeft. Juist voor de zaak van de gemeenteopbouw is een goede theologi-
sche communicatie tussen de kerken en deze beweging van groot belang.
Dat geldt trouwens ook voor de andere hier genoemde concepten. Valse alternatieven verleiden snel tot zwart-wit tekeningen. De geschiedenis leert, dat de kerk de eeuwen door geworsteld heeft met de verhouding tot de wereld. Hoe zijn 'binnen' en 'buiten' op elkaar betrokken? Zelfs het eenzijdige en vanwege de universalistische tendens, onschriftuurlijke concept van 'the Church for others', bevat een heilzame correctie op elke vorm van introverte kerkelijkheid.'*'^ Een gezonde gemeente is een gezonden gemeente, bewogen met de nood van de wereld. Die bewogenheid dient ook in de praxis van de gemeenteopbouw tot uiting te komen.
Juist op dat punt verdient de evangelische gedrevenheid van de evangelicale stromingen onze aandacht, al dient gewaakt te worden voor een activistische aanpak, waarbij de levende gemeente geïdentificeerd wordt met de actieve medewerkers.
Het zal duidelijk zijn, dat de geschetste posities ook de kerken in Nederland beroeren. We wijzen op de discussies binnen de Nederlandse Hervormde Kerk en de Gereformeerde Kerken rondom vorm en inhoud van het missionaire werk."'
Pluraliteit
Het hoeft geen betoog dat het pluralisme, kenmerkend voor de huidige samenleving"*", ook de kerken raakt. Kerk-zijn voltrekt zich immers nooit los van de tijd. De vragen rondom identiteit en pluraliteit, eenheid en verscheidenheid, omgaan met verschillen in de gemeente, raken dan ook direct de opbouw van de gemeente."' Elke kerk heeft er in meerdere of mindere mate mee te maken.
Van Gereformeerde zijde verscheen in 1977 een bundel Pluraliteit in de kerk*^, kenmerkend voor de verschuivingen biimen deze kerken, die van een duidelijke
belijdeniskerk met een sterke nadruk op de antithese tot de wereld, onder de druk van de secularisatie binnen eigen gelederen te maken kregen met een pluraliteit aan dogmatische, liturgische en ethische stellingnamen. Aan dit gegeven is ook de bundel Geloofsmanieren. Studies over pluraliteit in de kerk (red. J.M. Vlijm), Kampen 1981, gewijd. Opvallend is de nadruk die gelegd wordt op de dialoog als wijze van omgaan met verscheidenheid.
Aan Hervormde zijde noemen we opnieuw de studie van Dingemans, die voor de toekomst van het S.O.W.-proces als enige weg ziet een plurale kerk, die haar centrum vindt in de ene Heer en die met elkaar op bovenplaatselijk niveau in gesprek is, terwijl op locaal niveau de verscheidenheid tot uiting komt in verschillende gemeentetypen."' Bons-Storm stelt tegenover elkaar de kerk als zoekgemeenschap en de kerk als vindgemeenschap. De laatste legt sterke nadruk op de handhaving van de belijdenis, de eerste is een open kerk met ruimte voor allen die tastend en zoekend vorm en inhoud willen geven aan de beleving van hun geloof."'
Ook de Rooms-Katholieke Kerk worstelt met deze vragen. Empirische onderzoeken maken duidelijk, aldus Haarsma, dat het pluralisme in de geloofsovertuigingen binnen deze kerk een niet te ontkennen feit is."'
Het onderzoek met betrekking tot de vragen van identiteit en pluraliteit bevat naast theologische aspecten, ook historische, sociologische, sociaal-psychologische en agogische elementen. Er is een duidelijke samenhang tussen de discussies over de pluraliteit en de vraag naar de contextualiteit van het Evangelie in het Nieuwe Testament. Men wil nogal eens de pluraliteit verdedigen met een beroep op de verscheidenheid binnen de canon, die al in de apostolische tijd een grote schakering aan gemeentevormen en manieren van geloven met zich meegebracht zou hebben. Maar wordt dat niet weersproken door het sterke accent, dat in de Schrift gelegd wordt op de eenheid in Christus en de binding aan het apostolisch getuigenis (vgl. b.v. Joh. 17, 1 Kor. 1-3; Ef. 4 : 1-16)? Terecht is gewezen op het gevaar van een kritiekloze aanpassing aan de huidige trend van de maatschappij, wanneer men zo makkelijk komt tot een aanvaarding van een plurale kerk.'"
Op plaatselijk vlak zien we hoe in een tijd van differentiatie en pluralisering de participatie van gemeenteleden in een geografisch omschreven (wijk)gemeente onder druk komt te staan en tot allerlei regelgeving leidt.^'
Liturgie en Gemeenteopbouw
In het vak gemeenteopbouw zoeken we naar de samenhang en de doelgerichtheid van de verschillende aspecten van het gemeentewerk. Waar voor velen het hart van de praxis klopt in de eredienst, laat het zich verstaan, dat ook de relatie tussen liturgie en gemeenteopbouw in het vizier komt.
Vooral Christian MöUer heeft aan die relatie aandacht geschonken in zijn boek Gottesdienst als Gemeindeaufbau. Ein WerkstattberichtP Concentratie op dit 'midden' kan ons bewaren voor een krampachtig en modieus activisme. Vjinuit de viering van de eredienst rondom Woord en sacrament, zoekt de auteur naar wegen om de gemeente te bouwen als een getuigende en dienende gemeenschap. De voorwaarde is dan wel een herwaardering van de zondag, die in onze geseculariseerde samenleving hoe langer hoe meer dreigt onder te gaan in het vrije weekend.
Door anderen is evenwel de kritische vraag gesteld of de wens hier niet de vader der gedachten is in een tijd, waarin het aantal kerkgangers sterk afneemt en velen op een andere wijze hun betrokkenheid bij de gemeente tot uitdrukking brengen. Zijn deze participatievormen niet even wezenlijk als de kerkgang? ''
Door R. Bohren is vooral gewezen op de betekenis van het gesprek over de prediking terwille van de opbouw van de gemeente, die een door God met gaven begiftigde gemeenschap is. De 'Pfarrer' dient hieraan ruimte te geven en mag geen 'Pfarr-Herr' worden!'''
De inzet bij de eredienst/liturgie zal met name diegenen die vanuit een gereformeerde visie bezig zijn met gemeenteopbouw aanspreken.'' Theologisch blijft het daarbij van belang de relatie te doordenken tussen de eredienst op zondag en de 'redelijke eredienst' (Rom. 12 : 1) in het leven van elke dag.'*
Diakonaat en gemeenteopbouw
Hoe is de kerk betrokken op de samenleving en hoe kan de gemeente zo gebouwd worden, dat zij het uithoudt in de spanning tussen 'binnen' en 'buiten'? Op welke wijze kan via beleidsvorming bijgedragen worden aan de diakonisering van de gemeente? Aan deze vragen is in 1991 een themanummer van het tijdschrift Praktische Theologie gewijd, waarbij reflectie en praktijkverhalen elkaar afwisselen."
In de bezinning op de diakonale aspecten van de opbouw van de gemeente, bespeuren we met name ook bij r.k. auteurs invloed van de bevrijdingstheologie en het ecclesiologisch model van de 'kerk van de armen'. Gepleit wordt voor een strategie van opbouw, waarbij de gemeente bevrijd wordt van haar burgerlijke zelfgenoegzaamheid en leert zien, oordelen en handelen vanuit de optiek van de armen.'*
De winst van deze bezinning is, dat het ons sterk bepaalt bij de concretisering van het heil van God voor de totale mens en dat het ons laat zien, hoe gemakkelijk ook de christelijke gemeente horig kan worden aan een liberale ideologie, ten koste van de slachtoffers in haar midden. Anderzijds dienen we in het spreken
over de diakonisering van de gemeente op onze hoede te zijn voor een horizontalisering van het heil. Het blijft zaak om met twee woorden te spreken: verzoening en bevrijding!
De vragen inzake diakonaat en gemeenteopbouw spitsen zich vooral toe op het kerk-zijn in de grote steden. Hoe kan de kerk dienend present zijn in de vaak verpauperde stadswijken, onder de vele kansarmen en achtergestelden? Op welke wijze kunnen solidariteit en spiritualiteit verbonden worden? Indringend is dit thema aan de orde gesteld in K. A. Schippers e.a., Kerkelijke presentie in een oude stadswijk. Onderzoek naar buurtpastoraat vanuit behoeften en belangen van bewoners {Kaimpcn 1990).^'
Ambt en gemeente
In een overzichtsartikel over aandachtspunten en ontwikkelingen in het vak gemeenteopbouw, kunnen we aan de vragen rondom het ambt niet geheel voorbij gaan. De ambten zijn immers gegeven tot opbouw van de gemeente (Ef. 4 : Tvv.).*" De bezinning op structuren, beleidsvorming, organisatiemodellen, leiderschapsstijlen, heeft alles te maken met de verhouding tussen ambt en gemeente.
Met name sinds de jaren 60 is er sprake van een stormloop tegen het ambt en een hernieuwde aandacht voor het algemeen priesterschap der gelovigen, de mondige gemeente, de leek. Binnen de protestantse kerken rees van verschillende kant verzet tegen de 'domineeskerk', tegen een gezagsstructuur die geen recht deed aan de plaats van het gemeentelid binnen kerk en gemeente. Ten dele werd dit verzet gevoed door het maatschappelijk klimaat met zijn sterke nadruk op democratisering, inspraak, emancipatie en mondigheid. Ten dele ook klonk er in deze pleidooien voor een laïcaal gemeentemodel een verlangen door naar een herleving van het reformatorische principe van het algemeen priesterschap der gelovigen.*'
Een krachtige impuls kreeg dit alles, doordat van de zijde van exegeten en dogmatici gewezen werd op de charismatische structuur van de nieuwtestamenti-
sche gemeente en de betekenis van de charismata voor het leven der kerk.*^
Ten aanzien van het ambt leidt dat tot een laagkerkelijke, functionele visie op het ambt contra een ambtsopvatting, waarin gedacht wordt vanuit de notie van het apostelschap en het 'tegenover' van het ambt wordt beklemtoond.'^ In de laatstgenoemde opvatting wordt vooral geaccentueerd dat de ambten in de gemeente gegeven zijn van Christuswege. Het heil komt niet op vanuit de boezem der gemeente, maar wordt verkondigd door hen die daartoe ambtelijk geroepen zijn. In deze ambtsvisie wordt evenwel de betekenis van de gaven van de Geest voor de opbouw van de gemeente niet ontkend.^ De charismatische ambtsopvatting verzet zich met name tegen verborgen hiërarchieke tendenzen en komt op voor het subject-zijn van de gemeenteleden in de praxis.
Een zeer functionele benadering treffen we aan bij Dingemans, Bons-Storm en Hendriks. Hun benadering heeft voor de structuur van de kerk ingrijpende gevolgen: leidinggevend gremium in de gemeente is niet meer de ambtelijke vergadering, maar de gemeentevergadering. De opzichtsfunctie van het ambt, wezenlijk voor een gereformeerde kerkstructuur in verband met de tucht, gaat nagenoeg verloren.*'
We dienen ook hier te waken voor valse alternatieven. Ambt en charisma, ambtelijke en charismatische structuur staan niet met elkaar in concurrentie.**
Een gereformeerde ambtsvisie, staande tussen Rome en de Dopers, verkeert altijd in een spanningsveld en is daardoor kwetsbaar. Vanuit de optiek van de gemeenteopbouw zal het onderzoek niet alleen kunnen volstaan met de bezinning op de vraag naar het wezen van het ambt, maar dient ook de ambtsuitoefening voorwerp van onderzoek te zijn. Enkele aspecten die zich daarbij voordoen zijn: de betekenis naar dienend en coöperatief leiderschap in een gereformeerde ambtsvisie, de vraag naar de aard van de macht, de relatie tussen ambtsdragers, ambtelijke organen en de overige medewerkers en groepen in de gemeente.
Met name de relatie tussen predikant en gemeente staat de laatste decennia onder druk. Het aantal klachten over disfunctionerende predikanten neemt toe.
Daar zijn de vragen naar de werkdruk, de tijdsbesteding, de voldoening die de predikant in zijn of haar werk al of niet ervaart, de problemen rondom het part-time predikantschap, de positie van de predikant in kleine gemeenten.*^
Ondanks alle verzet tegen de 'dominocratie' blijft de predikant als vrijgestelde en als betaalde kracht een spilfunctie innemen in de gemeente. De vraag, die in het onderzoek steeds weer naar voren komt is: Hoe kunnen we van deze centrale positie een zodanig gebruik maken, dat de 'Pfarrerzentrierung' overwonnen wordt en de gemeente tot een gemeenschap wordt, waarbij ieder lid zijn of haar inbreng heeft? '*
Tegelijk zien we hoe de verbinding tussen predikantschap en gemeenteopbouw het probleem in zich bergt, dat er van de predikant nog meer gevraagd zal worden. Naast de klassieke taken van herder-en leraar-zijn, wordt van hen ook verwacht, dat zij het management beheersen en over agogische kwaliteiten beschikken. De situatie heeft iets paradoxaals: enerzijds is er de roep om een mondige gemeente, anderzijds is er de verzwaring van de rol van de predikant.
Ambt en kerkopbouw in de R.K. Kerk
Het tweede Vaticaanse Concilie deed aanvankelijk de hoop ontwaken op een doorbreking van een rigide, streng-hiërarchisch geleide kerk.*' Ook hier lieten de democratiseringsgolven van de jaren 60 hun sporen na in allerlei pleidooien voor de inschakeling van leken en pastorale werkers binnen de gevestigde ambtsstructuren, voor een democratische kerk, die niet over haar leden heerst, maar zich dienstbaar en bescheiden opstelt, en voor de erkenning van de mondigheid van de kerkleden inzake ethische en pastorale vragen. Een belangrijke studie is in dit verband E. Schillebeeckx, Pleidooi voor mensen in de kerk (Baam 1985).™
Binnen het raam van de hiërarchie zoekt men naar een vorm van leiderschap, die past bij een op mondigheid en democratisering ingestelde samenleving.
Het Lima-rapport (BEM)
Het kerkelijk leven in ons land, dus ook de opbouw van de gemeente, staat niet los van wat er binnen de oecumene gebeurt. Daarom noemen we in dit overzichtsartikel ook het in 1982 gepubliceerde rapport van de commissie Faith and Order van de Wereldraad van Kerken, Baptism, eucharist and ministry. De reacties uit de verschillende delen van de wereldkerk zijn gebundeld in een zevental delen Churches respond to BEM (Geneva 1986-1992). Ten onzent verscheen over de ambtsparagraaf uit het Lima-rapport een uitvoerig gedocumenteerde studie van Margriet Gosker, Het kerkelijk ambt in het Lima document, waarin een hermeneutische doorlichting en een kritische evaluatie van dit ambtsrapport gegeven wordt.^'
Het is opvallend, dat in een tijd waarin binnen de protestantse kerken in ons land een laagkerkelijk en congregationalistisch denken zich breed maakt, dit Lima-rapport een hoogkerkelijk stempel draagt. Het ambtsconcept is toegesneden op de ontmoeting met Rome en draagt, met name inzake de wijze waarop over de apostolische successie gesproken wordt, sterk anglicaanse trekken.
In hoeverre het rapport zal doorwerken in de kerken in ons land, blijft een vraag. Maar in elk geval laat het zien, dat het laatste woord over het ambt nog niet gesproken is. Een puur functionele ambtsvisie en een congregationalistische kerkvisie blijken toch steeds weer vragen op te roepen.
Spiritualiteit en gemeenteopbouw
De grote aandacht voor spiritualiteit^^ laat ook het vak gemeenteopbouw niet onberoerd. In het Vijf-jaarlijks Overzicht (1985-1989) van de Visitatoren-Generaal der N.H. Kerk (Leidschendam 1990) signaleren de visitatoren bij velen een grote zorg om het geestelijk gehalte van de gemeente en bepleiten zij een 'gericht programma van gemeenteopbouw ter versterking van het geloof in deze tijd' (blz. 44).
Toch wordt de verbinding tussen spiritualiteit en gemeenteopbouw lang niet door iedereen gelegd. Sommige concepten gaan uit van een smalle definitie en beperken gemeenteopbouw nagenoeg tot de vragen van organisatie, beleid en management.
Al is een zekere omlijning van het vak gewenst, toch moeten we oppassen voor
een beperking tot het technisch-organisatorische alleen. Het kan niet alleen gaan om een goed doordachte planning van het werk en een goed management, ook het geestelijk leven van de gemeente is in het geding. In dit verband verdienen de publikaties van M. Seitz, zijn leerlingen M. Herbst en ten onzent van K. Runia, de aandacht.'' Ook B. Rootmensen heeft in enkele boeken de vraag naar de spiritualiteit van de gemeente in de huidige crisis van kerk, geloof en cultuur indringend aan de orde gesteld.''*
Voor wat betreft de R.K. Kerk, noemen we het studieproject Kerkopbouw en Spiritualiteit van het Titus Brandsma Instituut in Nijmegen. Jaarlijks wordt een conferentie belegd, waarop de onderzoekservaringen worden uitgewisseld en bediscussieerd. De op de conferentie gehouden referaten worden vanaf 1990 jaarlijks in de vorm van verslagboeken gepubliceerd.
Hoewel de titel het niet doet vermoeden, heeft ook de Tilburgse dissertatie van F. Beelen, De vergeten gelovige. De tragiek van het pastoraat (Tilburg 1993), met ons onderwerp te maken. De auteur bepleit een kwalitatieve verandering in de benadering van zingeving, spiritualiteit en kerkopbouw. Vooral de spanning tussen het traditionele geloof van de R.K. Kerk en de actuele geloofservaring wordt gethematiseerd.
Kennisname van de publikaties op dit terrein, leert dat de term spiritualiteit zeer verschillend wordt ingevuld, al naar gelang het geestelijk en theologisch kader waarin geschreven wordt. De belangrijke vragen inzake de verhouding tussen religie en christelijk geloof, geloof en ervaring, individueel geloven en participatie aan de gemeente blijven aan de orde.
Praktische handreikingen
In de Praktische Theologie gaat het om de kritische reflectie op de praktijk van het kerke werk. Maar de resultaten van de bezinning vragen ook om 'doorvertaling' in de vorm van werkmateriaal ten dienste van predikanten, ouderlingen, diakenen en de overige medewerkers in het kerkewerk.
M. te Velde publiceerde een viertal deeltjes, waarin hij materiaal voor bezinning en prciktijkadviezen inzake beleid, doelstellingen en werkplannen aanreikt, onder de titel Gemeenteopbouw (De Vuurbaak, Bameveld, resp. 1992, 1992, 1993, 1993).
Bij het Boekencentrum in Zoetermeer verschijnt vanaf 1991 een serie Handreikingen voor Kerkopbouw (onder red. van J.W. Breunese, H.J. van Hout, J.A. Keizer, K.A. Schippers, F.H.J. Steenwinkel en L.J.C. Verreijt). In deze oecumenisch opgezette brochurereeks, gericht op hen die in de gemeente een leidinggevende taak hebben, verschenen inmiddels vijf deeltjes, respectievelijk over strategieontwikkeling (een werkboek en een stappenplan), het maken van een kerkelijke kaart, enquêteren in kerkopbouw, en visieontwikkeling.
Enkele andere titels zijn: - M.E. Brak en H. de Leede (red.), Een voortreffelijk werk, Amersfoort 1993; - W.H. Velema, Een levende gemeente. Met het oog op gemeenteopbouw. Kampen 1992; - Bram Krol, Stimulans tot gemeenteopbouw, Doom z.j.; - Hans Eschbach, De groeigroep als bouwsteen. Een model voor gemeenteopbouw, Kampen 1993; - C. v.d. Velde, Van werkelijkheid naar ideaal. Een praktisch boek over gemeenteopbouw, Kampen 1993.^'
Tenslotte
Het vak gemeenteopbouw is een boeiend vak met tal van aspecten, die ons in het hart van de theologische discussie voeren. Veel is nog in beweging en nog niet uitgekristalliseerd.
De beoefenaar van dit onderdeel van de praktische theologie komt met een groot aantal vragen in aanraking, zowel van theologische als sociaal-wetenschappelijke aard. We noemen in aansluiting aan Weverbergh de volgende aspecten: de vraag naar het Godsbeeld, het kerkbeeld, de mens-en maatschappijvisie, de vragen rondom ambt en leiding en de methodische aspecten.^'
Een uitdaging blijft met name voor allen, die in het raam van de gereformeerde theologie dit vak beoefenen, de vraag naar de verhouding tussen norm en empirie. Kritische doordenking van wat van de zijde van de moderne theologie op tafel wordt gelegd is geboden. Met kritisch bedoelen we ook: kritisch naar onszelf toe. Want er heerst onder ons ook een zekere watervrees voor de empirie, die er toe verleidt docetisch over de kerk te spreken en de realiteit toe te dekken met dogmatische uitspraken. Er is daarom behoefte aan case-studies, die het werk in een locale gemeente in kacirt brengen en analyseren.
Binnen de gereformeerde gezindte valt soms een zekere argwaan tegen het vak
te bespeuren, omdat men vreest dat de aandacht voor veranderingsprocessen, strategieën en beleidsconcepten, het activisme in de hand werkt en tekort doet aan het onnaspeurhjk werk van de Heihge Geest. Al achten we dit gevaar niet denkbeeldig, toch zou het te betreuren zijn, als om die reden het vak onder ons weinig aandacht zou krijgen.
We zijn ervan overtuigd, dat juist in het licht van een gereformeerde pneumatologie het vak tot zijn recht kan komen.^'
Het is juist voor het werk van de Geest in de gemeente en in de wereld zo kenmerkend, dat Gods Geest zich bedient van mensen. Daarom behoeven we Gods werk en ons methodisch werken niet in een concurrentiepositie te plaatsen.
Dit pneumatologisch accent kan ons er voor bewaren te vluchten in het methodisch-organisatorische. Gemeenteopbouw kan immers niet zonder geloofsopbouw.
Binnen het raam van de pneumatologie kunnen ook de vragen van de betrokkenheid van de gemeente op de wereld op de rechte wijze in het vizier komen. Want de Geest die in de gemeente werkt, is de Geest van de verhoogde Christus die zijn gemeente uitzendt in de wereld om in woord en daad tekenen op te richten van het komende Koninkrijk. Juist in pneumatologisch licht kan het gevaar van ecclesiocentrisme bezworen worden, zonder dat we verzanden in een functionele kerkvisie.
Er valt, voor wie vanuit een gereformeerde visie wil werken, nog veel te doen. En het mag duidelijk zijn, dat het in dit vak niet gaat om een studeerkameraangelegenheid. Onderzoek en onderwijs inzake de opbouw van de gemeente bedoelen immers bij te dragen tot vitalisering van de christelijke gemeente. Zo ergens, dan is juist hier theologiebeoefening dienst aan de kerk in al haar geledingen.
1 Zie H. Jonker, Theologische Praxis, Nijkerk 1983, 53-84; G. Heitink, Praktische Theologie, geschiedenis-theorie-handehngsvelden, Kampen 1993, 116-122, 271-272.
2 Overigens betekent dat niet, dat de pastorale theologie passé is. Typerend is de naamsverandering van het beroemde Duitse tijdschrift 'Pastoraltheologie'. In 1970 werd die naam veranderd in 'Wissenschaft und Praxis in Kirche und Gesellschaft', maar elf jaar later keerde men weer terug tot de oude titel 'Pastoraltheologie'. Zie hierover Chr. Möller, 'Zwischen "Amt" und "Kompetenz". Ortsbestimmung pastoraler Existenz heute', in Pastoraltheologie 82 (1993), 460-475.
3 M. te Velde, Gereformeerde gemeenteopbouw (Kamper Bijdrage xxx), Bameveld 1989, 9-10.
4 J. Firet, 'Kroniek van de praktische theologie', in Praktische theologie 13 (1986), 590.
5 Zie G.D.J. Dingemans, 'Kerkorde als ecclesiologische vormgeving', in W. van 't Spijker/L.C. van Drimmelen (red.). Inleiding tot de studie van het Kerkrecht, Kampen z.j., 205-220.
6 Zie J.A.B., Missiologie, II Missionaire theologie, 's-Oravenhage 1991, 155-200. Voor de samenhang tussen diakonaat en gemeenteopbouw vgl. het themanummer van Praktische Theologie 18 (1991), 369-486.
7 Een specifieke behandeling van het thema bij K. Barth, Kirchliche Dogmatik, IV, 2, 2e Aufl., Zurich 1964, 725-746 en bij H. Berkhof, Christelijk geloof. Een inleiding tot de geloofsleer, 6e druk, Nijkerk 1990, 398-402. Van betekenis voor allerlei aspecten van de praxis zijn ook H. Küng, Die Kirche, Freiburg 1967; G.C. Berkouwer, De Kerk, I-II, Kampen 1970, 1972; J. Moltmann, Kirche in der Kraft des Geistes, München 1975; W. Kreek, Grundfragen der Ekklesiologie, München 1981; W. van 't Spijker e.a.. De Kerk. Wezen, weg en werk van de kerk naar reformatorische opvatting, Goudriaan-Kampen 1990.
8 Zie o.a. A. Dulles, Models of the Church, New York 1974 (repr. 1978).
9 Firet, a.a/-r., 589.
10 Kampen 1993, verschenen in de serie Handboek Praktische Theologie in zeven delen. Zie over dit werk M. van Knippenberg, 'De Voortgang van de Kerk. Naar aanleiding van J.A. van der Ven, "Ecclesiologie in context" ', in Praktische Theologie 20(1993), 525-539.
11 Van der Ven, ö.tv., 79.
12 Zie de aangehaalde werken van H. Jonker en M. te Velde. In een recent verschenen dissertatie van R. Marx, 1st Kirche anders? Möglichkeiten und Grenzen einer soziologischen Betrachtungsweise, Paderbom 1990, wordt een sociologische aanpak van de theologische vragen rondom de kerk afgewezen. Marx wil uitgaan van het theologisch zelfverstaan van de kerk en daarbinnen de sociologie een plaats geven.
13 Goede overzichten op dit terrein worden regelmatig gegeven in de 'Kroniek sociologie van kerk en godsdienst', in het tijdschrift Praktische Theologie.
14 Zie hierover ook E. Winkler, 'Zur Theologie des Gemeindeaufbaus', in Theologische Literaturzeitung 111 (1986), 481-492; H. Lindner, 'Programme - Strategien - Visionen. Eine Analyse neuerer Gemeindeaufbaukonzepte', in Pastoraltheologie 75 (1986), 210-229; M. te Velde, a.w., alsmede het overzicht in het artikel 'Gemeindeaufbau' in E. Fahlbusch, J.M. Lochman u.a. (Hrsg.), Evangelisches Kirchen Lexikon, Band 2, 3e Aufl., Göttingen 1989, 62-72.
15 Zie ook D. Lissenburg, Samen thuis - Samen uit. Over de begeleiding van veranderingsprocessen in de kerken, Amsterdam 1975.
16 Zie H.R. Müller-Schwefe, 'Volkskirche', in RGG VI, 3e Aufl., Tubingen 1962, 1458-1461; Chr. MöUer, Lehre vom Gemeindeaufhau, I, 30-31; Chr. Baumler, KommunikativeGemeindepraxis, München 1984, 119-124.
17 Zie H.D. de Loor, Kerk in de samenleving, Baam 1970, 49.
18 Zie A. Juffer, 'Volkskerk en theocratie', in Kontekstueel 8 (1993), nr. 2, 26-31.
19 J. Seim, 'Das Altem der Volkskirche und die Kultur der Gleichgültigkeit', in Pastoraltheologie 82 (1993), 266-277, merkt op: 'Es gibt hier und da Interesse am Angebot der Kirche, aber Kirchenaustritte geschehen kontinuierlich' (S. 266).
20 Herbst, a.w., 149-150.
21 Vgl. Sorg, a.w., 29; F.A. Schwarz, a.w., 42ff; Eickhoff, a.w., 36ff.
22 Zie Möller, a.w., 31-36; Herbst, a.w., 127ff, 199ff, 209ff.
23 Zie K.W. Dahm, Beruf: Pfarrer, München 1971; W. Lück, Praxis: Kirchengemeinde, Stuttgart 1978; idem, Die Volkskirche, Stuttgart 1980. De functionele theorie verzet zich tegen de Barthiaanse Woordtheologie en sluit aan bij de correlatieleer van Paul Tillich (vgl. Herbst, a.w., 205).
24 Zo Chr. Möller, a.w., 61-66. Zie ook Lindner, a.art., llli.
25 Baumler, a.w., 119.
26 Baumler, a.w., passim.
27 Winkler a.ar/., 489.
28 Zie H.-M. Heussel u.a. (Hrsg.), Person undInstitution, Volkskirche aufdem Weg in die Zw^Mn/i', Frankfurt 1992.
29 Zie de geciteerde werken van Herbst, Sorg en Eickhoff.
30 Kerklidmaatschap wordt in ons land, veel meer dan in andere landen, gezien als een persoonlijke keuze. Vandaar dat het percentage kerkverlaters hoger is, maar ook het gemiddelde kerkbezoek, aldus H. Berkhof in H. Berkhof e.a., Voorbij Domineesland. De gevolgen van de secularisatie, Amersfoort/Leuven/Amsterdam z.j., 10-11.
31 Met name in de discussie rondom de ontwerp-kerkorde van de Verenigde Protestïintse kerk, komen deze vragen weer naar voren tegen de achtergrond van de discussies uit de vorige eeuw rondom de Doleantie.
32 Dingemans, a.w., 193.
33 Dingemans, a.w., 157.
34 Bruin, Ö.H'., 178-181, 187-190.
35 De derde Assemblee van de Wereldraad in 1961 te New Delhi gehouden, gaf opdracht een studieproject op gang te brengen over 'The missionary Structure of the Congregation'. Vooral de missioloog J.C. Hoekendijk leverde aan deze besprekingen een belangrijke bijdrage. Zie over hem P. van Gurp, Kerk en zending in de theologie van Johannes Christiaan Hoekendijk (1912-1975). Een Plaatsbepaling, Haarlem 1989, vooral 246vv.
36 Zie over de gemeente als Exodusgemeente J. Moltmann, Theologie der Hoffnung, München 1966, 280ff.
37 We wijzen op het concept van de zgn. 'missionarische Doppelstrategie' (zie hierover Herbst, a.w., 228-243), het experiment 'Ladenkirche' van E. Lange (zie E. Lange, Kirchefür die Welt, München 1981, 63-194). Ook bij Baumler, a.w., 67ff., treffen we beide elementen aan: de gemeente heeft een dubbele functie, namelijk 'Sinnvermittlung', in crisissituaties en verantwoordelijkheid voor de samenleving als getuigende en dienende gemeenschap in navolging van Christus. Zie ook Pasveer, a.w., passim, die uitgaande van het gegeven, dat de gemeente niet bestaat voor zichzelf de opbouw van de geloofsgemeenschap naar binnen en de missio naar buiten zoekt te verbinden. Voor Dingemans, a.w., 166vv., is de gemeente primair oefenplaats voor het leven in de wereld.
38 Zie de eerder geciteerde publikaties van Schwarz, Herbst, Sorg en Eickhoff.
39 Zie het overzicht bij Möller, a.w., 105-113 en Herbst, a.w., 254-268. Van fundamenteel belang is D. Mc.Gavran, Understanding Church Growth, 2nd. ed., Michigïin 1980. Voor een analyse van de ecclesioiogie van deze beweging, zie Ch.E. van Engen, The Growth of the true Church, Amsterdam 1981.
40 Herbst, a.w., 267, signaleert 'kybemetische Apartheids-Politik', wanneer men voor elke homogene unit een eigen gemeente vormt. Zeer kritisch over deze beweging is Heinrich W. Grosse, 'Die Gemeindewachstumbewegung und ihre Auswirkungen', in Pastoraltheologie 82 (1993), 278-297. De fixatie op de evangelisatorische verkondiging gaat z.i. ten koste van de sociaal-diakonale verantwoordelijkheid voor de wereld en haar noden.
41 Naast de uitvoerige literatuurverwijzingen bij Herbst, a.w., 443, noemen we J.J. Suurmond, 'Een introductie tot de charismatische vernieuwing', in Kerk en Theologie 40 (1989), 33-51.
42 W. Krusche, Schritte und Markierungen. Aufsdtze und Vortrdge lum Weg der Kirche, Göttingen 1971, 162, spreekt niet ten onrechte van een 'von der Unruhe der Liebe bewegter Entwurf'.
43 We noemen de contacten tussen het H.E.B, en de I.Z.B., een relatie, die te karakteriseren is met de woorden 'herkenning en vervreemding'. Voor de posities binnen de Gereformeerde Kerken, zie de sociologische dissertatie van J.B.G. Jonkers, Doelen in de Evangelisatie, Amsterdam 1986. Van belang voor de onderhavige vragen is nog altijd J.D. te Winkel, Kiezen en delen, Amsterdam 1977, een studie over de politieke en sociale implicaties van het christelijk geloof in de communicatie van het evangelie en de consequenties voor de structuur van de missionaire gemeente.
44 Vgl. Van Gennep, De terugkeer van de verloren Vader, Baam 1989, 290vv.
45 Vgl. A. Noordegraaf, Gods Bouwwerk. Aspecten van het gemeente-zijn in bijbels-theologisch licht, 's-Gravenhage 1980, 76-99.
46 Onder redactie van J. Firet e.a.. Kampen 1977. Voor een overzicht van de ontwikkelingen binnen de Gereformeerde Kerken tussen 1950 en 1990, zie G. Dekker, De stille revolutie. Kampen 1992; M.E. Brinkman (red.), JOO Jaar Theologie. Aspecten van een eeuw theologie in de Gereformeerde Kerken in Nederland (1892-] 992 ), Ka.mpen 1992.
47 Zie Dingemans, a.w., 95-116.
48 Bons-Storm, a.w., 34, 40-52, 97-100, 107-111.
49 F. Haarsma, Morren tegen Mozes. Pastoraal-theologische beschouwingen ove kerkelijk leven. Kampen 1981, 60. Zie ook Van der Ven, a.w., 135-197. Recent verscheen: J. Peters, J.A. van der Ven en L.G.M. Spruit, Kerk op de helling. Veranderingen in katholiek Nederland en gevolgen voor de pastoraal. Kampen
50 M.J.G. van der Velden, 'Een uitverkoren geslacht', in J.P. Heering (red.). De Kerk verbouwen, 60-70; Idem, 'Tussen realiteit en toekomst', in Kerk en Theologie 44 (1993), 201-210. In dit artikel pleit Van der Velden voor een kerkordelijke
concretisering van de roeping van de gemeente een 'tuchtgemeenschap' te zijn, terwille van het geding om de waarheid en de eenheid van de kerk. Anders G. Heitink, die juist vanwege de huidige culturele situatie pleit voor een kerk, die ruimte biedt aan de vorming van heel verschillende gemeenten (G. Heitink, 'De ekklesiologie van de Nieuwe Kerkorde', in dezelfde aflevering van het hierboven genoemde tijdschrift (181)).
51 Zie de dissertatie van B.A.M. Luttikhuis, Een grensgeval. Oorsprong en functie van het territoriale beginsel in het gereformeerde kerkrecht, Gorinchem 1992. De auteur toont aan, dat ten aanzien van het territoriaal beginsel het pastoraal motief doorslaggevend is geweest. Terecht is er door P. van den Heuvel op gewezen, dat L. ten onrechte het vraagstuk van de geografische gemeente loskoppelt van de richtingsproblemen en de worsteling om eenheid. Het ging er in 1951 niet om, middels geografische grenzen de eenheid af te dwingen. Wel vreesde men dat het openen van de grenzen het bewaren van de geestelijke eenheid zou kunnen bemoeilijken (zie Kerk en Theologie AA (1993), 265).
52 Göttingen 1988. Zie ook Sorg, a.w., 54-106; Eickhoff, a.w., 121-147; K.-P. Jöms, Der Lebensbezug des Gottesdienstes. Studiën zu seinem kirchlichen und kulturetlen Kontext, München 1988, vooral 76-143.
53 Zie o.a. J. Rothermund, 'Der Sonntagsgottesdienst als Mitte - Illusion oder Chance? ', in R. Strunk (Hg.), Schritte zum Vertrauen, 89-104.
54 R. Bohren, Geist und Gericht. Arbeiten zur Praktischen Theologie, Neukirchen-Vluyn
1979, 89-121; Idem, 'Predigtanalyse und Gemeindeaufbau', in R. Bohren/K.-P. Jöms, Die Predigtanalyse als Weg zur Predigt, Tubingen 1989, 93-102. Zie ook A. Noordegraaf, 'De prediking in het perspectief van de gemeenteopbouw', in Soteria 9(1992), 24-32.
55 T. Brienen, De liturgie hij Johannes Calvijn, Goudriaan-Kampen 1987, 162, wijst er op, dat voor Calvijn de opbouw van de gemeente criterium van de liturgie is.
56 Nog enkele publikaties: E. Henau en F. Jespers (red.). Liturgie en kerkopbouw, Baam 1993, een bundel opstellen van r.k. zijde. M.J.G. van der Velden, 'De kerkdienst als geestelijke oefening', in Theologia Reformata 31 (1988), 360-369; A. Noordegraaf, 'Ecclesia orans. Overwegingen over de plaats van het gebed in de opbouw van de gemeente', in J.H. van de Bank t.a.. Lijden en belijden. Over 'de derde gestalte van het antwoord' .Zoetermser 1993, 143-158.
57 'Gemeenteopbouw en diakonie. Vernieuwing door ontmoeting', Praktische Theologie 18 (1991), 369-486. Over de vraag, op welke wijze de kerken invloed kunnen uitoefenen in de samenleving, zie men 'Wegen van de kerk naar de samenleving', Xhemanummer \an Praktische Theologie, 15 (1988), 129-278.
58 Zie o.a. Van Kessel, a.w., 90-110; H. Spec, Diaconie. Een hartszaak, Kampen 1992; Van der Ven, a.w., 428vv.; R. Weverbergh, Bouwen met beelden. Onderzoek naar theorie en praktijk van kerkopbouw, Baam 1992, 87-95 en 154-159. H. Steinkamp, Sozialpastoral, Freiburg in Br. 1991. Een kritische analyse van het bevrijdingstheologische concept (J.B. Metz en Cl. Boff) met het oog op de verkondiging en het diakonaat van de kerk, geeft C.J. de Ruijter, De horizon van het M/, Kampen 1992.
59 Zie ook K.A. Schippers (red.), Discussies rond kerkelijke presentie in een ou stadswijk. Kampen 1993.
60 Zie o.a. H. Merklein, Das kirchliche Amt nach dem Epheserbrief, München 197 K. Kertelge (Hrsg.), Das kirchliche Amt im Neuen Testament, Darmstadt 1977; P. Rossouw (red.). Gereformeerde Ampsbediening, Pretoria 1988. Voor een overzich van de stand van zaken tot aan het begin van de jaren 70 is nog altijd van betekenis A.F.N. Lekkerkerker, Oorsprong enfunctie van het ambt, 's-Gravenhage 1971.
61 Zie K.P. Voss, Der Gedanke des allgemeinen Priester-und Prophetentums. Se gemeindetheologischen Aktualisierung in der Reformationszeit, Wuppertal 1 H.-M. Barth, Einander Priester sein. Allgemeines Priestertum in ökumenisc Perspektive, Göttingen 1990; A. Noordegraaf, Een koninklijk Priesterschap. D betekenis van 1 Petrus 2 : 9 voor de opbouw van de gemeente, Apeldoorn 1992.
62 Zie o.a. J.P. Versteeg, Kijk op de Kerk. De structuur van de gemeente volgens l Nieuwe Testament, Kampen 1985.
63 Vgl. H. Jonker, Theologische Praxis, 281-308, over het rapport Van Ruler-Dokter en het rapport Berkhof.
64 Zie vooral A.A. van Ruler, Bijzonder en algemeen ambt, Nijkerk 1952 en W. van 't Spijker, 'Kerk en ambt', in J. v.d. Graaf e.a.. Een vaste burcht voor de kerk de eeuwen, Kampen 1989, 33-52.
65 Dingemans, a.w., 116-135; Hendriks, a.w., 66-75 en 109-121; Bons-Storm, a.w., 94-106. Vooral bij de laatste blijft er van het eigene van het bijzonder ambt nagenoeg niets over.
66 Zo terecht M. te Velde, Gereformeerde gemeenteopbouw, 31. Zie voor ee evenwichtige benadering ook Versteeg, a.w., 34vv. en Herbst, a.w., 332ff.
67 Uit de veelheid van literatuur noemen we J.A. Keizer, Aan tijd gebonden. Over motivatie en arbeidsvreugde onder predikanten, 's-Gravenhage 1988; K.A. Schippers, 'De predikant: identiteit - rol - taak', in Gereformeerd Theologisch Tijdschrift 83 (1983), 18-39; J. Hendriks e.a., 'Pastor en werkdruk vanuit het perspektief van gemeenteopbouw', in Praktische Theologie 15 (1988), 407-536; Rapport 'Project Kleine Gemeenten' Op kleine schaal toch vitaal, Leidschendam 1993. Manfred Josuttis schreef een 'Pastoraltheologie' in twee delen, die ook voor het vak gemeenteopbouw van belang zijn, Der Pfarrer ist anders (München 1982) en Der Traum des theologen (München 1988).
68 Met name Schwarz, Herbst en Eickhoff geven veel aandacht aan deze vraag.
69 Exponent van deze verwachting is de uitvoerige studie van Hans Küng over de kerk.
70 Zie verder de eerder genoemde studies van Haarsma en Van der Ven. Zie verder de artikelen van J.A. van der Ven, H.J.M. Vossen en H.C.A. Ernst, rondom het thema 'Bisschoppen en theologen in dialoog over de pastoraal werk(st)er', in Praktische Theologie 14 (1987), 481-508 en G. van Gerwen, 'De pastorale werker als ecclesiologisch probleem', in Praktische Theologie 17 (1990), 26-44. N.J.M. Derksen gaat in zijn dissertatie Eigenlijk wisten we het al, maar we waren het vergeten (Kampen 1989), in op het functioneren van de parochie als gemeenschap van werkgroepen en de vraag naar de geloofscommunicatie.
71 Uitgave IIMO, Utrecht-Leiden 1990.
72 Een uitvoerig literatuuroverzicht bij W.H. Velema, Nieuw licht op Gereformeerde Spiritualiteit, Kampen 1990. Zie ook W. van 't Spijker e.a.. Spiritualiteit, Goudriaan-Kampen 1993.
73 M. Seitz, Praxis des Glaubens. Gottesdienst, Seelsorge und Spritualitdt, 3e Aüfl., Göttingen 1985; Idem, Erneuerung der Gemeinde. Gemeindeaufbau und Spiritualitat, Göttingen 1985; Herbst, a.w., 315ff (over de geestelijke vernieuwing in het leven van de predikant ten dienste van de opbouw der gemeente); K. Runia, Waar blijft de kerk? , 92vv.; Idem, In het krachtenveld van de Geest, Kampen 1992, 75-168.
74 Zie van hem 40 Woorden in de woestijn. Delft 1968 en Oases in de woestijn, Zoetermeer 1993.
75 Ook de bij het Boekencentrum in Zoetermeer losbladige Handboeken voor de predikanten, de ouderlingen en de diakenen, bieden voor de praktijk van de gemeenteopbouw veel materiaal.
76 Weverbergh, a.w., 73-218.
77 Van groot belang is vooral R. Bohren, Dass Gou schön werde, München 1975, die het pneumatologisch aspect doordenkt vanuit de pneumatologie van A.A. van Ruler.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 1994
Theologia Reformata | 334 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 1994
Theologia Reformata | 334 Pagina's