Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DISCUSSIE ONDER GASTEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DISCUSSIE ONDER GASTEN

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

W. van ’t Spijker

Avondmaalsgesprek

De in dit nummer opgenomen referaten over de viering en bediening van het Avondmaal in de gemeente van Christus, weerspiegelen de belangstelling voor een problematiek die nimmer haar betekenis zal of ook mag verliezen.

De reactie op de twee referaten, dat van prof. dr. J.P. Boendermaker en dat van dr. A. Noordegraaf, in een kort bestek van elf bladzijden, tracht van beide de kern te grijpen en het eens ingenomen standpunt te verdedigen en toe te lichten. Dr. J. van Beelen heeft met zijn dissertatie over de avondmaalsmijding de discussie opgeroepen. Hij heeft daarbij een standpunt verdedigd dat niet zonder meer wordt overgenomen. In zijn repliek geeft hij niet toe. Zijn these, dat het Avondmaal in feite geen sacrament is dat bediend moet worden, maar een maaltijd die om viering vraagt, wordt in zijn laatste verdediging versterkt doordat hij de nadruk legt op de gemeente als lichaam van Christus, die bij de maaltijd des Heren de koinonia betracht en daarin de verlossing viert.

Door de zaak zo te stellen, worden alle kwesties omtrent de avondmaalsmijding op lager echelon gebracht. Ze komen niet aan lager wal, maar lijken een oplossing gemakkelijker toegankelijk te maken voor hen die werkelijk onder moeite en zorg omtrent de viering gebukt gaan.

Waarde van reformatorisch denken

Prof. Boendermaker heeft zich geconcentreerd op de ambtsgedachte, die in de tijd van de Reformatie een bepaalde vorm heeft ontvangen. Luther is natuurlijk de man van het priesterschap van alle gelovigen, waardoor ten overstaan van Rome een geheel ander beeld van de gemeente ontstaat. De hiërarchie is terzijde gesteld. Het ambt heeft niet meer een charakter indelebilis. Het is niet meer een kwestie van ontologie, maar van deputatie, en tegelijk méér dan dat, het is ook een zaak van missio, vocatio, meer dan functio. Het gezag ligt in het Woord, dat zich een 'tegenover' zoekt in de gemeente. Nadruk valt in dit stuk op het 'extra nos', het

van buitenaf komende Woord van God. Op dit punt is er grote overeenstemming tussen Luther en Calvijn, ofschoon bij de laatste de pneumatologische factor een grote rol speelt. Luther benadert het ambt met de categorie van de rechtvaardiging, die ons wordt aangezegd. Calvijn, evenals Bucer voor hem, verbindt rechtvaardiging en heiliging nauw met elkaar. Wanneer bij Luther het simul betrekking heeft op het tegelijkertijd van zondaar-en rechtvaardig-zijn, krijgt in de gereformeerde werkingssfeer het simul betekenis voor het samengaan, niet het samenvallen van rechtvaardiging en heiliging. Rechtvaardiging en heiliging zijn een geschenk, zij zijn ook een werk, donum et opus, van de Geest. Deze schakelt in deze heilsbemiddeling de dienaar in, die, wat dit betreft, een prerogatief bezit, niet gelegen in ontologie, maar in belofte. Het gezag is niet alleen autoratief, het is ook potentie, bevoegdheid en bekwaamheid, opdracht en effectiviteit. Mogelijk zullen we hier hebben te spreken van een nuanceverschil tussen Luther en Calvijn, dat te maken heeft met een verschil in accentuering inzake de relatie van Woord en Geest.

In grote lijnen echter staat de Reformatie achter dit ambtsdenken. Het ontwikkelde zich tegen Rome in de eerste plaats, maar met niet minder kracht tegen het spiritualisme, dat aan de uiterlijke bemiddeling van het verborgen werk van de Geest weinig hechtte. Het kenmerkte zich door een tussenweg, een via media. Dat gaf vaak problemen en doet het vandaag nog. Het hakt geen knopen door, probeert ze ook niet te ontwarren, maar laat de Geest werken, in het besef dat noch hij die plant, noch hij die natmaakt iets is, maar God die de wasdom geeft.

De wezenlijke elementen uit deze reformatorische ambtsleer laten zich sinds de zestiende eeuw onderbouwen met een verwijzing naar Ef 4, Rom. 12 en 1 Cor. 12. Vooral het eerste gedeelte kan men in de gereformeerde traditie ruimschoots in het Schriftberoep aantreffen: Bucer, Calvijn, Zanchius en tal van andere exegeten, hebben hier hun materiaal gevonden in commentaar en prediking.

Geen beroep op het Nieuwe Testament over de geschiedenis heen

Om meer dan één reden lijkt het een zwakke stee in de discussie, voornamelijk ook in de repliek van dr. Van Beelen, dat deze lijn van gereformeerd ambtsdenken weinig terug te vinden is. Zij is geprononceerd in de traditie present. Zij verdient méér aandacht, al was het alleen maar om het feit, dat voor een niet onbelangrijk deel degenen die, ook als ambtsdrager, het Avondmaal mijden op de een of andere manier met deze traditie verbonden zijn. Laten de dingen bij hen uit het lood geraakt zijn, herstel van denken zal terug moeten leiden naar deze voedingsbodem van gereformeerd belijden.

Daarom is het, zo komt het mij voor, een vergeefse poging om met uitschakeling van de geschiedenis van eeuwen her, onze vragen te stellen aan het Nieuwe

Testament. Het lijkt een hachelijk ondernemen om in gereformeerd gezelschap te beweren dat men zich niet rechtstreeks op de Schrift kan beroepen. Is dan het hek niet van de dam? Welke waarde heeft het dan nog het sola scriptura, waarop dr. Van Beelen zich met het volste recht sterk maakt?

Ook de Reformatie exegetiseerde

Men zou deze vraag kunnen voorleggen aan de grote exegeten van de zestiende eeuw. Inzake het ambt hebben zij zich sterk gemaakt met een beroep op, of verwijzing naar, het Nieuwe Testament. Men kan niet ontkennen dat zij pretendeerden exegeten te zijn. Hun methode was nieuw vergeleken met de scholastieke middeleeuwse theologische wijze van omgaan met de Schrift. Ze gebruikten hun bronnen. Een gesprek van exegeten onderling, zoals nu plaats vindt in de bijdrage van dr. Noordegraaf en ook in de beantwoording van diens objecties door dr. Van Beelen, zou op z'n minst kunnen verdisconteren dat ook de Reformatie exegetiseerde. Een andere context, het zij toegegeven. Maar wel serieuze pogingen om de Schrift uit te leggen. Achter het dogma van het ambt, voorzover daarvan te spreken is, staat de Schriftuitleg, bij Bucer, Calvijn en vele anderen, zorgvuldig en betrokken. Wat bracht hén ertoe, om hun exegetische bagage niet opzij te zetten in hun zoeken naar de rechte vormen van de kerk?

Avondmaal en gemeentestructuur

Het is juist op dit punt, dat van de kerkelijke structuur, dat de Reformatie het Avondmaal ter sprake bracht. Voor Luther gold, dat het daarin om de belofte ging waarmee God ons tegemoet treedt. Van zijn kant, dat is van de andere kant, zoekt Hij ons in die belofte. Een mens kan daarop slechts antwoorden in het geloof in die belofte, welk geloof ook door die belofte wordt gewerkt en versterkt.

De gereformeerden hebben ook hier het werk van de Geest willen eerbiedigen. Ze structureerden de gemeente rond het Avondmaal, zonder daarbij de doop te laten vallen. Dat het voor hen om een werkelijke viering ging, is duidelijk. Maar dit betekende geenszins dat het ook niet een bediening zou moeten zijn.

Men kan over de avondmaalsstrijd tussen gereformeerden en lutheranen verschillend denken. Men mag niet aannemen dat het om een bagatel ging. Zowel Luthers ernst als Zwingli's inzet verhinderen dit. Marburg 1529, Wittenberg 1536 en andere plaatsen en jaartallen markeren het gewicht van de strijd. In ieder geval is duidelijk dat het voor hén méér was dan een stukje theologische theorievorming. Hoe de fronten ook liepen in later tijd, de gereformeerden hebben als winst van deze strijd onder de gasten (méér dan discussie onder avondmaalgangers) hun eerbied voor het avondmaalsgeheim onder woorden gebracht. Dit geheim is dat van de gemeente: tegenwoordigheid van Christus zelf in de gemeente die zijn

lichaam is, en nog meer: ook gemeenschap en voeding in de mystieke gemeenschap met Christus.

Centrum van de gehele theologie

Vanwege dit avondmaalsgeheim ('Ik kan het beter ervaren dan begrijpen', Calvijn), hebben de gereformeerden Ambt en Avondmaal op elkaar betrokken. Men kan immers niet over het sacrament, het geheimenis van het Avondmaal spreken, dan alleen wanneer men hier als in een prisma de gehele heilseconomie van God samengevat ziet. De avondmaalsleer staat maar niet geïsoleerd in de dogmatiek of vormt een onderdeel van de een of andere dogmatische locus. Zij vormt integendeel de expressie van een geloofshouding, een theologische grondgedachte, waarbij het heil van God naar vrijwel al zijn aspecten aanwezig is.

Het Avondmaal raakt de kwesties van het verbond en de relatie van verbond en gemeente. Het heeft te maken met de diepste vragen van de christologie. Het wezen van de ecclesiologie komt hier aan de orde. Het gaat, zoals reeds ten tijde van de avondmaalsstrijd vóór Marburg werd gezegd, 'over het geloof en over het geheim van het goddelijk werken in ons, zowel wat betreft de vraag hoe wij in Christus geboren worden als hoe wij in Hem opgroeien'. Men zou kunnen zeggen dat de centrale vragen van de theologie er aan bod komen.

Niet minder staan ook de vragen om de structuur van deze vierende avondmaalsgemeente centraal. Dit kerkrechtelijk aspect heeft dr. Van Beelen terecht aan de orde gesteld. Hij zou mogelijk tot een andere constructie daaromtrent zijn gekomen, wanneer hij meer gelet zou hebben op het allesomvattende karakter van de materie, die hij bij zijn eigenlijke kwestie, die van de avondmaalsmijding onder ambtsdragers, tijdens zijn onderzoek had betrokken. In dit stuk van zaken had de repliek van dr. Van Beelen aan het adres van prof. Boendermaker breder mogen zijn.

Nu lijkt het verwijt van een zekere vorm van biblicisme niet geheel ongegrond. Hij voert ons echter tegen, dat men immers als gereformeerd mens het met de Schrift alleen moet kunnen doen. Daarin heeft hij volkomen gelijk. Maar de Schrift bracht ook een geschiedenis op gang waarvan men de sporen niet een twee drie kan uitwissen. Het evenwicht tussen het sola scriptura en het tota scriptura, waarop dr. Noordegraaf terecht wees, vereist breder oriëntatie dan alleen die ontleend is aan de teksten die in het Nieuwe Testament voorhanden zijn.

Werking van het Woord

Gereformeerde theologie wil het sola scriptura volstrekt handhaven. Zij wil evenwel daarbij niet blijven staan. Zij werkt ook met hetgeen op theologische wijze verantwoord uit de Schrift kan en moet worden afgeleid. Zij houdt vooral

ook rekening met de relatie tussen tekst en context, binnen de Schrift, maar vooral ook binnen de werkingssfeer die de Schrift had in de geschiedenis. Blauwdrukken voor een ambtelijke structuur van de gemeente heeft de Reformatie niet ontworpen. Zij heeft wél in een permanente luisterhouding met beide oren gelet op de boodschap van de Schrift én op de eisen en mogelijkheden van de tijd. Straatsburg en Geneve zou men daarvan als sprekende voorbeelden kunnen aanvoeren.

Intussen hebben we kennis kunnen nemen van een tweetal exegetische verhandelingen die niet geheel en al sporen. Dit was ook wel te verwachten. Het is wellicht ook tekenend voor de gehele vraagstelling. Exegeten, zo dacht ik dikwijls, hebben het belangrijkste deel van het theologische pakket. Zij zetten hun vragen bij de systematici voor de deur, terecht. Maar daarmee is de theologische causa niet tot een einde gebracht. Hetgeen ook niet voor de hand schijnt te liggen, daar de eenstemmigheid onder de exegeten niet altijd merkbaar aanwezig is. Ook dit wijst reeds op de noodzaak van een niet-geïsoleerde behandeling van de vragen die zich voordoen. Het betreft hier zeker niet de gemakkelijkste kwesties op het terrein van het Nieuwe Testament. De ambtsleer, de ecclesiologie, zij vallen zo verschillend uit naar gelang van de vragen die men stelt.

Toch zou eenstemmigheid hier van grote betekenis zijn. Zij mag, zeker onder gereformeerde theologen, ook verwacht worden. Maar dan, en daarin heeft dr. Noordegraaf gelijk, komt er meer kijken, dan hetgeen alleen in de exegetische sector van de theologie voorhanden is. Ook de geschiedenis van de leer heeft haar inbreng. Zij kan de weg wijzen naar de dogmatische zingeving aan het Avondmaal in de relatie tot het ambt. Zo levert de theologie als geheel het materiaal waarmee vanuit het Nieuwe Testament ingegaan kan worden op de praktische vragen die in de gemeente leven, en evengoed ook onder ambtdragers. Die vragen zijn veelal mede door een traditioneel-kerkelijk levenspatroon, maar niet minder door het modeme levensgevoel, bepaald. Zo komt de kwestie waar ze hoort, in de pastorale theologie.

Probleem van de pastorale theologie

Deze aanvliegroute garandeert geen oplossing. Zij laat wel een richting zien. Slechts getrouw, aan de Schriften gebonden, aanhoudend geduldig, evangelisch pastoraat, kan voldoen aan de bijzondere eis die hier gesteld wordt. Loskoppeling van ambt en Avondmaal biedt, theologisch gezien, geen oplossing.

Een onttrekken van het Avondmaal aan het ambt en de ambtelijke handeling, kan ten overstaan van het gereformeerd belijden nauwelijks verdedigd worden. De tegenstelling tussen viering en bediening van het Avondmaal is, wanneer we hetgeen in de gereformeerde traditie daaromtrent beleden wordt verstaan, evenmin vol te houden. Men kan trachten het sacramentsbegrip te ontlasten, er de

zwaarte aan te ontnemen. Dit brengt echter schade toe aan hetgeen de belijdenis omtrent het avondmaalsgeheim uitspreekt. En het is ten zeerste de vraag of juist deze weg overtuigingskracht heeft bij hen, voor wie de avondmaalsmijding een werkelijke nood is.

Ambt en Avondmaal

Met name de gereformeerde traditie bond op een bijzondere manier het ambt aan het Avondmaal. Dit geldt zeker van de bedienaar van het Avondmaal, die Christus niet vervangt, nimmer! Maar die Hem wel representeert, hetgeen niet op te vatten is als een vorm van vicariaat. Christus zelf is tegenwoordig. Hij doet wat Hij belooft. Hij schenkt, en Hij werkt. Het sacrament is, evenals het Woord, in de gemeente zijn donum en het is zijn opus. Bucer en Calvijn aarzelden niet om hier te spreken over het feit dat het de Here nu eenmaal behaagd heeft op deze manier te werken.

Het ouderlingenambt is naar de gereformeerde traditie wel heel bijzonder aan het Avondmaal verbonden. Het functioneert in de sfeer van de tucht, die helaas dikwijls wordt opgevat als een juridische categorie, maar die in wezen niets anders is dan een vorm van pastoraat. Het een sluit het ander in, zoals Calvijns optreden in het pastoraat in Straatsburg duidelijk laat zien. Een presbyter zou toezicht oefenen op de gemeente bij het Avondmaal (hoe dan ook gerealiseerd) en er zelf niet aan deelnemen?

Geduld in het pastoraat

Hier stemmen we hartelijk in met dr. Van Beelen: men kan geen gemeente afschrijven omdat er nauwelijks avondmaalsgangers zijn. Hij pleit voor mildheid. We zouden zeggen: geen voorlopige mildheid, maar blijvende clementie, die zich voedt aan de goedertierenheid en aan het geduld van God. Avondmaalsmijdende ambtsdragers staan inderdaad in een context. Als het maar niet die is, waarin de gedachte gevoed wordt, dat slechts een klein getal, of sterker nog, dat een volstrekte absentie van de avondmaalsviering een teken is dat men de heiligheid van de Here eerst goed leerde kennen en dat het een teken van eigen heiligheid is, wanneer men mijdt en nog eens mijdt.

Slechts de aanhoudende prediking van het waarachtige evangelie kan hier genezend werken. Dat is echter niet een kwestie van avondmaalsviering, ja of nee. Een algehele, getrouwe, krachtige, volhardende prediking van het Woord Gods moet hier het werk doen door de Geest van Christus. Dat is méér dan alleen een viering of bediening van het Avondmaal. Het vraagt om de bediening van de verzoening in de volle zin, en naar alle aspecten in geheel de ambtelijke dienst.

De zestiende eeuw kende het probleem van de strijd onder de gasten (G.W.

Locher). De artikelen, die hier gepubliceerd werden, laten iets anders zien. Geen strijd, maar een discussie onder hen die Avondmaal vieren. Toen Bucer in Wittenberg met Luther het Avondmaal vierde, liepen hem de tranen over de wangen. Het Avondmaal is er ook niet om erover te twisten, meende hij. Het is er om het samen te vieren.

In de éne gemeente. Maar dat laatste, het oecumenische aspect, is een zaak die hier niet ter sprake kwam. Men zou echter ook eens moeten onderzoeken in hoeverre de kerkelijke verdeeldheid, of de twist onder theologen, het gebruik van het sacrament in de weg stond. In Bazel, rond 1530, weigerde de bekende Amerbach, ook al werd hij vermaand, het Avondmaal mee te vieren: 'Laten de geleerden het eerst maar met elkaar eens zijn'. Vandaar: geen twist, wèl discussie over het Avondmaal.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1996

Theologia Reformata | 357 Pagina's

DISCUSSIE ONDER GASTEN

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1996

Theologia Reformata | 357 Pagina's