Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

LOOFHUTTENFEEST OF 'DER CHRISTENEN SABBATH'?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

LOOFHUTTENFEEST OF 'DER CHRISTENEN SABBATH'?

33 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hermeneutische en homiletische overwegingen bij Zacharia 14

M.J. Paul

Opzet

Wanneer A.S. van der Woude na een gedetailleerde uitleg toekomt aan de prediking van Zacharia 14, merkt hij op: 'Het slothoofdstuk van het boek Zacharia stelt de homileet ernstig op de proef.'' In dit artikel wil ik enige exegeten en predikers uit het verleden aanvoeren, te beginnen met Calvijn, om te laten zien hoe zij omgegaan zijn met deze moeilijke opgave. Daarbij zal duidelijk worden welke hermeneutische keuzes zij gemaakt hebben; die blijken van grote betekenis te zijn voor de prediking in hun en onze tijd.

Voordat de verklaarders aangehaald worden is het goed de inhoud van de slothoofdstukken van Zacharia op ons te laten inwerken aan de hand van een recente structuuranalyse. Daarna volgt een karakteristiek van de Apocalyptiek, om met die kennis gewapend te luisteren naar wat anderen zeggen.

Inhoud en opbouw van Zacharia 14

Wie zich met het laatste hoofdstuk van een boek bezighoudt, zal zich rekenschap moeten geven van de inhoud en de opbouw van het geheel, om te kunnen komen tot een verantwoorde uitleg. De eerste zes hoofdstukken bevatten nachtgezichten. Daarna volgen profetieën over hypocriet vasten (hfdst. 7-8). De volgende hoofdstukken bevatten een profetie over JHWH's souvereiniteit. In 12-14, de drie slothoofdstukken, staat een profetie over Israël. Volgens velen zijn de hoofdstukken

9-14 afkomstig van Deutero-Zacharia, maar de laatste tijd wordt ook de eenheid weer met kracht verdedigd.^

P. Lamarche heeft een gedetailleerde structuuranalyse gegeven van het tweede deel van het boek Zacharia. Het blijkt dat de structuur van het chiasme vaak voorkomt. Volgens hem is de opbouw van de drie slothoofdstukken als volgt:

a. 12 : 1-9 overwinningsoorlog van Israël b. 12 : 10-13 : 1 Gods instrument geslagen, berouw, rouw en heiliging e. 13 : 2-6 de verwerping van de afgoden b'. 13 : 7-9 de herder geslagen, reiniging, herstel met God a'. 14 : 1-15 overwinningsoorlog van Israël 14 : 16-21 de volken gaan verplicht naar Jeruzalem.'

Lamarche ziet in de eerste vijftien verzen van hoofdstuk 14 eveneens een chiastische structuur:

a. l-2a: Een dag komt: alle volken ten strijde b. 2a-b: De inname van Jeruzalem c. 3-5: In die dag: Gods strijd tegen de vijanden d. 6: Op die dag: geen licht e. 7a: Eén dag d'. 7b-8: Te dien dage: licht; water uit Jeruzalem c'. 9-lOa: Te dien dage: JHWH Koning; vlak land b'. lOb-11: Verhoogd Jeruzalem a'. 12-15: Te dien dage: een plaag voor de volken."

Daarna volgt in verzen 16-19 straf voorde volken, inclusief de Egyptenaars. In de verzen 20-21, die aangeven dat alles heilig is voor JHWH, is opnieuw een chiastische structuur op te merken.'

Op grond van de genoemde opbouw van verzen 1-15 is het niet nodig de verzen als chronologisch opeenvolgend te beschouwen, want bij een chiastische opbouw staat het belangrijkste in het midden. Op deze wijze kan verklaard worden dat de strijd van God tegen de vijanden in vers 3 ook weer in vers 13 genoemd wordt,

terwijl reeds in vers 9 het koningschap aan de orde is. De historische volgorde lijkt te zijn:

a. JHWH staat de vijanden toe Jeruzalem te veroveren (vs. 1-2) b. Hij komt ter verdediging en brengt kosmische en geografische wijzigingen aan (vs. 3-8). c. Hij verslaat de vijanden en neemt buit (vs. 12-15). d. Jeruzalem wordt het centrum van Gods universele regering (vs. 9-11). e. De volken trekken jaarlijks naar Jeruzalem (vs. 16-21).

Apocalyptiek

Zacharia gebruikt veel apocalyptische taal, iets wat we ook in Daniël en Openbaring tegenkomen. H.J. de Bie omschrijft apocalyptiek als profetie in code. Gewoonlijk wordt veel beeldspraak gebruikt (dieren, bomen, sterren, getallen). De apocalyptiek concentreert zich meestal op de eindtijd in relatie tot de (crisis)tijd waarin de profeet leeft. Het belangrijkste thema van de apocalyptiek is de eschatologie: het komende rijk van God.'

Apocalyptische literatuur wordt volgens K. Koch gekarakteriseerd door gesprekseenheden, vaak beschreven als visioenen die verborgen zaken openbaren; alleen een uitlegger begrijpt ze en kan ze verklaren. Een tweede element is de geestelijke verwarring waarin de profeet terecht komt als een gevolg van deze ervaring. Een derde karakteristiek is de vermaning tot de hoorders en lezers. Een vierde kenmerk, van toepassing op de latere, nabijbelse apocalyptiek, is de pseudonimiteit. Velen passen dit ten onrechte ook toe op Daniël en Zacharia 9-14.' Ten vijfde worden er mythische beelden gebruikt vol symboliek, waarmee historische en geografische gebeurtenisen weergegeven worden.*

Apocalyptiek verstaat de geschiedenis in termen van een omverwerping van alle aardse condities. Aan het eind van de geschiedenis, die in perioden verdeeld kan worden, vindt een grote kosmische catastrofe plaats. Dan volgt een nieuwe tijd, met een paradijselijk karakter. Daarin participeren alle volken, hoewel het verbondsvolk een centrale rol blijft iimemen. In het Koninkrijk Gods overheerst Gods glorie.

Vroegere onderzoekers gingen er veelal vanuit dat apocalyptiek een ontwikkeling was van na de ballingschap, maar recente onderzoeken geven aan dat de wortels van de apocalyptiek tot diep in de tijden voor de ballingschap reiken. De

verwante gedachte dat apocalyptiek haar ontstaan heeft te danken aan niet-joodse, voornamelijk Zoroastrische invloeden wordt de late tijd ook meer losgelaten.'

De apocalyptiek kreeg een enorme stimulans vanuit het trauma van de ballingschap, want die ramp trof niet slechts de sociale en politieke structuren van Juda, maar dreigde het geloof in het verbond te ondermijnen. Hoe konden Gods beloften vervuld worden, zonder tempel en met Jeruzalem in puin?

Het antwoord ligt in de perspectiefwisseling: van het heden naar de toekomst, van het plaatselijke naar het universele, van het aardse naar het kosmische of hemelse. De profeet Haggaï zegt dat er eerst een andere houding tegenover de herbouw van de tempel moet komen, voordat er verandering van omstandigheden zal komen.

Zacharia heeft nog meer dan Haggaï in de toekomst gezien, hoewel een groot deel van zijn inspanningen en zijn boodschap gericht zijn op de directe problemen rond het herstel van de gemeenschap en de cultus. Beiden sporen hun volksgenoten aan tot opbouw en herstel, maar zij wijzen er niettemin op dat wat het volk bouwt slechts een anticipatie is op iets dat veel heerlijker is in de toekomende eeuw.

De apocalyptiek is het middel waardoor dit eschatologische belang het best tot uitdrukking kan komen (vgl. Jes. 24-27; Ezech. 1-3; 38-39; Joel 2). Hiermee wordt de transcendentie tot uitdrukking gebracht die nodig is om de radicale veranderingen aan te geven die het aanbreken van het Koninkrijk Gods vergezellen en de daarmee gepaard gaande ineenstorting van alle menselijke en aardse systemen.'"

Joyce Baldwin heeft deze algemene observaties toegespitst op Zacharia. Zij ziet apocalyptiek als een principiële verbindende factor in de gehele compositie van het boek."

De apocalyptische beelden zijn vooral in de nachtgezichten sterk aanwezig. In hoofdstuk 14 komen voor: de Olijfberg, een stroom levend water, geografische veranderingen, de regen, het Loofhuttenfeest, opschriften op de bellen van de paarden en de kookpotten. Het is de vraag of deze beelden profetie in code zijn, of dat bepaalde zaken heel letterlijk opgevat moeten worden. Het splijten van de Olijfberg, de geografische veranderingen, de regen en het Loofhuttenfeest komen heel realistisch over en kunnen ook toekomstige historische gebeurtenissen zijn.

In een eerder artikel in dit tijdschrift heb ik vier mogelijkheden van vervulling van oudtestamentische profetieën over Israël genoemd. Het is bij de beoordeling van de opvattingen van exegeten en predikers goed deze schematische indeling te beseffen. De vervulling vindt plaats:

1. in de eigentijdse geschiedenis van de profeet; 2. geestelijk-typologisch, betrekking hebbend op de christelijke gemeente; 3. letteriijk-eschatologisch: handelend over Israël en de volken nu en in de toekomst (Rijk Gods) op aarde; 4. in de eeuwigheid, tijdens de nieuwe hemel en de nieuwe aarde.'^

De uitleg van Calvijn

Calvijn heeft het boek Zacharia in preken uitgelegd. In de gedrukte verklaring zijn ook gebeden bewaard gebleven." Hoe is hij hermeneutisch omgegaan met de profetieën van Zacharia? Het onderstaande is een korte weergave van zijn uitleg en toepassing; in de volgende paragraaf komt een analyse.

Bij Zacharia 12:8 merkt Calvijn op dat aan de joden een gelukkige toestand wordt beloofd, omdat uit hen de Christus zal voortkomen, en omdat Jeruzalem de moeder van alle kerken zal zijn, zodat de Zoon van David over de gehele wereld zal heersen. Later zal blijken dat slechts enkelen uit de joden de genade van Christus hebben aangenomen; de anderen zijn afvallig geworden en hebben zo hun plaats aan de heidenen afgestaan.

In 12 : 10-14 staat een nationale rouw vermeld. Volgens Calvijn wordt hier slechts het berouw van de gelovigen beschreven, omdat van het gehele volk maar weinigen tot God waren bekeerd. De weinigen die berouw hadden beschouwde God als het gehele geslacht van Abraham. De vervulling van deze belofte vindt plaats door het Pinksterfeest en het zendingswerk van de apostelen.

In de eerste verzen van hoofdstuk 14 vat de profeet alle toekomstige onheilen samen, een aanhoudende reeks van rampen vanaf de tijd dat men begonnen was de tempel en de stad weer op te bouwen, tot aan de komst van Christus op aarde. Er volgt echter ook een vertroosting: al vermindert God het aantal gelovigen, toch zal er iets van het lichaam van de kerk bewaard blijven, hoe gering het ook mag zijn.

God zal volgens vers 3 een Wreker zijn, nadat Hij voor een tijd heeft toegelaten dat zijn kerk door goddeloze vijanden wordt gekastijd. Hij heeft in het verleden voor de (oudtestamentische) kerk gestreden en zal dat ook in de toekomst doen. Zacharia wil de kerk tot aan het einde van de tijd bemoedigen.

Vers 4 geeft aan dat God op de Olijfljerg staat. Het gaat hier echter om een figuurlijke uitdrukking en een verpersoonlijking. 'Om nu onze ruwheid te hulp te komen' voegt de profeet er dit voorbeeld aan toe, zodat het is alsof God zichtbaar

voor ons staat. Het is hier niet zijn bedoeling een wonder te beloven, zoals onkundigen deze woorden naar de letter zouden kunnen opvatten. Omdat de profeet 'niet zonder beeldspraak de grote macht van God kon prijzen, die de zaak vereiste', past hij zich aan 'bij het begrip van het vlees'.

Calvijn wijst hier de zinnebeeldige verklaring af die meent dat hier Christus' hemelvaart bedoeld is; het splijten van de berg wordt dan zo opgevat dat de apostelen de wereld kuimen intrekken om alle volken te overwinnen.

Bij vers 5 merkt Calvijn op dat God zijn manier van spreken afwisselt, want nu eens spreekt Hij tot de gehele kerk, waarin de geveinsden met de oprechten zijn vermengd (daarom moeten ook bedreigingen aan de beloften worden toegevoegd) en dan weer richt Hij het woord in het bijzonder en alleen tot de uitverkorenen, aan wie Hij zijn loutere gimst toont. We moeten hier niet denken aan een letterlijke neerdaling van God uit de hemel.

De verzen 6 en 7 geven aan, dat Hij nu eens de hemel met duisternis bedekt, en dan weer de zon laat schijnen, en soms duisternis met het licht vermengt. Hij bepaalt, de gehele geschiedenis door, voor-en tegenspoed van de gelovigen.

De profetie van vers 8 over de levende wateren moet ongetwijfeld worden toegepast op het koninkrijk van Christus, waarvan de bevrijding van alle kwaad, het volledige herstel van de kerk en als het ware de vernieuwing van de wereld moet worden verwacht. De wijze van spreken is figuurlijk en daarom moeten wij hier denken aan de geestelijke genade van God.

Calvijn geeft hier ruimte voor de tegenwerping dat deze uitleg gedwongen schijnt. Zijn antwoord luidt: 'Omdat nu het koninkrijk van Christus geestelijk is, bestaat er geen twijfel aan, dat waimeer de Schrift zegt, dat er een rijke opbrengst van wijn en koren zal zijn (...); dat er een overvloed van alle goede dingen zal zijn; dat er vrede en rust zal zijn; dat er helderlichte dagen zullen zijn; - dat zij dan dit alles bedoelt in verband met de aard van het rijk van Christus'.

Vers 11 bevat de belofte dat Jeruzalem veilig zal zijn. Uit het gehele verband kunnen wij opmaken, dat deze profetie zich uitstrekt tot het rijk van Christus; want hoewel Jeruzalem door Titus werd verwoest, is het toch waar dat God de voortdurende Bewaker van deze stad is geweest, want nadat Christus is verschenen, is de volheid van de tijd gekomen.

Vers 12 wijst op de bescherming te midden van vijanden en gevaren.

Vers 13 is de aandacht waard, omdat ons hier de toestand van de kerk wordt beschreven, zoals die zal worden waargenomen tot aan het einde van de wereld. Want al spreekt de profeet hier over de tijd, die er ligt tussen de terugkeer van het volk en de (eerste) komst van Christus, toch schildert hij ons een levendige voorstelling, waardoor wij duidelijk kuimen zien, dat de kerk nooit vrij zal zijn van dit kwaad. Zij kan de inwendige vijanden niet op de vlucht jagen often val brengen.

Het volgende vers toont ons een binnenlandse oorlog, waarbij Juda tegen Jeruzalem strijdt; dit is gebeurd in de tijd van Antiochus IV.

Vers 16 laat zien dat God sommigen zal uitroeien, en sommigen waarlijk zal verootmoedigen. Voor wie naar de tijd van vervulling vraagt, antwoordt Calvijn, 'dat de profeten, waimeer zij de bekering van de volken voorzeggen, gewoon zijn in het algemeen te spreken, doch dat dit een wat overdreven manier van spreken is; en toch ligt er niets ongerijmds in deze overdrijving, want het was beslist een bewonderenswaardig werk van God, dat er zich uit de volken bij menigten aan God onderwierpen'. De profeten meten de genade van God breed uit en spreken daarom in het algemeen, maar hun woorden moeten uitsluitend tot de uitverkorenen worden beperkt. Wanneer Zacharia het opgaan van jaar tot jaar noemt, spreekt hij in overeenstemming met het bevattingsvermogen van het volk, op een schaduwachtige wijze.

Volgens vers 17 zal de Naam van de ware God over de gehele wereld worden geëerd. Met deze woorden wordt de wettige dienst van God aangeduid, want na de komst van Christus is het niet meer nodig op te gaan naar Jeruzalem (Joh. 4 :

21). Maar de profeten spreken in overeenstemming met de toestand in hun eigen tijd en zij beschrijven de geestelijke dienst van God altijd in de figuurlijke taal van de Wet. Daarom betekent het opgaan naar Jeruzalem hetzelfde als de ware godsdienst aannemen.

De dreiging dat er geen regen zal komen is figuurlijke taal. De profeet wil de dienst van God niet beperken tot de ceremoniën of de schaduwachtige handelingen van de Wet, maar hij gebruikt deze manier van spreken, 'omdat het tot aan de tijd, waarin Christus alle oude vormen zou afschaffen [sic!], noodzakelijk was de dienst van God op die manier te beschrijven; want toen kon deze niet van de uitwendige handelingen worden losgemaakt'.

De viering van het Loofhuttenfeest laat zien, dat de terugkeer uit de babylonische ballingschap niet minder gedenkwaardig is dan de vroegere bevrijding uit Egypte.

Alle volken zullen erkennen, dat dit een merkwaardig wonder is.

De slotverzen 20-21 geven aan, dat de eerbied voor God in de gehele wereld zo groot zal zijn, dat al wat de mensen zullen ondernemen een offer zal zijn. Door dit soort beeldspraak maakt Zacharia duidelijk dat de mensen aan God geheiligd zullen zijn.

'Het is dus te gedwongen, wanneer sommigen dit verdraaien en toepassen op de laatste komst van Christus. Toch stem ik toe, dat op profetische wijze het koninkrijk van Christus wordt beschreven vanaf het begin tot het einde. (...) Telkens wanneer dus de profeten van de volmaaktheid onder het koningschap van Christus melding maken, moeten wij dit niet beperken tot één dag, of tot een

korte tijd, maar wij moeten het gehele verloop samenvatten vanaf het begin tot het einde'.

De hermeneutische positie van Calvijn

Uit de bovenstaande uitleg komt de volgende positie van Calvijn naar voren:1. De kerk bestaat vanaf het begin der wereld tot het einde toe. In de tijd van het OT was er vanaf Abraham de beperking tot het joodse volk. In de tijd van het NT bestaat de kerk uit gelovig geworden joden en heidenen. Van een speciale positie van het joodse volk is na de tijd van het NT hier niets te merken; de beloften gelden daarom iedere gelovige.

2. Het koningschap van Christus is ingegaan tijdens zijn komst op aarde. Het karakter van het koningschap is geestelijk. Dus moeten de letterlijke, concrete, aardse zaken omgeduid worden naar hun geestelijke, nieuwtestamentische betekenis. Christus schafte alle oude vormen af. De profeet gebruikt beeldspraak, ontleend aan de oudtestamentische eredienst, om duidelijk te maken wat er in de toekomst zou veranderen en kan zelfs een wat overdreven manier van spreken hanteren.

3. Zacharia wil zijn tijdgenoten bemoedigen. De waarschuwingen en beloften hebben in eerste instantie betrekking op Jeruzalem (tot de komst van Christus), maar zijn veelal ook van toepassing op de latere wereldwijde kerk. De uiteindelijke vervulling ligt nog in de toekomst, omdat de heiligheid van de kerk hier nog niet bereikt is.

4. Op grond hiervan vindt Calvijn het niet erg in te gaan tegen de letterlijke betekenis van de tekst. Enige voorbeelden hiervan zijn:

a. De onmiskenbaar nationale bekering in 12 : 10-14 wordt beperkt tot enkelingen.

b. God komt niet zichtbaar op de Olijfberg en de berg zal ook niet splijten (14 : 4).

c. De verzen 7-8 handelen niet over één dag, maar over de voortdurende afwisseling van voor-en tegenspoed.

d. Omdat Jeruzalem door de Romeinen verwoest is, moet in vers 11 de kerk bedoeld zijn in plaats van Jeruzalem.

e. Het vieren van het Loofhuttenfeest (vs. 16) wordt opgevat als het aannemen van de ware godsdienst; de jaarlijkse pelgrimage van de volken (vs. 17-18) wordt gereduceerd tot een feit uit het verleden: de erkenning dat de terugkeer uit Babel een wonder is; de volken behoeven niet te komen.

f De noodgedwongen onderwerping met dreiging van straf (vs. 16-19) wordt opgevat als een vrijwillige onderwerping en bekering van het hart.

De Statenvertaling

De kanttekeningen van de Statenvertaling maken bij Zacharia 12:1 duidelijk dat met Israël de christelijke kerk bedoeld wordt, namelijk de gemeente uit joden en heidenen. Als bewijs wordt Galaten 6:16 aangevoerd.

Het is opvallend dat de kanttekeningen bij 12 : 10-14 geen duidelijke bepaling geven van het tijdstip waarop die rouwklacht plaatsvindt. Het zien van de Doorstokene kan plaatsvinden tijdens het lijden van Christus (met lichamelijke ogen), of door het geloof in Hem (vanaf Hand. 2 : 37), of door de ongelovigen op de jongste dag.

De uitleg van hoofdstuk 14 begint met een historische duiding: de inname van Jeruzalem kan duiden op de verovering door Antiochus FV in de tweede eeuw voor Christus of op die door Vespasianus en Titus in 70 na Christus. De mogelijkheid van een eschatologische duiding wordt ook opengelaten; in dat geval is de Antichrist met diens wrede vervolgingen bedoeld.

Indien men denkt aan de Romeinen, kan vers 2 betrokken worden op de godzaligen die voor de belegering van Jeruzalem weggegaan zijn naar het stadje Pella.

Het vierde vers, waar sprake is van Gods voeten op de Olijfberg, wordt betrokken op de hemelvaart van Christus. Het splijten van de berg ziet op het geestelijke Jeruzalem. Na de komst van Christus worden alle hindernissen weggenomen die de heidenen de toegang tot Christus en zijn kerk kunnen belemmeren.

De vlucht door de vallei betekent in positieve zin 'haastig toelopen' van de uitverkorenen, of negatief: de goddeloze joden die wegvluchten en ruimte maken voor het aankomende volk des Heeren.

Bij de toekomstige dag in de verzen 6 en 7 wijzen de kanttekeningen op Openbaring 21 : 23 en 22 : 5. Hier wordt dus een eschatologische duiding gegeven. Tevens worden twee andere meningen weergegeven: et licht van het evangelie ten tijde van Christus of de verduistering van de zon ten tijde van het lijden van Christus.

Bij vers 8 keren de verklaarders weer terug naar de nieuwtestamentische bedeling en betrekken de levende wateren uit Jeruzalem op de gaven van de Heilige Geest, die Christus overvloedig over zijn kerk zou uitstorten.

De volgende verzen wijzen op de verhoging van de kerk: velen zullen zich tot de kerk begeven.

Vers 14 spreekt over buit. De zin is: God zal zijn kerk een volkomen overwinning geven over al haar vijanden. Het betreft hier een figuurlijke manier van spreken.

In vers 16 worden de 'overgeblevenen van alle heidenen' verklaard als de uitverkorenen, die tot de ware keimis Gods zullen gebracht worden.

De slotverzen 20-21 geven aan: die in het huis des Heeren zullen zijn, zullen van zonde gereinigd en wedergeboren zijn. Anderen verstaan het aldus: ten tijde van de Messias zal volk noch natie van de godsdienst of de tempel uitgesloten worden, want de natiën die tevoren onrein geweest zijn, zullen dan heilig en zuiver zijn.

De kanttekenaren hebben hier ten opzichte van de kerk en de joden dezelfde houding als Calvijn. Er zijn geen aparte beloften meer voor het joodse volk.'" In vergelijking met Calvijn is er een minder consequente uitleg en verschuift het perspectief enige malen. In het begin van hoofdstuk 14 is een historische duiding mogelijk in het jaar 70 na Christus. Dan is het concrete Jeruzalem bedoeld, maar ook een vroegere of latere duiding is toegestaan. Vervolgens gaat het over de nieuwtestamentische bedeling, die begonnen is met de komst van Christus en nog steeds voortduurt. De verzen 6 en 7 gaan ineens over een eschatologische toekomst en daarna keert men weer terug naar de nieuwtestamentische bedeling, hoewel vers 8 begint met de woorden 'ook zal het te dien dage geschieden'. Bij enige verzen laat men na aan te geven wanneer de vervulling plaatsvindt.

De kanttekenaren zijn bereid diverse meningen weer te geven. Ze laten hun eigen voorkeur blijken en wijken op een paar punten af van Calvijn. De duidingen worden eerder ingegeven door een selectie uit de aanwezige verklaringen dan door een duidelijke visie op het gehele hoofdstuk.

Brakel

Wilhelmus a Brakel, predikant te Rotterdam, geeft in het derde deel van zijn Redelijke Godsdienst (voor het eerst uitgekomen in 1700) een uitgebreid overzicht van de kerk in het Oude en Nieuwe Testament. Hij eindigt met een verklaring van het boek Openbaring. Zijn boek is nadrukkelijk geschreven voor gemeenteleden en is daarom praktisch van opzet.

Brakel is ervan overtuigd dat het joodse volk nog eens tot bekering zal komen. Het woord 'Israël' wordt in het NT nooit gebruikt voor de gelovigen in het algemeen, maar duidt altijd op de joodse natie. Ook in Galaten 6 : 16 (de bewijsplaats van de kanttekenaren) is dat het geval."

Brakel voert talrijke bewijzen aan voor de aparte positie van het joodse volk: omeinen 11 spreekt over hun toekomstige bekering en 2 Korinthe 3 gaat over het wegnemen van de bedekking. Op grond van deze en andere teksten (Matth. 23 : 38-39, Jes. 61 : 1-6, Jer. 31 : 31-40 en Hos. 3 : 4-5) verwacht Brake een toekomstige

bekering van het joodse volk. Ook is hij van mening dat ze zullen terugkeren naar hun land, 'dat zij eene republiek op zich zelve zullen zijn onder de allerwijste, goedaardigste en heerlijkste regeering; dat Kanaan uitnemend vruchtbaar zal zijn, en de inwoners uitstekend godzalig zullen leven, en dat zij zullen uitmaken een gedeelte van den heerlijken staat der kerk van de duizend jaren, welke Openb. 20 voorzegd is.'"

Brakel haalt hiervoor nog allerlei teksten aan, o.a. Zacharia 12 : 6-8 en 14 : 10-11 en merkt op dat Jeruzalem na de baby Ionische ballingschap nooit zo geweest is en in zijn tijd verwoest en verbannen is. Daarom passen die teksten niet op de terugkeer uit Babel maar op een tijd die nog komen zal.

Vervolgens bespreekt hij de uitvlucht dat alle genoemde plaatsen spreken over de heerlijke staat van de kerk in het NT en dat al die uitdrukkingen in geestelijke zin verstaan moeten worden en niet in de zin van de bekering der joden en van hun herstel in Kanaan. Zijn antwoord is heel kort: 'dat wordt gezegd, maar niet bewezen'. Bij alle teksten is aangetoond 'dat ze spreken van Israël, en wat him wedervaren zou, en naar ziel en ook naar lichaam.'"

Met deze stellingname neemt Brakel afstand van een belangrijk uitgangspunt van Calvijn en de kanttekenaren op Zacharia. Wanneer de beloften in Zacharia 12 en 14 betrekking hebben op het joodse volk, moet dat nog vervuld worden. Brakel kiest voor de eschatologische uitleg.

Engelse godgeleerden

Bijna een halve eeuw later laat Joan van den Honert een Nederlands verzamelwerk verschijnen waarin hij belangrijke Engelse bijbelverklaarders weergeeft: Verklaring van de geheele Heilige Schrift door eenigen van de voornaamste Engelsche godgeleerden. Het elfde deel, dat handelt over de twaalf kleine profeten, is voornamelijk ontleend aan Polus, Pocock, Wells en Lowth.'*

Van den Honert begint de verklaring van Zacharia 12 met de opmerking dat de aanvallen op Juda en Jeruzalem zullen plaatsvinden in de laatste tijden van deze wereld, waarschijnlijk na de terugkeer van de joden in het land waarvan dikwijls in de profetieën gesproken is. Waarschijnlijk gaat het hier om dezelfde zaken die uitvoeriger in Ezechiël 38 en 39 beschreven staan, de strijd van Gog en Magog.

Joseph Mede en verscheidene andere geleerden passen die profetie toe op de Turken en hun bondgenoten.

R. Lowth vergeHjkt 12 : 2 met 14 : 14 en waagt zich aan de veronderstelling dat sommige joden eerder dan de anderen zullen weerkeren en Jeruzalem in bezit nemen; 'maar zy zullen niet zoo dra daar gezeten wezen, of alle de mahometaansche volkeren zullen tegen hen samenspannen'. Jeruzalem zal aangevallen worden door de Turken en hun bondgenoten. Die aanvallen zullen waarschijnlijk plaatsvinden na de bekering van de joden." Die toekomstige bekering wordt ook in 12 : 10 aangegeven.

Bij 14 : 1 wordt een 'Godgeleerd genootschap' geciteerd dat opmerkt dat dit hoofdstuk duister en ingewikkeld is en een verscheidenheid aan verklaringen kent. Zelf voelen deze uitleggers er het meest voor dat hier de laatste verzen van hoofdstuk 13 uitgewerkt worden.

Anders dan Lowth heeft M. Polus geen uitspraken over een toekomstige bekering van het joodse volk. Bij vers 2 geeft hij de historische duiding dat een deel van de joden in het jaar 70 in Pella zat. In geestelijke zin geven de woorden aan dat de gelovigen niet afgesneden zullen worden van de kerk of ophouden een kerk te zijn. Dit laatste lijkt hem de meest waarschijnlijke opvatting, want Titus verwoestte de gehele stad. Bij vers 4 geeft hij opnieuw een geestelijke duiding en toont hier zijn verlegenheid met de concrete woorden. 'Maar als ik ze aanmerk als eene voorzegging, die naar de letter vervuld moet worden, kan ik ze door geen byzondere gevallen overeenkomstig de hier gemelde zaken ophelderen. Ook vinde ik niemant, die zegt dat er iets zulks gebeurd is in den tusschentyd van deze profeetsy en de verwoesting en plondering van Jeruzalem door Titus; noch zal ook ooit zulks gebeuren, indien het stoffelyk Jeruzalem nimmer herbouwd wordt.''"

Bij de viering van het Loofliuttenfeest merkt hij op: 'een plechtig feest, en is hier figuurlyk gesteld voor alle de dagen aan Gods heiligen dienst gewyd, en misschien bij zinspeling op Christus woning onder ons, en slaat op der Christenen sabbath.'^' Het Loofliuttenfeest slaat dus op de christelijke zondag!

Wells geeft ook een toekomstige duiding en plaatst dit hoofdstuk in en na de 1000 jaar van Openbaring 20."

Het is opvallend dat Van den Honert de verschillende duidingen gewoon naast elkaar laat bestaan. In die tijd wees men het Munsterse extremisme af, waarmee Jan van Leiden en anderen met geweld het koninkrijk Gods wilden vestigen, maar

verder gunde men elkaar ruimte voor verschillen in de eschatologische verwachtingen."

Carl F. Keil en D. Baron

De negentiende-eeuwse Duitse geleerde C.F. Keil heeft samen met F. Delitzsch het gehele Oude Testament becommentarieerd. Keil heeft de kleine profeten voor zijn rekening genomen. Na een gedetailleerde uitleg van hoofdstuk 14 bespreekt hij de opvattingen van Hofmann, Koehler, Ebrard en Kliefoth, die op grond van Gods beloften allerlei toekomstige zaken voor het joodse volk verwachten. Keil acht dit in strijd met het wezen van de profetie, omdat die geen historische voorzegging is van de toekomst volgens een opeenvolgende ontwikkeling, maar een geestelijke intuïtie gevoed door inspiratie. Daarin worden alleen de hoofdlijnen van het Koninkrijk Gods zichtbaar. Zoals de gelovige, berouwvolle blik op de Doorstokene niet voor het eerst plaats zal vinden tijdens de uiteindelijke bekering van Israël aan het eind der dagen, maar op Golgotha begon en doorgaat door al de eeuwen van de christelijke kerk, zo begon de aanval op Jeruzalem door alle volken, dat wil zeggen de aanval van de heidense volken op de kerk van God, reeds in de dagen van de apostelen.^^

De messiasbelijdende jood David Baron heeft een uitvoerige verklaring van het boek Zacharia geschreven in het tijdschrift The Scattered Nation, in de jaren 1907-1918. Daarna zijn de artikelen in boekvorm uitgekomen en onlangs weer herdrukt." Hij begint de verklaring van hoofdstuk 14 met de opmerking dat wellicht nergens de tegenstrijdigheden van de allegoriserende uitleggers zo duidelijk tot uiting komen als in dit hoofdstuk. Zo leggen Keil en anderen de voorzeggingen over het slaan van de Messias (12 : 10) en het slaan van de herder en het verstrooien van de kudde (13:7) letterlijk uit. Maar warmeer de profeet spreekt over zaken die tot nu toe niet in de geschiedenis te vinden zijn, moeten de woorden, hoe bepaald en concreet ze ook zijn, vergeestelijkt worden. Hij vraagt zich ernstig af of deze allegoriserende uitleggers niet net zo in donkerheid zitten met betrekking tot de tweede komst van Christus en de daarna volgende heerlijkheid, als de joden waren in relatie tot zijn eerste komst en het verzoenend lijden en sterven.

Voor Baron slaan de hoofdstukken 12-14 op de toekomst. Hij verwacht een herstel van de joden in een situatie van ongeloof. Vermoedelijk zal een joodse

staat worden gevormd en zal het joodse volk trouw zweren aan een valse messias. In een tijd van grote nood zal God zijn Geest uitstorten. Vele veranderingen zullen plaatsvinden. Jeruzalem zal het centrum van de wereld worden en de volken zullen naar deze stad komen om het Loofhuttenfeest te vieren.

A.S. van der Woude en G. Bos

Van der Woude geeft in zijn bijbelcommentaar ook aanwijzingen voor de prediking over Zacharia 14. Volgens hem blijkt uit dit hoofdstuk dat aan het eschaton een samenballing van leed en ellende voorafgaat, zoals niet eerder door de gemeente is ervaren. De God van Israël zal Koning van de gehele aarde worden. Vanuit deze diepe overtuiging dat God eens zijn rijk zal stichten en zijn doel met de wereld zal bereiken, waagt de schrijver van Zacharia 14 het de geloofstaal realistisch te vertalen en met zijn geloofsvoorstellingen door te stoten tot de concrete, zichtbare en tastbare werkelijkheid.^"

In de bundel Het Woord der prediking, deel 2, heeft G. Bos twee preekschetsen gegeven over Zacharia 14. Hij neemt vers 7b (ten tijde van de avond zal het licht zijn) als tekst voor een oudejaarsdienst. Als thema van de laatste hoofdstukken ziet hij de komst van de heilstijd. In de prediking is het van belang dat alle te vroeg gegrepen zekerheid wordt afgenomen. Het oordeel begint bij het huis Gods (1 Petr. 4 : 17). Dit is het voorlaatste, hoe ingrijpend ook. In de toekomst zal er geen ban meer zijn en het Lam Christus is de lamp in het nieuwe Jeruzalem. De huidige vloek en dood om der zonde wil zal opgeheven worden.

De auteur neemt vers 17 (geen regen indien de volken niet naar Jeruzalem gaan) als tekst voor een nieuwjaarspreek. Voor ons als heiden-christenen bevat dit vers volgens hem een bijzondere boodschap. In de prediking moet de waarschuwing weerklinken niet lichtvaardig om te gaan met het geschonken heil. God kan op allerlei manieren ingrijpen. Het Loofhuttenfeest geeft de gebroken toestand aan waarin wij verkeren; anderzijds spreekt elke van God gegeven oase in onze woestijn van het Jeruzalem dat komen zal en waarin verloren mensen verlossing van zonde en dood zullen ontvangen, waimeer zij zien op Jezus."

Beide auteurs beschouwen de concrete beelden van Zacharia als vormgeving en proberen de kern van de boodschap uit het hoofdstuk te destilleren. Het mogelijke verschil tussen beiden in waardering van de inspiratie van de Schrift is in dit opzicht niet belangrijk. De beloften zijn blijkbaar niet specifiek voor het joodse

volk. Of men het nu wel of niet met dit standpunt eens is, het is in ieder geval jammer dat de auteurs geen rekenschap afleggen van deze keuze.

Slotbeschouwing

In onze eigen traditie is een verscheidenheid van uitleg op te merken die vooral te maken heeft met de vraag of het joodse volk nog een aparte toekomst heeft. Als die vraag negatief beantwoord wordt, moet men de profetie wel beschouwen als een algemene beschrijving die niet letterlijk zo bedoeld is. Dit kan men baseren op het geestelijk karakter van het koningschap van Christus of op de noodzaak voor een profeet zich uit te drukken in de cultustaal van die tijd of op de veronderstelde bedoeling van de profeet het algemene te concretiseren.

Van der Woude beperkt zich tot de strekking van het gehele hoofdstuk; G. Bos doet niet veel anders. Calvijn preekte over dit hoofdstuk en maakte bij elk vers een toepassing. Hij is genoodzaakt geregeld in te gaan tegen de letterlijke betekenis van de tekstwoorden.

Andere uitleggers vragen aandacht voor de blijvende aparte positie van het volk Israël. Als dit gebeurt, kan men in de uitleg dichter bij de letterlijke tekst blijven: Jeruzalem zal in de toekomst veel leed meemaken, Christus zal terugkomen op de Olijfberg en verlossing schenken, de volken zullen zich aan Hem onderwerpen. Met elkaar zal men het Loofhuttenfeest vieren.

Op het Paasfeest wordt teruggedacht aan de verlossing uit Egypte en aan de opstanding van Christus. Het Pinksterfeest is feest van de eerstelingen van de oogst en van de uitstorting van de Heilige Geest. Het Loofhuttenfeest heeft in het NT nog geen nieuwe betekenis gekregen, maar Zacharia profeteert dat dit zal gebeuren.

De uitleggers die dit verwachten voor de toekomst noemen in dit verband vaak het 1000-jarig rijk van Openbaring 20.^*

De stichting van de staat Israël in 1948 en het bezit van de gehele stad Jeruzalem sinds 1967 geven veel christenen de overtuiging dat het joodse volk nog meer zegeningen te wachten staat, op grond van de bijbelse beloften. Wie voor deze lijn van uitleg kiest, kan het gemakkelijkst aansluiten bij de letterlijke tekst.

Aan het begin van dit artikel is gewezen op het karakter van de apocalyptiek als profetie in code. Op grond daarvan kan verdedigd worden dat beelden gebruikt zijn en dat we slechts moeten letten op de kern van de boodschap. Daarbij moet dan wel bedacht worden dat Zacharia niet in zijn algemeenheid over een berg spreekt, maar concreet over de Olijfberg. Hij noemt niet een willekeurige stad,

maar Jeruzalem en hij verwacht geen algemene feestvreugde, maar de viering van het Loofhuttenfeest. Dit zijn aanwijzingen dat de profetie toch vrij letterlijk opgevat moet worden.

Het bekende, ook door Calvijn gehanteerde argument, dat de profeet zich slechts in de taal van zijn tijd kon uitdrukken en daarbij ook nog aansloot bij het begrip van zijn tijdgenoten, is mij niet geheel duidelijk. Waarom kon Zacharia niet spreken over een wereldwijde verering van de God van Israël, ieder in zijn eigen land? Waarom kon hij geen veelheid aan steden noemen, maar alleen Jeruzalem? Waarom was het niet mogelijk over geestelijke zegeningen te spreken zonder Gods neerdaling op de Olijfberg? Waarom kon hij niet spreken over een periode in plaats van over één dag?

De vraag rijst of deze accommodatietheorie toch niet teveel rust op een vooropgezet idee over het geestelijk karakter van het Koninkrijk Gods. In ieder geval is de veronderstelde aanpassing van de profeet aan zijn tijdgenoten een sterk complicerende factor voor een latere, nieuwtestamentische gemeente die moet zoeken naar de eigenlijke betekenis. Zijn wij beter in staat dan de tijdgenoten de eigenlijke bedoeling te achterhalen?

Op grond hiervan kies ik voor een uitleg in de lijn van Brakel en Baron, zoals ik eerder uiteengezet heb in een pleidooi voor een meer letterlijk verstaan van de oudtestamentische profetieën over Israël.^' Daarbij is het echter wel van belang bepaalde extremen te vermijden. Apocalyptische literatuur kan niet in elk opzicht letterlijk genomen worden en een zekere terughoudendheid is op zijn plaats.

Als de profetieën van Zacharia betrekking hebben op een verre toekomst blijft wel het probleem staan waarom hij zolang van tevoren deze zaken aangekondigd heeft. Dat probleem is er echter ook wanneer zijn profetieën op de nieuwtestamentische kerk van toepassing zijn, want ook dat was niet direct voor zijn hoorders van belang.

Hier maakt Calvijn waardevolle opmerkingen. Met de toekomstverwachting mag Zacharia zijn volk aansporen tot tempelbouw en vertrouwen in God. Door alle moeite en zorg zal Hij zorgen voor de overwinning. Die oproep tot verwachting en waakzaamheid is een appèl op alle generaties. Er valt een grondpatroon te ontdekken in Gods handelen met Israël en de volkeren (in enkele trefwoorden samengevat: waarschuwing, oordeel, boete, bekering, gebed, vergeving, toekomst

van gelovigen en vijanden van God, nieuwe hemel en aarde). De nadruk op blijvende aspecten is het legitieme in de toepassing van Calvijn en anderen.

Onze slotconclusie is dat de hermeneutische keuzen ten aanzien van Zacharia 14 vooral te maken hebben met het zicht op de ecclesiologie (verhouding kerk en Israël) en de eschatologie. Daar valt de keuze of het Loofhuttenfeest als toekomstig feest gezien wordt of als een aanduiding van 'der Christenen sabbath'.


1 A.S. van der Woude, Zacharia (Nijkerk, 1984) 269.

2 J.G. Baldwin, Haggai, Zechariah, Malachi (London, 1972) 68-69; G.L. Archer, A Survey of OT Introduction (Chicago, 1974) 423-430; E.H. Merrill, An exegetical commentary: Haggai, Zechariah, Malachi (Chicago, 1994) 74-85.

3 P. Lamarche, Zacharie IX-XIV. Structure Littéraire et Messianisme (Paris, 1961) 72-73; vgl. Merrill, a.w., 68-69.

4 Lamarche, a.w., 11; vgl. Merrill, a.w., 82, 360.

5 Merrill, a.w., 361.

6 H.J. de Bie, 'Wat is apocalyptiek? ', Theologia Reformata 33 (1990) 103-122.

7 Vgl. De Bie, a.art., 115-117 en M.J. Paul, Het Archimedisch punt van de Pentateuchkritiek ('s-Gravenhage, 1988) 318-322.

8 K.. Koch, ne Rediscovery of Apocalyptic (London, 1972) 24-33.

9 D.S. Russell, The Method and Message of Jewish Apocalyptic (London, 1964) 264-271

10 Merrill, a.w., 69-74.

11 Baldwin, a.w., 1-lA.

12 Paul, 'Terug naar de toekomst: de uitleg van de oudtestamentische profetieën over Israël', Theologia Reformata 35 (1992) 278-298, vooral 281-282.

13 Calvijn, Verklaring van de Bijbel De kleine profeten, deel 5: Zacharia (vert. W. de Graaf; Goudriaan, 1978).

14 De kanttekeningen van het NT tonen bij Rom. 9-11 wel een verwachting van een toekomstige bekering van het joodse volk.

15 W. a Brakel, Redelijke Godsdienst, deel 3 (3e druk, Utrecht, 1973) 118-120.

16 Brakel, a.w., 136; vgl. ook andere exegeten uit die tijd in mijn bijdrage 'De grenzen van het land Israël volgens het Oude Testament' in: M.J. Paul, L.W.G. Blokhuis en P.A. Siebesma, Land voor vrede? Een studie over Israels landsgrenzen (Kampen, 1993) 9-25.

17 Brakel, a.w., 138.

18 Amsterdam, 1749.

19.4. w., 660-661.

20 A.W.. 615.

21 A.W., 680.

22 A.W., 674, 677.

23 Zie de controverse in Rotterdam, beschreven in mijn 'Everhard van Someren en de vijfde monarchie', Documentatieblad Nadere Reformatie 4 (1980) 54-63.

24 Keil, The Twelve Minor Prophets (vert.; repr., Grand Rapids, 1973) 416-420.

25 Baron, Commentary on Zechariah: His Visions and Prophecies (Grand Rapids, 1988). Veel van zijn inzichten zijn verwerkt in F. Laubach, Der Prophet Sacharja (Wuppertal, 1984).

26 V.d. Woude, a.w., 270.

27 In: J. van der Graaf, J. Maasland en W. Verboom (red.). Het Woord der prediking: handreiking voor predikanten, deel 2 (Kampen, 1996) 255-263.

28 Vgl. R.G. Clouse (ed.), The Meaning of the Millennium: four views (Downers Grove, 1977).

29 Vgl. het genoemde artikel 'Terug naar de toekomst', de preekschetsen over Ezech. 37 : 14 en Zach. 12 : 10-14 in: . v.d. Graaf e.a.. Het Woord der prediking, deel 1 (Kampen, 1993) 75-86 en vier meditaties over Zacharia 12-14 in Z)e Waarheidsvriend 79 (1991) 417-418, 433-434, 449-450 en 461-462.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1997

Theologia Reformata | 353 Pagina's

LOOFHUTTENFEEST OF 'DER CHRISTENEN SABBATH'?

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1997

Theologia Reformata | 353 Pagina's