Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

LANGS DE GEWESTEN VAN HET ZIJN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

LANGS DE GEWESTEN VAN HET ZIJN

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Theo de Boer, LANGS DE GEWESTEN VAN HET ZIJN. Spiritualiteit van de woestijn, en andere opstellen, 380 blz., ƒ 42, 50, Meinema, Zoetermeer 1996.

De schrijver, hoogleraar in de systematische wijsbegeerte aan de Vrije Universiteit, bundelde in dit boek een aantal essays. Deel I en 111 houden zich vooral bezig met levensbeschouwelijke vragen; deel 11 en IV zijn meer hermeneutisch. Het geheel is een knap en boeiend boek geworden. En ook een oorspronkelijk denkend man verradend, zij het dat de schrijver m.i. sterk aanleunt tegen Levinas. Enerzijds is dit nog niet zo kwaad: het geeft aan alle denken een religieuze en sociale toets: men slaat niet vanuit intellectualistische uitgangspunten maar vanuit het profetische kennen de weg van de rede in. Anderzijds dreigt bij deze joodse en enigermate existentialistische invloed ook het gevaar dat er vertekening optreedt van wat de verbinding van het christendom met het hellenisme de traditie heeft aangedaan.

Met het begrip spiritualiteit drukt de schrijver uit dat de menselijke geest al spiritus zijn zoektocht gaat maken door de geschiedenis, die hem als een gevangenis beklemmen kan. Wij hebben de wereld tot woestenij gemaakt, maar voor de christenmens is hij ook woestijn: iets waar je doorheentrekt op zoek en op weg naar iets beters. Bovendien vertelt het iets van de taak van de filosofie: 'langs' de gewesten van het zijn drukt uit, dat de filosofie afstand moet houden van de werkelijkheid die zij in kaart brengt.

Het is niet doenbaar om alles wat in dit boek aan de orde wordt gesteld te noemen, laat staan te behandelen. Ik kies twee zaken uit die voor mij een vraag waard zijn, en die ik telkens weer moest stellen.

Mijn eerste vraag is of de schrijver niet al te eenzijdig te keer gaat tegen wat hij metafysische theologie noemt. Ik betwijfel een grondstelling van de schrijver, dat het spreken over Gods transcendentie berust op het samengaan van Hellenistisch en christelijk denken, en dat dit een starre en onveranderlijk God moest voortbrengen. De schrijver wil de transcendentie Gods verstaan als zijn buigen. Maar als transcendentie in principe Gods buigen is, houdt God m.i. op een bestaan van zichzelf te hebben. Dan wordt m.i. het vasthouden aan Gods transcendentie een farce. Zij moet dan ergens bij iets aards worden

ondergebracht. Ik begrijp niet hoe je dan nog zinnig over het bestaan Gods kunt spreken. In deze gedachtengang proef ik de invloed van Levinas.

Zo houdt De Boer ook vast aan het onderscheid tussen algemene en bijzondere openbaring, maar met dien verstande de inhoud van de algemene openbaring even nederig en zwak is, en zelfs dezelfde, als die van de bijzondere openbaring. Daar zit het verzet achter tegen natuurlijke theologie. Ik begrijp niet hoe je dan daarna en daarnaast nog zinnig over Gods bijzondere openbaring kunt spreken.

Ditzelfde verzet tegen ontiek proef ik ook wanneer het over de zin der dingen, der schepping, gaat. Ik kom de gedachte tegen dat het niet te aanvaarden valt dat het zijnde zin draagt in zichzelf, dus zijn eigen zin is. Natuurlijk is het waar dat de zin van iets uitsluitend door iets van buiten kan worden bepaald. Maar toch proef ik in deze 'ontlediging' van het zijnde De Boers moeite met de schepping: God legde m.i. wel degelijk in de schepping orde en structuur. De schepping is openbaringsdaad.

De God van de bijbel, van de aartsvaders, van Pascal, krijgt men niet door alles wat op metafysica of ontiek lijkt steeds maar systematisch weg te drukken. Daar wordt God mager van, maar beslist niet levender. Evenmin waarborgt men de heiligheid Gods door Deuteronomium 4 vers 4, hoe centraal ook, in principe voor eenieder kenbaar te achten. Zo treedt alleen maar substantieverlies van de heiligheid Gods als behorende tot zijn wezen, op. Bovendien vervaging tussen de grenzen van heil en schepping.

Z.

S.M.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1996

Theologia Reformata | 357 Pagina's

LANGS DE GEWESTEN VAN HET ZIJN

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1996

Theologia Reformata | 357 Pagina's