Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

‘EEN HULP OM HET WOORD ECHT TE VINDEN’¹

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

‘EEN HULP OM HET WOORD ECHT TE VINDEN’¹

62 minuten leestijd Arcering uitzetten

Doel en grens van de Predigtmeditation in de visie van H.J. Iwand

G.C. den Hertog

1. Inleiding

Op 11 juli j.l. was het honderd jaar geleden dat Hans Joachim Iwand (1899-1960) geboren werd. De redactie meende dat het goed was ter gelegenheid daarvan aan deze Duitse theoloog aandacht te schenken. Het zal niet iedere lezer aanstonds helder zijn wat de redactie daartoe bewogen heeft, en enige verklaring is wel op zijn plaats. Immers, Iwand was een lutheraan, en bovendien heeft hij tijdens zijn leven niet veel kunnen publiceren. Wat kan het belang van zijn werk zijn voor ons, die in Nederland leven en in de gereformeerde traditie staan?

Men kan dan vooral aan twee aspecten denken. In de eerste plaats: Iwand was weliswaar een lutheraan, maar een met oog voor Calvijn, en - kan men met Barth verzuchten - wat is er mooier dan een 'reformierter Lutheraner'"? ! Toch denk ik dat zijn Luther-studies en heel zijn dogmatisch werk in ons land niet zover zijn doorgedrongen en hebben doorgewerkt, dat dat op zichzelf een herdenkingsartikel zou rechtvaardigen.

Anders ligt het met de bundeling van de door hem in de Göttinger Predigtmeditationen gepubliceerde Predigtmeditationen , die vier drukken gehaald heeft en - als mijn indruk juist is - in veel Nederlandse studeerkamers staat, en voor de preken geplunderd is (en wordt? ).* Vanwege de aftrek die deze bundel gevonden heeft, is er in 1973 nog een tweede op de markt gebracht, waarin de Predigtmeditationen bijeengebracht zijn die Iwand heeft geschreven voor verschillende delen in de serie van G. Eichholz: Herr, tue meine Lippen

auf.^ Deze tweede bundel heeft slechts één druk beleefd; naar de achtergronden daarvan kan men slechts gissen. Beschikten veel potentiële kopers al over de serie van Eichholz, of was de belangstelling voor Iwands Predigtmeditationen al over haar hoogtepunt heen?

Hoe dan ook - Iwands Predigtmeditationen zijn zijn hoofdwerk geworden. Is dat iets om te betreuren? Is het enkel een samenloop van omstandigheden? Zo wordt het niet zelden voorgesteld. Toch is het zeer de vraag of we het zo moeten zien. Tijdens zijn leven reeds werd het belang ervan ingezien. Zo drong uit ons land K.H. Miskotte er bij Iwand in zijn brief d.d. 10 maart 1960 - en onmiddellijk na diens overlijden ook bij Iwands oudste dochter Annemone' - op aan om de Predigtmeditationen te bundelen en in één band uit te geven. Nu de grote Iwand-biografie van Jürgen Seim' verschenen is, kan men aan de hand van het zaakregister gemakkelijk nagaan hoe belangrijk het werk aan de Göttinger Predigtmeditationen voor Iwand was, welke prioriteit hij er in zijn theologisch bezig zijn aan toekende en welke verwachtingen hij ten aanzien van de verspreiding ervan koesterde. Er is alle reden om met H. Gollwitzer te zeggen dat 'gerade in diesem Bande von Predigtmeditationen seine theologische Arbeit ihren reichsten Niederschlag gefunden hat' .* Al met al kan het de moeite waard zijn na te gaan welk belang Iwand aan de Predigtmeditationen toekende, tegen de achtergrond van zijn theologie en biografie.

Ik stel mij voor dat langs de volgende weg te doen. Ik zet in bij het opvallende gegeven dat Iwand tot en met 1933 nauwelijks heeft gepreekt, maar daarna - als de kerkstrijd ook Oost-Pruisen bereikt heeft - vaak en op verschillende plaatsen voorgaat. Dat heeft zeker niet als achtergrond dat hij voordien een gedistantieerde houding aannam tegenover de prediking en zich in een ivoren toren ophield.' Integendeel - hij was ook toen al, zoals uit diverse publicaties blijkt - zeer betrokken op de kerkelijke praktijk, en met name op de prediking. Zonder overdrijving kan men zeggen dat het diepste motief van zijn werk als Inspektor van het Lutherheim - dat is: als theologisch begeleider van in dat Lutherheim inwonende theologische studenten - en als docent aan de theologische faculteit in Königsberg de dienst aan de kerk, en met name aan de verkondiging was. Toch heeft hij in die jaren weinig gepreekt en zijn er nauwelijks preken uit die tijd bewaard gebleven, terwijl Iwand in de jaren daarna diverse preken publiceert en Predigtmeditationen schrijft.'" Dat

wil ik eerst helder hebben: ligt dat alleen aan de tijdsomstandigheden, of is er ook bij Iwand iets van een doorbraak tot stand gekomen, die hem in staat gesteld heeft te preken - en wat zegt dat dan voor de prediking als zodanig?

Daarna geef ik op basis van de onlangs gepubliceerde briefwisseling van Iwand met G. Eichholz" en de Iwand-biografie van J. Seim een indruk van het ontstaan van de Göttinger Predigtmeditationen, en wat hem daarbij dreef en voor ogen stond.

Vervolgens doe ik een poging aan de hand van de begeleidende woorden van Iwand in de Göttinger Predigtmeditationen door de jaren heen iets te laten zien van de verwachting die Iwand koesterde t.a.v. het werk aan de Predigtmeditationen in de na-oorlogse situatie.

Tenslotte buig ik terug naar de inzet van dit artikel, en poog aan de hand van enkele pregnante passages in Iwands Predigtmeditationen een karakteristiek van zijn visie op de prediking te geven.

2. Iwands theologische visie op de verkondiging - continuïteit en correctie

2.1. Bron en norm van de verkondiging van de kerk en de weg van het Duitse volk

Men kan met een forse dosis cynisme stellen dat Hitler een geweldige stimulans voor de prediking in Duitsland is geweest. Die stelling laat zich eenvoudig illustreren aan de verschijning van de vloed van prekenbundels uit kringen van de Belijdende Kerk, de vele homiletieken die ineens geschreven worden - ook door theologen, die geen beoefenaars van de Praktische Theologie zijn - , en door de opkomst van de 'Predigthilfen' of 'Predigtmeditationen'. Nu betreft dit alles slechts de buitenkant. Belangrijker is, dat men kan preken, omdat men kennelijk er ineens iets van beseft wat prediking is en hoe wezenlijk de prediking voor de kerk is. Het hing alles samen met hetgeen Iwand in 1936 als meest wezenlijke element van de kerkstrijd omschreef: 'Gottes Wort wurde wieder lebendig unter uns'.'^

Zagen tot 1914 vele theologen in Duitsland het als hun voornaamste taak om moeizaam langszij te komen bij de 'moderne mens', en was men er na 1918 op gespitst aan te sluiten bij het heersende levensgevoel - het gekrenkte nationale eergevoel - na 1933 staat men voor de keus: de tekst wordt het 'ontwaken' van Duitsland, waarbij de bijbel - dat wil zeggen: in feite alleen het Nieuwe Testament - voor de begeleidende muziek mag zorgen, óf de tekst wordt opnieuw de Schrift - en de Schrift alleen.

Een sprekende illustratie van dit dilemma vormt Iwand zelf. Hij is in 1917 met zijn theologische studie begonnen en heeft nooit behoord tot de neoprotestantse theologen, die

een vorm van 'cultuurprotestantisme' voorstonden en krampachtig pogingen deden om door aanpassingen bij de moderne mens aan boord te komen." Afkomstig uit een conservatief-luthers predikantsgezin maakte hij zelf deel uit van de generatie die de Eerste Wereldoorlog als soldaat had meegemaakt, en die uit was op 'geschichtlich erleben' en daarom in de prediking zich ten doel stelde 'das Gehör für das Wort Gottes (...) aus dem Schicksal des Volkes zu gewinnen'.'^

Die laatste woorden zijn van Iwand zelf afkomstig, en wel uit de brief die hij op 10 september 1933 aan zijn leermeester R. Hermann schrijft. Deze passage in de brief aan Hermann staat ook niet op zichzelf. In diezelfde maand verschijnt een artikel van Iwand, waarin hij schrijft: 'Es gehort zum protestantischen Lebensgefühl des Menschen, die sittliche Verantwortung aus der Geschichte zu gewinnen und die Vergangenheit nicht als gespenstische Erinnerung heraufzubeschwören, sondem lebendig werden zu lassen im Griff gestaltender Zukunft.''^ Ontegenzeggelijk zit daar een invalspoort voor de tijdgeest in.

Iwand zelf heeft dan echter al problemen met de Deutsche Christen in Oost-Pruisen, die in juni van dat jaar - dan nog vergeefs - pogen hem afgezet te krijgen als Inspektor van het Lutherheim. Niettemin blijkt uit Iwands brief dat hij ook dan nog - als Hitler al ruim een halfjaar aan de macht is - vasthoudt aan een benadering van de prediking die vlakbij die van de Deutsche Christen ligt, namelijk om het Woord op te delven uit de specifieke situatie van het volk.

Dit gegeven krijgt nog extra reliëf als we bedenken dat hij zo schrijft naar aanleiding van een herdenkingspreek van Karl Fezer (1891-1960), een 'gematigde' Deutscher Christ, die enkele maanden later - na de 'Sportpalastkundgebung' van deze beweging in Berlijn op 13 november 1933, waar in aanwezigheid van de voltallige leiding van de Deutsche Christen en onder bijval van op één na alle 20.000 aanwezigen door R. Krause gepleit werd voor een 'afschaffing' van het Oude Testament met z'n hoeren en tollenaars en loonmoraal - met vele anderen deze organisatie alweer verlaat.""

Fezer was praktisch theoloog, hoogleraar in Tubingen, en gold tot 1933 als een volgeling van Karl Barth. In het jaar van de machtsovername door de nationaalsocialisten keert hij zich evenwel van Barth af, omdat diens radicale afwijzing van iedere vorm van natuurlijke theologie hem onvoldoende mogelijkheden bood om 'constructief' mee te werken aan de opbouw van het Derde Rijk. Fezer neemt in dat jaar als vertegenwoordiger van de

gezamenlijke theologische faculteiten zitting in het comité dat een nieuwe kerkorde moet voorbereiden, en bezet daarmee een sleutelpositie in de kerkpolitieke strijd, om zich echter eind 1933 teleurgesteld ook daaruit terug te trekken. Als Iwand hem in september 1933 hoort preken staat hij echter nog op het toppunt van zijn invloed en macht, en hij zal stellig beseft hebben welke positie Fezer na de 'nationale revolutie' van 30 januari 1933 innam. Wanneer we hetgeen Iwand in Fezers preek op 10 september 1933 positief waardeert naast de kenschets van diens visie op de homiletiek door L. Siegele-Wenschkewitz leggen, blijkt daaruit inderdaad een overeenstemming in beider visie op de prediking: 'der Prediger hat im Gehorsam gegen die Situation, gegen die geschichtliche Stunde und im Vollzug der gehorsamen Anerkennung des biblischen Zeugnisses jeden Hörer mit dem Anspruch zu konfrontieren, da6 hier die Lebensentscheidung von ihm verlangt wird.'"

In januari 1934 is Iwand in Berlijn aanwezig bij de voorbereidingen voor het bezoek van vertegenwoordigers van de Bekennende Kirche bij Hitler. Ook al valt hij bij die gelegenheid Earth bij in diens afwijzing van uitgerekend Fezer'*, dan is daarmee niet gezegd dat hij zijn theologie ineens helemaal heeft herzien. Zeker, er is sprake van correctie, maar ook van continuïteit. Nog in het college homiletiek, dat Iwand in 1937 houdt voor de deelnemers aan het Predigerseminar van de Oost-Pruisische Belijdende Kerk, noemt hij Fezer onder degenen met wie hij van mening verschilt over de vraag of de volksgemeenschap uitgangspunt van de verkondiging kan zijn 'één van de besten'. Zeker, het is dan voor Iwand duidelijk dat de kerk alleen Jezus Christus kan verkondigen, en niet geroepen is de nationale euforie luister bij te zetten. Om theologische redenen, en in zekere zin contre coeur moet Iwand van Fezers benadering afstand nemen. Van diens homiletische aanpak zegt hij dan: 'Wenn man so vorgehen würde, würde man das Evangelium einbauen in das Gesetz, dann könnte keiner mehr das Evangelium verwerfen, ohne sich damit auszugliedern aus der Volksgemeinschaft. Das Evangelium würde die allgemeine deutsche Haltung werden. (...) Aber dann ist die Verkündigung nichts anders als Moralpredigt und ein Stückchen Seelsorge.''''

2.2. Iwands theologische visie op de verkondiging - continuïteit en correctie

Wat is er bij Iwand gewijzigd sinds 1933, dat hem ook in staat gesteld en ertoe gedrongen heeft te preken, en Predigtmeditationen te schrijven? Zonder twijfel heeft Barth Iwand geholpen om zijn weg te vinden en rechte sporen te trekken in de kerkstrijd, "" en Iwand heeft dat ook altijd erkend. In Barths leer van het Woord Gods zat een zekering tegen de religieuze bekoring van het nationaal-socialisme, die Iwand in zijn eigen theologie zó niet had. Dat houdt evenwel niet in dat hij hetgeen hij met name bij Luther geleerd had nu zonder

meer inruilt tegen de nieuwe benadering van Barth. Boeiend is Iwand nu juist daarin, dat hij op een volwassen wijze met Barth omgaat: boven slaafse navolging en steriele distantie uit erkent hij diens betekenis voor kerk en theologie en gaat op basis van die erkenning een levenslang kritisch-congeniaal gesprek aan.

Ik probeer Iwands visie op de prediking op het spoor te komen aan de hand van een lezing die hij in juli 1936 op de Evangelische Woche in Stuttgart - een (soort voorloper van de) Kirchentag, waar men 'alles, was in der bekennenden Kirche Rang und Namen hatte, zu Vortragen sammelte'^' - houdt: 'Die Heilige Schrift als Zeugnis des lebendigen Gottes'."^ Ik volg zijn betoog, en trek onderwijl lijnen terug naar publicaties uit de jaren daarvóór, "' met name naar zijn in 1935 gepubliceerde bespreking van Barths Kirchliche Dogmatik I.l, die in 1932 verschenen was.""

2.2.1 Gods Woord onder ons

Iwand zet het artikel in met de vraag of men in kerk en theologie met alles wat men uit de Schrift ontvangen en geput heeft zich toch niet de facto van de Schrift heeft losgemaakt. Kenmerkend voor zijn hermeneutiek van meet af aan - zo heeft hij het van R. Hermann in de school van M. Kahler geleerd - is dat de leer van de rechtvaardiging niet een eigen leven kan gaan leiden, maar steeds opnieuw uit de Schrift gewonnen wil worden en naar de Schrift terugleiden. Kenmerkend is ook zijn vraag of dit niet een euvel is, dat men de Schrift als springplank heeft gezien om boven het geschreven Woord uit op te stijgen tot het eeuwige Woord, dat bij de Vader is. Nee, het komt er op aan hier beneden door de ruimten van de Schrift, waarin God tot ons is afgedaald, rond te gaan, om iets te verstaan van de genade die bij de mensen woont (111 v).

Wat heeft Iwand hier op het oog? Onmiskenbaar is hier een luthers theoloog aan het woord. Behelsde het laatste wat de reformator schreef niet een oproep om ons over de sporen van God in deze wereld te buigen? ! In zijn Habilitationsschrift"' had Iwand als centraal voor Luther bevonden, dat de kennis van God en die van onszelf samenhangen, en dat dat het centrale moment is in Luthers theologia crucis. God moeten we niet in de hoogte zoe-

ken, in ijle bespiegelingen, maar daar, waar Hij neerdaalt in onze verlorenheid, in Christus. Zo en zo alleen getuigt de Schrift van Hem, en zo hebben wij de Schrift ook te lezen. God maakt Zich klein. Hij daalt af, Hij ziet wat zich in de laagte afspeelt en trekt zijn spoor erdoorheen. Het houdt in, dat we God niet in de hand hebben, niet over Hem kunnen beschikken, - Hij is de handelende. Dat is de reden dat Iwand zich verzet tegen het onderscheiden tussen Godswoord en mensenwoord: dat dient er alleen maar toe onszelf een eigen positie naast en tegenover dat Woord toe te kennen - en daarmee ons onder de klem ervan uit te werken.

Wanneer we op dit punt Iwands bespreking van KD I.l, die een jaar daarvóór verschijnt, ernaast leggen, valt op dat hij met name vragen heeft bij de wijze waarop Barth daar onderscheid maakt tussen Godswoord en mensenwoord. Het punt is dat Barth een positie inneemt, van waaruit hij dat onderscheid meent te kunnen aanwijzen, en zich ten doel stelt daar helderheid in te brengen. Voor Iwand is dat on-denk-baar: er is geen enkele mogelijkheid over een Woord van God te spreken buiten de spanning van wet en evangelie, die er is omdat God met twee woorden tot ons spreekt. Die twee woorden zijn aanduidingen van de wijze waarop God met ons handelt, en maken het onmogelijk een standpunt daarboven in te nemen - al was het maar even, in gedachten. Pogen we dat toch, dan stappen we weg uit de beweging van de verkondiging die God in deze wereld heeft gelegd, in stand houdt en waarin Hij Zelf de dingen in handen houdt. Iwand ziet dat als belangrijkste verschilpunt tussen Barth en hem, dat van fundamenteel belang is voor het zicht op de aard van de prediking.

2.2.2 Een opdracht, waar men niet onderuit kan

In de eerste paragraaf van dit artikel trekt Iwand de lijnen van deze visie op het Woord door naar de prediking. Dat de Schrift Gods Woord is, moet niet worden opgevat als een 'materialisierte(n) Offenbarungstheorie' (112). Precies dkt wijst hij bij Barth af: diens 'starre(n) Schriftprinzip'.'' Nee, de hele geschiedenis waarvan de Schrift getuigt, de concrete mensen tot wie het Woord kwam, moet in ons verstaan van wat het Woord van God is meegenomen worden.'' God geeft zijn Woord, maar daarmee komt het niet in de hand van de mensen; Hij is Degene die het Woord voortstuwt. Daarbij neemt Hij mensen 'onvrijwillig' in dienst, die zijn mond worden (113). Het is wat Paulus 'anankè'^* noemt (1 Kor. 9, 16), 'die Unerbittlichkeit eines bestimmten Laufes und Befehls' (114). De dienaar krijgt geen inzage in waar God hem toe gebruikt, hij beschikt niet over geweldige vergezichten, maar hij leeft in het heden, bij de dag, uit God die hem roept. Verkondiging is dan ook niet iets als een op eigen initiatief een godsdienstige toespraak houden, maar een opdracht, waar men niet onderuit kan.

Juist omdat de dienaar van het Evangelie niet beschikt over een boodschap, die hij langs zelfgekozen wegen en met eigen middelen kan uitdragen, maar mond van die God heeft te zijn die zijn eigen spoor trekt door de wereld, vindt de prediking niet plaats op een afgeschoten terrein. De boden van God gaan met hun tijdgenoten door een en dezelfde werkelijkheid, en dragen niet alleen voor hun eigen ziel verantwoordelijkheid, maar ook voor die van hun volk: 'in ihrem Leben mischt sich das Hosianna und das Kreuzige zu einem seltsamen Bild von Volksnahe und Volksfremdheit, Zeitnahe und Zeitfremdheit; sie reden die Sprache, die jeder versteht, aber weil sie in dieser Sprache Gottes Wort reden, daB es jeder versteht - und das sollten die sich gesagt sein lassen, die sich heute von der Verdeutschung des Christentums und von der Volksnahe der Verkündigung soviel für die Ausbreitung der Botschaft versprechen - , sind sie verhaBt. (...) Sie dürfen nicht einmal das kennen, was doch jedes Menschen edelste Neigung und Stimme des Blutes ist, ihr Volk als letztes Ziel ihres Dienens und Wirkens.' (114v)

Als Iwand de boden van God het recht ontzegt om gehoor te geven aan wat hij noemt de 'edelste Neigung und Stimme des Blutes' van ieder mens, nl. het eigen volk 'als letztes Ziel ihres Dienens und Wirkens' voor ogen te hebben, blijkt uit de kwalificatie 'edelste' nog eens hoezeer ook hij nationalistische gevoelens kent - al is het dan niet ongebroken. Hij is geworteld in dezelfde volksgemeenschap, hij heeft zijn volk lief en wil het dienen. Het is met handen te tasten hoezeer het hem tegen alles ingaat een boodschap te moeten brengen die de Duitsers precies daar weerspreekt waar hun hart klopt: het herstel van de nationale trots na de vernedering van Versailles. 'Sie dürfen nicht einmal das kennen...', hoe graag ze ook zouden willen. Ze kunnen en willen niet anders dan hun volk wijzen op de werkelijkheid van de levende God, en op het of-of, waarvoor het Eerste Gebod hen plaatst, leven of dood.

Niettemin is ook voor hen de verleiding groot Gods Woord met eigen gedachten aan te vullen, met eigen toevoegingen Gods gebod te corrigeren, uit edele, humane of ook clericale motieven - maar de consequentie is dat men de last van de eigen woorden zal moeten dragen, terwijl de boden van God die naast Hem geen andere autoriteiten, woorden of werkelijkheden laten gelden (Barmen I), ondanks alle zwakheid en alle lijden toch een onbezorgdheid, en zelfs vreugde en zekerheid uitstralen, omdat ze boven de dingen uitgetild zijn. Dat is de keerzijde van de 'anankè', van de onvrijheid: dat de dienaar geborgen is in God, in Wiens hand ook de uitkomst van diens werk is.

Iwand trekt hier een heldere grens, een scheidslijn naar hen die het als taak van de kerk zien om het 'nationale ontwaken' van Hitler-Duitsland van een aureool te voorzien. Niettemin is het de vraag of de wijze waarop Iwand opkomt voor de zuiverheid en helderheid van de verkondiging ook toestaat dat er kritiek van uitgaat op de Nazi-staat. Immers, als het nieuwe van het Evangelie alleen maar mond blijft, alleen maar woord van genade, is dan het nieuwe niet zó nieuw, dat het oude zijn eigen recht houdt en het nieuwe geen contouren kan krijgen?

2.2.3 God: de alles in allen Werkende

In de tweede paragraaf zet Iwand in met te stellen, dat de wereld geen eigen recht heeft naast God, anders gezegd: alles in de wereld is tot Hem te herleiden. Hij is niet alleen De-

gene die zijn boden zendt, maar het is ook zo, dat wat die boden zien en verkondigen over alles gaat: er zijn daarnaast geen terreinen met eigen wetten en eigen heren (Barmen II). De werkelijkheid van God is niet een afgeschoten religieus terrein, maar de theologia crucis voert ons in het hart van de werkelijkheid, en God handelt met ons over de volle breedte van het leven. Zij die God kennen leven daarom in het heden, het heden van Gods tegenwoordigheid, 'das Heute des konkreten Gehorsams, und diese Gegenwart ist die Einübung des Glaubens an den unsichtbar gegenwartigen Gott' (117). Anders gezegd: zij mogen en kunnen zich niet verslingeren aan grootse visioenen en programma's, maar zij hebben slechts hun Heer te gehoorzamen en aan Hem de uitkomst over te laten. Ze gaan dezelfde weg als hun volks-en tijdgenoten, maar zij zijn ziende - 'sehend das Gericht und die Errettung, sehend für die Zeichen der Zeit und für die Grenze aller Zeit' (117). Het is geen wonder, dat we altijd weer denken een vreemde wereld binnen te treden, als we de Schrift lezen, maar het wordt ons toch al gauw duidelijk dat het niet om een sprookjeswereld gaat, maar dat we hier te maken hebben met een fragment van de wereld en de geschiedenis, nog aan de periferie ervan gelegen zelfs, - een fragment, dat er niettemin uitgelicht wordt als een paradigma van wat ook in andere tijden en op andere plaatsen speelt. Wat evenwel in andere tijden en op andere plaatsen verborgen is, treedt hieraan het licht, namelijk dat God de overwinning behaalt over de zonde, de duivel en de dood.

Iwand verzucht dat zij die het werk van God en mens vermengen, en die de barmhartigheid die de wereld alleen kan redden niet uitsluitend aan God, maar aan de mens toekennen, dat eens tot zich zouden moeten laten doordringen. Het lukt immers niet de wereld goed te maken, want alles wat goed is, en wat we graag aan de mens toeschrijven, is in waarheid een predicaat van God. En Hij geeft zijn eer niet aan een ander... Omdat men dat niet waar wil hebben poogt men de Bijbel het zwijgen op te leggen, door de facto te ontkennen dat God ons alleen langs de 'omweg' van het kruis van Christus heeft kunnen en willen redden.

2.2.4 Christus als midden van de Schrift

In de derde paragraaf gaat Iwand in op de pogingen Jezus los te pellen uit het geheel van de Schrift. Dan blijft van de Schrift slechts een lijk over, een mond zonder stem, een beweging zonder richting, maar het midden, waar alles omheen staat, ontbreekt: Jezus Christus. Alleen vanwege Christus confronteert God de wereld met zichzelf, omdat Hij het onuitwisbare teken is van Gods toewending tot de mensen. De Schrift is daarin Schrift, dat ze boven zichzelf uit wijst, naar Hem die Gods ja op alle beloften is. Bij Christus houdt de Schrift op enkel Schrift te zijn. Hij is het levende midden en bij Hem kunnen we niet komen van ons uit - Hij moet Zichzelf aan ons openbaren.

In de vierde en laatste paragraaf vraagt Iwand hoe dat geschiedt, d.w.z. hoe het van 'weten' tot 'geloven' komt. Immers, de Emmaüsgangers 'wisten' alles, en ze vertelden het de vreemdeling die zich op hun tocht van Jeruzalem bij hen voegt geheel correct. Ze wisten zelfs van het lege graf. Maar in Lucas 24 lezen we hoe deze laatste horde genomen wordt, hoe het geloof in de levende Christus doorbreekt. Dat geschiedt niet doordat iets in hun omgeving gebeurt - en zij dat weten te duiden als handelen van God. Nee, het is een 'moeten' van God, dat voor ons mensen volstrekt onbegrijpelijk is - onze harten moeten

ervoor geopend worden. Zolang we het 'moeten' in de Schrift nog niet gevonden hebben, kunnen we niet geloven. De verkondiging dat de Christus moest lijden betekent de doorbraak vanuit de verbijsterende feitelijkheid naar de blijde wetenschap dat dit de weg en het werk van God is, tot ons behoud. Niemand anders dan Christus Zelf kan ons de ogen daarvoor openen, door zijn Geest en Woord. Zo tilt het Woord Gods ons 'nicht über die Schrift, sondem geleitet uns in die Schrift, damit wir durch das Wort für das Wort schend werden'.^'

2.2.5 Tussenbalans

Als we op basis van dit artikel helder proberen te krijgen, waar het voor Iwand in de verkondiging om gaat, valt vooral op dat hij het Woord van God als geschiedend Woord ziet. God handelt in de geschiedenis en we moeten hem niet in ijle hoogten zoeken, maar in het werkelijke, geleefde leven. Als Iwand in september 1933 schrijft: 'Der protestantische Mensch (...) ist erlöst aus der Hintergründigkeit der Metaphysik zur Begegnung mit Gott in seiner kreatürlichen Existenz'"', kan men daar op z'n minst twee kanten mee uit. Men kan het verstaan tegen de achtergrond van de theologie van Luther, maar heeft Iwand wel weerwoord als men zo'n zin gebruikt om Gods 'scheppend' handelen in de grote gebeurtenissen van 1933, het 'nationale ontwaken' van het Duitse volk, kritiekloos te verheerlijken? Ontegenzeggelijk zit er een opening in, waardoor de tijdgeest kan binnenkomen in de theologie.

Het is heel duidelijk dat Iwand deelt in het levensgevoel van zijn tijd. Als het geestelijk klimaat in Duitsland na de Eerste Wereldoorlog gekenmerkt wordt door een afkeer van alle idealisme, van een sfeer van de geest die het 'hogere' representeert, en een fascinatie voor Nietzsche die tegenover alle vormen van Platonisme ervoor pleitte de geest in het gebeuren, het beleven te zoeken - dan is het duidelijk dat Iwand daar deel van uitmaakt, met alle gevaren van dien. Een theologie die zich uitlevert aan de beleving van de werkelijkheid verspeelt de kritische kracht van het Woord, dat het gebeuren doorlicht, onder kritiek stelt en Gods weg erin wijst.

We zagen dat Iwand Barth aanwreef dat hij zich met zijn theologie opstelt buiten die werkelijkheid, waarin de verkondiging zich afspeelt. Hij constateert na 1933 met enige verbazing, dat Barth in de kerkstrijd 'raak schiet', en dat diens theologie derhalve kennelijk niet zo werkelijkheidsvreemd is als Iwand had gedacht - daarmee zet hij zijn bespreking van KD I.l ook in." De moeite in Iwands benadering is dat de dienaar van het Evangelie niet kan onderscheiden tussen Godswoord en mensenwoord, en precies daarom een zwakke plek heeft in de richting van de religieuze mythen van zijn tijd; hij zoekt ook graag een brug daarheen te slaan, en verschilt alleen daarin van anderen dat hij zich laat terugroepen van zijn dwaalwegen - om zó zijn volk te dienen. Maar kan men zo twee rijken uit elkaar houden? Loopt men dan niet het gevaar dat anderen - de hoorders - zich toch mee laten zuigen? En de prediker zelf-hij is toch ook niet daartegen gevrijwaard? ! Moet een

prediker die beseft dat het ten diepste gaat om het Eerste Gebod, niet de lijn doortrekken naar de andere geboden, die God Zelf met dat Eerste Gebod heeft samengebracht?

Iwand beseft terdege, dat het denken in de dialectiek van wet en evangelie ertoe kan leiden - en bij vele lutherse theologen, met wie Iwand zich tot 1933 verwant voelde, er inderdaad toe leidt - , dat men zich laat meezuigen in de verheerlijking van 'het volk'. In zijn college 'Gesetz und Evangelium', dat hij in 1937 in Bloestau en - na de uitwijzing van het Predigerseminar uit Oost-Pruisen - in Jordan (Neumark) houdt, erkent hij dat met zoveel woorden." Hij plaatst daarin wet en evangelie tegenover elkaar als twee wijzen van handelen van God met en aan ons - de wet als het leven in de verbanden van deze wereld, waarin God ons plaatst, en het evangelie als de nieuwe tijd van Gods komende wereld - , en onderkent als gevaar van zijn eigen benadering dat er niet een zodanige verbinding tussen die beide is, dat die hem kan vrijwaren voor de verleidingen op politiek terrein, i.e. de religieus geladen beweging van het nationaal-socialisme. Het is het gewicht van deze vragen, dat Iwand naar Barth toedrijft."

Dat Iwand tot 1933 'zwei Seelen in seiner Brust' had hinderde hem bij het preken. De tijdsomstandigheden dwingen hem ertoe te kiezen - en die keuze valt anders uit dan die van de meeste van zijn generatiegenoten. Hij zoekt het Woord van God nog altijd - theologia crucis! - in de werkelijkheid waar God zijn sporen trekt, maar Barth helpt hem daar het Woord van God te onderscheiden van de stem van de huurlingen. Om ook anderen te helpen de geesten te onderscheiden en de stem van de Goede Herder te horen - daartoe schrijft Iwand zijn Predigtmeditationen.

3. Iwands Predigtmeditationen

3.1. Iwands medewerking aan G. Eichholz, Herr, tue meine Lippen aufen het initiatief tot uitgave van de Göttinger Predigtmeditationen

Iwand is bekend geworden door de Göttinger Predigtmeditationen, waarvan hij de initiatiefnemer was en vanaf de tweede jaargang tot aan zijn plotselinge overlijden in 1960 de uitgever werd. Vóórdat Iwand de stoot gaf tot een nieuwe serie Predigtmeditationen, was hij echter al medewerker aan de 'Predigthilfen' die G. Eichholz (1909-1973) sinds 1939 uitgaf. Eichholz nam in de herfst van dat jaar het initiatief daartoe op verzoek van de 'altpreuBische Bruderrat', de leiding van de Bekennende Kirche in het gebied van de 'altpreuBische Union' die ongeveer de helft van het gebied van het toenmalige Duitsland be-

sloeg."* De jaren ervóór had de Bekennende Kirche al de nodige productie aan preken laten zien, en nu de kracht van de Bekennende Kirche gebroken was en de Tweede Wereldoorlog met de overval op Polen losgebarsten was, besefte men kennelijk dat het er meer dan ooit op aankwam bij het Woord zijn toevlucht te zoeken. Gegeven de nieuwe situatie van oorlog was zo ongeveer het enige dat men nog doen kon: zoeken naar wegen om de prediking op een goede wijze voortgang te laten hebben. Deze 'Predigthilfen' vormden het begin van de ook in ons land bekende serie Herr, tue meine Lippen auf, later nog voortgezet onder een andere titel: horen undfragen.

Eichholz benaderde Iwand meteen al voor dit eerste deel, hoewel zij elkaar op dat moment nog niet persoonlijk kenden. Dat hij dat deed is echter geenszins verwonderlijk. Iwand had zijn sporen in de Bekennende Kirche al verdiend en hoewel hij net als Eichholz dogmaticus was, had hij het nodige over de prediking gepubliceerd, en ook diverse preken in de achterliggende jaren uitgegeven.

De uitnodiging mee te werken aan de 'Predigthilfen' bracht een briefwisseling tussen die beiden op gang, die niet meer zou afbreken, en waarin het gezamenlijke werk aan de Predigtmeditationen het blijvende en belangrijkste thema vormt. Illustratief daarvoor is de brief die Iwand op 8 mei 1940 - een halfjaar na het eerste contact (en enkele dagen vóór de Duitse inval in ons land) - aan Eichholz schrijft over 'unsem Versuch', de 'Gemeinschaftsarbeit' die zij begonnen zijn. Door zich in zulke bewoordingen uit te laten geeft hij duidelijk te kennen zich medeverantwoordelijk te voelen voor de door Eichholz opgezette serie Predigthilfen.

Meteen na de oorlog, in 1945, neemt Iwand zelf het initiatief een serie Predigtmeditationen te starten. Dat kan op het eerste gezicht verwondering wekken, en de gedachten doen gaan in de richting van een meningsverschil tussen Eichholz en hem, ten gevolge waarvan ze besloten gescheiden wegen te gaan. Niets is echter minder waar. Iwand blijft onverminderd meewerken aan Eichholz' onderneming. Niet lang voor Iwands overlijden slaagt Eichholz er dankzij zijn vriendelijk, maar voortdurend aandringen er nog in de door Iwand toegezegde Predigtmeditation over Romeinen 13, 11-14 bijna eenjaar na de sluiting van de inzendingstermijn toch binnen te halen. Iwand op zijn beurt nodigt Eichholz uit om aan de Göttinger Predigtmeditationen mee te werken, '* en in de Göttinger Predigtmeditationen verwijst hij herhaaldelijk naar de door Eichholz uitgegeven serie." Dat de Göttinger Predigtmeditationen in de correspondentie - althans in wat daarvan bewaard gebleven is - pas voor het eerst in een brief van Iwand van 15 maart 1955 ter sprake komen, '* hoeft dus niet uitgelegd te worden als blijk van zakelijke onenigheid en persoonlijke verwijdering tussen hen beiden, maar duidt - zeker ook gezien de frequentie van en de hartelijkheid in beider brieven - eerder op een gemeenschappelijke gerichtheid op de zaak van de prediking, zonder een zweem van persoonlijke ambitie en rivaliteit.

De achtergrond van het ontstaan van de Göttinger Predigtmeditationen moet dus niet in een verschil van mening of inzicht tussen Iwand en Eichholz gezocht worden. In zijn diverse redactionele 'ten geleides' licht Iwand in de loop van de jaren de sluier op. Hij is zelf de ' Anreger des Untemehmens' /' vrijwel meteen nadat hij eind 1945 hoogleraar systematische theologie is geworden aan de Göttinger faculteit. Het gegeven dat de Göttinger Predigtmeditationen in eerste instantie bestemd waren voor Oostpruisische predikanten wijst er ook op dat Iwand inderdaad de stoot tot de uitgave ervan gegeven heeft.*" Echter, toen de wapens zwegen hadden vele predikanten - niet alleen diegenen die uit Oost-Pruisen afkomstig waren - ten gevolge van bombardementen, vlucht en verdrijving niet zelden hun hele bibliotheek verloren en beschikten zij niet over geld om nieuwe boeken aan te schaffen. Het was op dat moment acuut nodig dat er voor iedere zondag een Predigtmeditation klaarlag, die hen hielp bij de exegese en goede theologische lijnen wees. De 'Not der Bücherlosigkeit' (666) van de predikanten meteen na de Tweede Wereldoorlog bracht de hoogleraren van de theologische faculteit van Göttingen er dus op Iwands initiatief toe de handen ineen te slaan (327) en gezamenlijk ervoor te zorgen dat de predikanten althans enig materiaal in handen zouden krijgen. De Göttinger Predigtmeditationen verschenen het eerste jaar in een eenvoudige gestencilde uitvoering, waarvoor de hoogleraar Praktische Theologie W. Trillhaas de redactie op zich nam. Na eenjaar werd het hem echter al teveel en nam Iwand de redactie van hem over (59).

Tegen deze specifieke achtergrond en ook gezien Iwands wijze van theologie bedrijven hoeft het geen verwondering te wekken, dat hij degene is die de uitgave een nieuwe serie Predigtmeditationen entameert. Hoezeer dit werk zijn hart had en in het hart van zijn theologisch bezig-zijn zijn plaats had, was het stellig niet van meet af aan zijn bedoeling om de Göttinger Predigtmeditationen tot een vaste serie te laten uitgroeien; uil zijn redactionele 'ten geleides' komt naar voren, dat steeds bezien werd of men er wel mee door zou gaan (353; 470).

3.2. Iwands visie op en oogmerk met Predigtmeditationen

3.2.1. Predigtmeditation als herinnering aan de kracht en de belofte van het Woord De Predigtmeditation is nauw verbonden met wat in de kerkstrijd is gebeurd. Ineens kwamen het Woord, de mensen en de tijd op zo'n wijze bij elkaar, dat men geen behoefte voelde aan allerlei zorgvuldige en behoedzame hermeneutische vooroverwegingen, maar ont-

dekte dat wanneer men 'zur Sache' sprak, de actualiteit en de relevantie ineens als vanzelf daar waren.

Die innerlijke verbondenheid van Predigtmeditation en de weg van de Bekennende Kirche blijkt ook uit biografische details. De theoloog die voor Iwand tijdens zijn studie en in de eerste jaren daarna het meest betekend heeft is zonder twijfel R. Hermann (1887-1962). In de kerkstrijd gaan hun wegen echter uiteen, als Hermann de nauwe binding tussen theologie en verkondiging, zoals die in de Bekennende Kirche praktijk wordt, niet kan meemaken. Omdat Iwand daar wel - en van harte - in meegaat, *' stokt de briefwisseling tussen hen beiden jarenlang. Wanneer Iwand Hermann in augustus 1954 uitnodigt om medewerking te verlenen aan de Göttinger Predigtmeditationen, blijkt de oude tegenstelling nog springlevend. Hermann weigert beslist: 'Solange es Predigtmeditationen gibt, bin ich (...) deutlich gegen diese Literatur gewesen, und zwar aus grundsatzlichen Erwagungen, die sich schwerlich beheben lassen.'"" Hermann had in de jaren twintig de nieuw-testamenticus J. Schniewind (1883-1948) bij Iwand aanbevolen, toen er een vacature voor hoogleraar aan de faculteit in Königsberg ontstond. Schniewind, die in familiebetrekking tot Hermann stond, was evenals hijzelf uit de school van Martin Kahler afkomstig. Waar Hermann evenwel theologie en verkondiging op een zekere afstand van elkaar wil houden, ontstaat tussen Iwand en Schniewind van meet af aan een hechte zakelijke en persoonlijke verbondenheid in de dienst van het Woord. Schouder aan schouder staan ze in de kerkstrijd in Oost-Pruisen, één in streven om de kerk te bewaren bij de zuiverheid van het Evangelie. Om die reden kan Iwand in 1953 de Göttinger Predigtmeditationen én het werk voor de Oostpruisische vluchtelingen samen 'Schniewindsches Erbe'"^ noemen.

Een innerlijk verband tussen de Predigtmeditationen en de kerkstrijd legt ook Iwand zelf meer dan eens. Meteen na 1945 ervaren hij en anderen het contrast tussen de kerkstrijd, waarin het Woord werkte: mensen troostte, de weg wees, bijeenbracht en bemoedigde enerzijds, en de tijd na 1945, die in het teken van restauratie staat, anderzijds. Als men meent te kunnen zeggen, dat de kerk in 1945 maar moest doorgaan, waar zij in 1933 opgehouden had, mist Iwand daar pijnlijk het besef in dat God door het Woord machtige dingen heeft gedaan en dat dat om erkenning en verwerking vraagt.

De Predigtmeditationen verwijzen terug naar die tijd, niet in nostalgie of verheerlijking van heldendaden - daarvoor is gezien het falen van de Bekennende Kirche wel heel weinig plaats - , maar ze wijzen de ene en enige weg om opnieuw dat te vinden wat men ooit kende: de rijkdom en de kracht van het Woord. In zijn redactionele 'ten geleides' maakt Iwand dat verband meer dan eens duidelijk. Hij heeft er moeite mee dat de hitte van de dag, de geestelijke woestijn van de jaren vijftig, het Woord doet verdampen, en hij erkent - soms heel persoonlijk (529; vgl. 530) - hoe hij ook zelf een dorre tijd doormaakt. In die 'ten geleides' voltrekt Iwand telkens weer voor zichzelf-en daarmee voor de gebruikers van de Göttinger Predigtmeditationen - de beweging vanuit de vastgelopen situatie

naar het Woord. Hij schrijft zelf, dat hij in de armoede die hij ervoer zich laafde aan preken van anderen, preken uit andere tijden ook, om daaraan weer moed te ontlenen. Om die reden laten zich Iwands 'ten geleides' heel goed lezen als vertroosting - vermaning én bemoediging - voor vandaag, en waarschijnlijk om diezelfde reden is wat hij in zijn Predigtmeditationen zoekt ook nog altijd zo heel herkenbaar.

3.2.2. Predigtmeditation als Predigthilfe

Van meet af aan heeft Iwand een heel bepaalde visie op de vraag aan welke vereisten een Predigtmeditation heeft te voldoen. Uit de reeds genoemde brief aan Eichholz d.d. 8 mei 1940 kunnen we opmaken dat deze hem heeft benaderd met de vraag wat zijn oordeel was over de tot dan toe verschenen Predigtmeditationen, en met name over de diversiteit in opzet zoals de verschillende scribenten die hanteerden. Iwand antwoordt: 'Zwei Momente scheinen mit wesentlich zu sein, einmal das Ziel - dann die Grenze der Meditation. Das Ziel ist, dem Prediger zur Verkündigung des Textes Lust zu machen, ihm gleichsam zu entdecken, was für Möglichkeiten und was für ein Reichtum im Text liegt, sodaB er die Freudigkeit zur Verkündigung empfangt. Damit ist auch die Grenze der Meditation gegeben: sie darf nicht die schöpferische Tat der Predigt ersetzen wollen oder gar verhindern. Die wichtigste Stelle der Sache muB leer bleiben, der Punkt, wo der persönliche Einsatz und Ansatz des Predigers zu erfolgen hat. Die Predigten, aus solchen Meditationen geboren, dürfen also nicht Serienartikel sein, die Meditation soil nicht als Klischee wirken.'"

Daarmee heeft Iwand het programma getypeerd zoals hij dat zelf uitgevoerd heeft. Het doel is de predicator de smaak van de tekst te pakken te laten krijgen, maar dan zó, dat hij nu zelf in alle vrijheid en volmacht het Woord verkondigt. De Predigtmeditation zal altijd iets dubbels (moeten) hebben - enerzijds zal ze de prediking moeilijker maken, doordat ze de predicator vastpint op de letterlijke tekst, zoals die daar ligt, anderzijds zal ze pogen de prediker te helpen bij de voorbereiding van de verkondiging, en wel door te wijzen op de belofte die de tekst bevat (60). In 1953 schrijft hij dat er geen sprake van kan zijn dat de Predigtmeditationen een 'fertigen PredigtaufrilJ' bieden, 'sondem weiterhin dem Prediger seine eigene, besondere Freiheit lassen, indem wir zu der jeweiligen Perikope exegetisch und dogmatisch auf die faktische Bewegung hinweisen, die im theologischen Raum vor sich geht und dadurch das Verhaltnis von Theologie und Kirche - der die Schrift in Exegese und Lehre auslegenden Theologie und der diese Schrift in der Verkündigung, der viva vox evangelii, bezeugenden Kirche - so lebendig und unzerreiBbar zu halten suchen, wie uns das in den Tagen der Anfechtung und des Kampfes neu geschenkt und gelehrt wurde.' (354)

De herinnering aan de wijze waarop het Woord hun geschonken werd - in de aanvechting die hen naar dat Woord toedreef-houdt ook in, dat het waarlijk niet aan de tekst ligt, wanneer het Woord des levens niet tot klinken komt, en de vermoeiden en beladenen niet verkwikt worden en tot rust komen. De tekst is immers in zijn letterlijkheid een voortdurende herinnering en daarmee een blijvende belofte, dat het Woord blinden kan doen zien en doden doen opstaan. Waar dat niet plaatsvindt, moeten we niet het Woord de schuld geven, maar eerst vragen of we zelf wel leeg, arm, blind, verlamd en godverlaten genoeg

44 'Hans Joachim Iwand - Georg Eichholz: Briefwechsel', 159v (cursivering van Iwand).

naar de tekst toe gaan, of wel waar willen hebben dat het leven, het licht en de waarheid niet in de mens gelegen zijn, die zich tot het Woord wendt, maar in het Woord waarin God de mens nabij gekomen is (195).

3.2.3. Predigtmeditation als horen naar de stem van de vaderen

In zijn brief aan Eichholz van 8 mei 1940 voert Iwand nog twee vereisten op, waaraan Predigtmeditationen z.i. hebben te voldoen, en die volgens hem ook door de gebruikers ervan op prijs worden gesteld: (1) uiteraard een kritisch overzicht van recente commentaren, maar daarnaast (2) pleit hij er ook uitdrukkelijk voor 'die Stimme der Vater zu Wort zu bringen. Gelingt dies, so weiB sich der Prediger in einer Reihe mit der Verkündigung der Kirche, die Wolke der Zeugen steht über ihm."" Als Iwand eenmaal uitgever van de Göttinger Predigtmeditationen is, stelt hij alles in het werk om dit oogmerk te realiseren. Wanneer in 1950 opnieuw 'den erhabensten, aber auch vielseitigsten Stoff (...): die alten Evangeliën' aan de orde is, stelt men pogingen in het werk om in deze nieuwe ronde bij iedere Predigtmeditation grondig aandacht te schenken aan de geschiedenis van de prediking over de betreffende pericoop. Helaas - aldus Iwand - blijkt dat niet haalbaar, en moet men zich beperken tot bescheiden 'voorwerk', 'indem wir starker als bisher die Predigt der Kirche bei der "Auslegung" des Textes heranziehen.' (195)

Luisteren naar de stem van vorige geslachten houdt in, dat men de tekst niet benadert als zielloos 'materiaal', dat voorwerp is van een historische exegese, om vervolgens zich in alle eenzaamheid af te vragen wat men (nog) als boodschap voor de moderne mens meent te kunnen verantwoorden. Nee, het is beseffen in de geschiedenis te staan, waarin deze teksten zijn ontstaan en die op hun beurt erdoor opgeroepen is, en daarom niet het eigen verstaan en de eigen tijd als maatstaf nemen, maar horen naar hoe vroegere geslachten het Woord gehoord en vertolkt hebben. Als men daaruit het een en ander doorgeeft, en dus 'neben dem gegenwartigen Stand der Exegese die Auslegung und Predigt der alten Kirche und der Reformatoren' erbij betrekt, zal de juistheid daarvan in de praktijk blijken - 'sind doch ihre Auslegungen selbst ein Stuck ereignisgewordener Exegese.' (59) Omdat de vertolking door vroegere geslachten tot de doorwerking van de tekst behoort, 'ist ja grundsatzlich zu fragen, woher wir das Recht nehmen, als Auslegung unserer Texte selbst nur die wissenschaftliche Exegese unserer Zeit anzusehen.' (195)

Het horen naar de stem van de traditie mag er echter niet toe leiden dat de predicator in een keurslijf gedwongen wordt, maar dient ertoe hem te laten beseffen dat hij geroepen is in trouw aan het Woord zélf te spreken. Hij wordt alleen maar bevrijd van de horigheid aan de vooronderstellingen van de eigen tijd, en in die ruimte gezet, waarin hij in verbondenheid met anderen uit verleden en heden het Woord met volmacht vertolkt.

3.2.4. De Predigtmeditationen en de opbouw van de kerk

De verkondiging staat centraal in het kerkelijk bestaan (151). Van Schniewind heeft Iwand geleerd, dat 'tote Gemeinden getötete Gemeinden'*' zijn, d.w.z.: waar de levende en levenwekkende verkondiging van het Evangelie ontbreekt, sterft het geloofsleven van

de gemeente af. Van meet af aan zet Iwand zich er daarom voor in de Predigtmeditationen in te bedden in bijeenkomsten van predikanten, predikantenconferenties e.d. - om zo de eenheid van de verkondiging te laten doorwerken in de opbouw van heel de kerk, zodat die kan uitstralen in de samenleving. Zo schrijft hij midden in de oorlog, op 16 februari 1943, aan Eichholz dat hij hem graag nog eens op een predikantenconferentie zijn lezing over de 'Verkündigung an die Völker und das Ende der Zeit'" zou willen laten houden. Het was hem duidelijk, dat de verkondiging door moet werken, resonantie moet oproepen, en dat dat het beste kan door diegenen die de Predigtmeditationen voor de prediking gebruiken regelmatig bijeen te roepen.

Wanneer Iwand aan kerkopbouw denkt, heeft hij - hoe zou dat ook kunnen bij zijn visie op wat prediking is - niet een bepaald omschreven actieprogram voor ogen. Wanneer hij medewerkers en gebruikers van de Predigtmeditationen bijeenbrengt is dat niet om met elkaar een bepaalde strategie te ontwikkelen, maar om te zoeken naar de weg die het Woord wijst. Illustratief daarvoor is de uitvoerige en inhoudrijke brief die Iwand op 13 juni 1959 aan G. Eichholz schrijft, meteen nadat hij een nieuw deel van de serie Herr, tue meine Lippen auf, waaraan hij zelfheeft meegewerkt, ontvangen heeft. Hij is enthousiast over het gehalte van de bundel. Maar dan merkt hij op: 'Freilich, eins fehlt noch. Man kann noch nicht recht sehen, wohin das Ganze treibt. Es ist noch keine Gestalt des Christseins spürbar, die hier aufkommt und sich Geltung verschafft. (...) Und doch fühlt man, daB hier etwas Gestalt gewinnen möchte, aber noch schwebt diese Art von Theologie und Predigt über den Wassem! Noch ist nicht recht zu sehen, welche Gestalt von Gemeinde diesem Zeugnis entspricht. Es mag oft solche Zeiten der Kirche gegeben haben, in denen die Botschaft hinauslangte über ihr sichtbares Sein. Freilich, wir waren einmal weiter. Wir hatten einmal eine gröBere Nahe zu dem Sosein der Gemeinde. Heute ist alles zuriickgeflossen, heute sind wir enttauscht wie die [wie] aus dem Exil heimgekehrten Juden nach dem Zeugnis des dritten Jesaja. Alles, was Deuterojesaja geschaut und verheiBen hatte, mussen diese Leute doch wohl noch im Ohr gehabt haben und als die Wirklichkeit der "ErfüUung" kam, war dies wohl für sie noch anfechtungsreicher als jene Zeit des Exils, wo man in der Hoffnung und im Glauben lebte. So muB aus der Enttauschung neues Hoffen, ein neuer Wurf nach vom entstehen, ein neuer Aufbruch - und in dieser Hinsicht habe ich diesen Band gelesen und darin gewittert.'^'

Het is duidelijk - Iwand ziet uit naar een nieuwe gestalte van christen-zijn en van kerk-zijn. De contouren daarvan ziet hij nog niet, maar uit de manier waarop hij zich herkent in de aanvechting van de teruggekeerde ballingen, die de kloof tussen belofte en werkelijkheid pijnlijk aan den lijve ervoeren, is duidelijk dat hij de echte vernieuwing verwachtte van het Woord, dat geschiedenis maakt en gestalten schept - in oost en west.

3.2.5. De Predigtmeditationen en de kloven in de wereld

Kenmerkend voor wat Iwand vanaf zijn vroegste tijd met de Predigtmeditationen voor ogen stond is dat hij begin 1940 aan Eichholz om enkele extra exemplaren van de eerste band van Herr, tue meine Lippen auf vraagt, om die te kunnen doen toekomen aan Duitse

predikanten in o.a. de Baltische landen."' Op dat moment was de Tweede Wereldoorlog al uitgebroken en er kon geen sprake van zijn dat de Predigtmeditationen in door Duitsland bezette landen en landen waarmee Duitsland in oorlog was werden gedistribueerd. Die praktische kant van de zaak mag ons niet de ogen ervoor doen sluiten, dat juist hier een principiële wending bij Iwand te traceren is. Kon hij in een opstel, dat in september 1933 uitkomt, nog schrijven dat de Geest van Pinksteren ons in onze eigen taal de grote daden van God doet horen, '" en daarmee een theologische legitimering van het nationalisme geven, in 1937 gaat hij de andere kant ermee uit: de Heilige Geest schept over de grenzen van staat, taal en volk heen een eenheid in Christus, en doorbreekt dus de grenzen van een volk (en dus ook van nationalistische eigenwaan)."

In toenemende mate zet Iwand zich na 1945 in om het ene Woord over de grenzen van volken, landen en ideologieën heen aan het woord te laten komen. Europa is dan hopeloos verdeeld in twee machtblokken, die zich ideologisch tegen elkaar afgrenzen. Er is geen gemeenschappelijke taal, en men verschanst zich in zelfrechtvaardiging, met als keerzijde dat men de eigen schuld negeert en als gevolg dat men bij alle economische groei innerlijk dor en doods is. Als de deling van Duitsland een feit is, zet Iwand zich ervoor in de meditaties ook in de DDR te laten verschijnen, met als doel 'dalB sie auf diese Weise dazu helfen, das Evangelium als das eine und unteilbare in und über dem Gegensatz von Ost und West kundzumachen und auszubreiten. Dann würden unsere bescheidenen Versuche dazu mithelfen, daB die Christenheit in Ost und West deutlicher und vemehmbarer, als es im Augenblick geschieht, mit einem Munde den einen Gott in Jesus Christus bekennen und preisen lernt.' (327; cursivering van Iwand) Als hij dat eind 1952 schrijft, duurt het nog precies twee jaar voordat het werkelijk zover is (vgl. 408 en 419).

In de jaren daarna reist Iwand naar Oost-Europa, en stelt hij pogingen in het werk ook medewerkers uit de Baltische en Slavische landen en uit Hongarije bij de Göttinger Predigtmeditationen te betrekken. Vanwege de geestelijke dorheid in de beide Duitslanden betekent de ontmoeting met kerken en theologen uit Oost-Europa zoveel voor hem. In 1958 verzucht hij met het oog op Oost-Europa: 'Uns fehlt das Fremde als geistige Nahrung.'" Een jaar later schrijft hij in een 'ten geleide' dat het antwoord op het Woord dat vanuit Oost-Europa - Tsjecho-Slowakije, Estland, Hongarije, Rusland - in het westen klinkt kan helpen om het Woord weer echt te vinden en te horen (667).

3.2.6. De Predigtmeditationen en het zwijgen van God

In het voorgaande is al wel duidelijk geworden, dat Iwand de geestelijke situatie na 1945 niet bepaald zonnig en optimistisch zag. Hij was er diep van doordrongen dat in het Woord alleen het leven was, dat het licht is voor de mensen, en dat dat Woord als een 'fahrende

Platzregen', " een plensbui op een warme zomerdag, ook snel weer overtrekt en door de zon wordt 'opgelikt'. Waar dat Woord niet wordt vastgehouden in geloof, in een leven met vruchten die aan de omkeer beantwoorden, trekt het verder. In oktober 1949 al verzucht Iwand: 'Es könnte sein, daB Gott schweigt und unser Reden und Beten ins Leere geht.' (196) In 1956 is men al weer een heel eind verder op de ingeslagen weg; in de kerk poogt men het te redden met confessionele restauratie en in de theologie beheerst Bultmanns Entmythologiserungsprogramma de discussie. Iwand ziet de 'theologische Existenz heute', het zich in heel het bestaan laten gezeggen en beheersen door het Woord zoals dat in de kerkstrijd gestalte had gekregen, teloorgaan" en een oneigenlijk gebruik van het reformatorische 'pro me'" ertoe leiden dat de wetenschappelijke, economische en politieke werkelijkheid aan het bevrijdend gezag en de doorwerking van het Woord worden onttrokken. Hij kijkt terug en stelt vast: 'Unser Wiederaufbau hat von auBen begonnen, die innere, geistige und geistliche Seite desselben ist weithin vernachlassigt. Das ist unsere Gefahr. Aber das ist nicht alles, nicht das Letzte, nicht das Ernsteste. Zuweilen muB man an Luthers Wort von dem "Platzregen" denken, den die Sonne bald aufleckt; das Geschehen des Wortes Gottes ist und bleibt kontingentes Geschehen, bleibt etwas, was wir nicht in der Hand haben, das man auch mit der besten Theologie nicht garantieren und erzwingen kann. Gott kann auch schweigen.' (528)

4. Continuïteit en discontinuïteit in Iwands visie op de prediking

4.1 Gods woord en mensenwoord

Als we nu tenslotte de balans opmaken en vragen naar continuïteit en discontinuïteit in Iwands visie op de prediking moet als eerste gekeken worden naar de betekenis van Earths leer van het Woord Gods voor hem. Vroeg Iwand in 1935 of het wel terecht was 'den Gegensatz von Gesetz und Evangelium aus dem Mittelpunkt zu rücken und den anderen von Menschenwort und Gotteswort zum Thema der "Kirchhchen Dogmatik", zum articulus stantis et cadentis ecclesiae zu machen', "^ in zijn artikel 'Zur Entstehung von Luthers Kirchenbegriff uit 1957 neemt hij - zonder het met zoveel woorden te zeggen - daar afstand van als hij stelt 'daB diejenigen Unrecht haben, die meinen, die Unterscheidung von Gottes Wort und Menschenwort sei ein modernes Fündlein der dialektischen Theologie'." De omslag bestaat niet daarin dat Iwand in 1935 niet wist van het creatieve, scheppende Woord van God dat alles vernieuwt, maar dat hij tot in de kerkstrijd onvoldoende besefte dat de fixatie op de tegenstelling van wet en evangelie een belemmering kon vormen om de kritische kracht van het Woord te onderkennen. Immers, als men de actieradius van het Woord beperkt tot deze tegenstelling is het gevaar reëel dat de dialectiek van wet en evan-

gelie wordt gebruikt om zich voor de kritiek van het Woord af te schermen. Barth brengt Iwand ertoe Luther opnieuw te lezen, en hij ontdekt dat de tegenstelling van wet en evangelie bij Luther een zekering heeft tegen de Duits-christelijke ketterij: het Woord is als levend Woord een burcht tegenover de machten.™

4.2 Verkondiging en zicht op de lierli

Het in 4.1 genoemde artikel 'Zur Entstehung von Luthers Kirchenbegriff is van groot belang, waar het gaat om de vraag waar de verschillen tussen Iwand en Barth liggen inzake de visie op de prediking. In dat artikel betuigt Iwand zijn instemming met de visie van Luther, als hij Mattheüs 16, 13-20 in deze zin verstaat: 'Nicht der Simon bar Jona, sondem der in das Wort hinein verwandelte "auditor paternae revelationis" ist der Petrus, dem die VerheiBung der "ecclesia in perpetua mansura" gilt.' (225) De kerk is daardoor gekenmerkt dat zij hoorder van het Woord is en blijft, en alleen zó - blijvend in het Woord - mag ze zeker zijn te blijven tot in eeuwigheid.

Nu staat dat artikel niet op zichzelf. De pericoop Mattheüs 16, 13-20 heeft Iwand in deze jaren zeer beziggehouden. Ik geef het een en ander van wat hij erover geschreven heeft door, met het oog op de vraag die ons hier bezig houdt: zijn visie op de prediking. In het 'Vorwort' bij een nieuw nummer van de Göttinger Predigtmeditationen van begin 1958 begint Iwand met zijn verontschuldigingen te maken voor voor zijn veel te lang uitgevallen Predigtmeditation over Mattheüs 16, 13-20 (556). Dat weerhoudt hem er echter niet van om ook in zijn redactioneel nog een bladzijde aan deze pericoop te besteden, en met nadruk te wijzen op de betekenis ervan voor het zicht op de kerk: 'wir stehen in einer neuen Bewegung bzw. Auseinandersetzung um die Kirche im Protestantismus, und gerade der Text Mt 16, 13ff dürfte mitten hineinführen in unsere konkretesten Fragen und Aufgaben.' (557)

Hoewel hij in het genoemde 'Vorwort' op Barths interpretatie van deze tekst" wijst, gaat hij heel duidelijk een andere weg. In een brief d.d. 14 april 1957 aan Joh. Haar schrijft Iwand over zijn werk aan die Predigtmeditation over Mattheüs 16, 13-20, en merkt daarbij op dat Barth 'Matth. 16, 16 ganz unter die Erwahlungslehre stellt, so dal3 die Apostel als die Urform der erwahlten Gemeinde gelten, von der aus sich dann die Erwahlung weiter ausbreitet. Dadurch gelangen wir mehr und mehr zu einem statischen Kirchenbegriff, und man weii3 nicht recht, wo die die Kirche gründende Verkündigung bleibt. Ich habe groBe Sorge, daB wir uns mehr und mehr von der reformatorischen Plattform entfernen, weil der Kirchenbegriff seit dem Kirchenkampf sich vor das Wort Gottes schiebt.'"'

Kenmerkend voor Iwand is, dat hij de betekenis van Barth voor de bezinning op de prediking in het publiek erkent, maar niettemin ook hier op het beslissende punt voor Luther kiest - tegenover Barth. Hij ziet kennelijk als gevaar bij Barth dat de fundamentele betekenis van de verkondiging als grondslag van de kerk - altijd weer opnieuw - tekort komt, en

58 H.J. Iwand, Luthers Theologie (Nachgeiassene Werke Band 5, herausgegeben von J. Haar), München 1974 (verder geciteerd als NW 5), 204. Dit inzicht treffen we, voorzover ik kan zien, voor het eerst in 1937 bij Iwand aan (Homiletik-Vorlesung, 43v).

het kerkbegrip zich verzelfstandigt. In ieder geval is hij van oordeel dat bij Barth onvoldoende tot zijn recht komt dat de verkondiging ons altijd weer wil en moet bereiken, omdat het nieuwe leven nooit rustende bewustzijnsinhoud wordt, maar van geloof dat door de verkondiging van het Evangelie wordt gewerkt. De kennis van Christus - Wie Hij is - kan niet vanuit ons bewustzijn gefundeerd worden; het subject van deze kennis is en blijft 'nicht der Mensch Petrus, sondern "Mein Vater im Himmel'" (569); het nieuwe leven en de nieuwe gerechtigheid zijn principieel onaanschouwelijk, blijven ook aangevochten - en de verkondiging is door God gegeven om het geloof te schenken. Dat geloof is tegelijk persoonlijk en zakelijk: het richt zich op Christus, en belijdt dat Hij de van de Vader gezondene is, en is dankbaar dat dit alles 'voor mij' is. Geloof is derhalve wezenlijk toeëigening, en daarom moet het Woord ook ingaan tot in de diepten van ons hart, waar het ongeloof en de zonde heersen. Inderdaad: deze pericoop geeft zicht op de 'konkretesten Fragen und Aufgaben' (557).

4.3 Het ingaan van de verkondiging in liet mensenleven

Juist voor het ingaan van het Woord in ons leven en de toeëigening van het heil is het van belang oog te hebben voor de wijze waarop God met ons handelt in wet en evangelie. In een Predigtmeditation over Galaten 3, 23-29 uit 1955 schrijft Iwand: 'Nach K. Barth ergibt sich die Scheidung zwischen Gesetz und Evangelium als Folge der Sünde. (...) Aber - so mochten wir fragen - ist nicht die Sünde die Realitat, auBerhalb derer wir das Verhaltnis von Gesetz und Evangelium überhaupt nicht entfalten können. Die Reformatoren meinten doch, daB die Unterscheidung von Gesetz und Evangelium eine Tat des Heiligen Geistes sei, also nicht ein MiBverstandnis urn der Sünde willen, sondern ein rechtes Verstehen um des Glaubens willen.' (479) Het zijn slechts een paar zinnen, maar er staat voldoende in. Voor Iwand is het onderscheid van wet en evangelie niet een misverstand dat uit de zonde voortvloeit, zodat we kunnen volstaan met onszelf tot de orde te laten roepen. Nee, Iwand kent de mens dat vermogen niet toe, en wel omdat God met die twee woorden - wet en evangelie - met ons handelt. Er is een daad van de Heilige Geest nodig om het Evangelie in ons hart te doen ingaan.

Wat dit betekent voor de praktijk van het geloof komt uit in een Predigtmeditation over Romeinen 5, 12-14; 17-21 uit 1957, waarin Iwand ingaat op Earths Christus und Adam nach Romer 5. Barth keert in die studie de orde van Adam en Christus om. Iwand concludeert: 'Für Barth ist.. damit der menschlichen Geschichte auBer Christus "die selbstandige Würde und Bedeutung" abgesprochen. Nicht Adam, sondern der Mensch Jesus Christus ist das Original der menschlichen Existenz' (594). Iwand oefent ook op dit punt geen expliciete kritiek op Barth uit, maar impliciet brengt hij wel degelijk een correctie aan als hij stelt dat 'zu beachten bleibt, daB Raum gelassen wird für das, was Kap. IV vom Glauben gesagt ist' (595). Hij verwijst dan met name naar vers 17, waar van Abraham gezegd wordt, dat hij geloofde in die God, 'die de doden levend maakt en het niet-zijnde tot aanzijn roept'. Alleen zo kan z.i. worden voorkomen, dat het 'tegen hoop' van Romeinen 4, 18 wordt opgezogen in het 'op hoop' en dat de reformatorische tegenstelling 'in re / in spe' wordt ingeruild voor een 'in vanitate / in veritate'.

Het gevaar dat Iwand ziet is dat men met een beroep op Barth voorbijgaat aan de werkelijke situatie van de mens, en dat het Woord niet vrijsprekend en richtend ingaat in het mensenleven. Wanneer men doet alsof geloof niets anders is dan tegen de vanitas - de ijdele schijn van het zondige bestaan - in de waarheid van Jezus Christus te laten gelden, is niet duidelijk hoezeer dat een gebeuren is dat dwars door de mens heengaat - en alleen maar kan bestaan als een gevecht om de waarheid van ons nieuwe mens-zijn in Christus - de 'spes' - te laten gelden tegen de overmacht van de 'feiten' van zonde en dood in. Om nog een keer Iwand zelf aan het woord te laten: 'Gottes VerheiSung trifft eine Wirklichkeit, die es aufzuheben, wegzuschaffen gilt, sie führt ein Leben herauf, das unter dem Vorzeichen des \ii\ óv steht!' (595)

4.4 Verkondiging en de concrete situatie

Tenslotte is hier weer de vraag, waarmee ik heb ingezet. Neemt Iwand afstand van zijn oorspronkelijke visie op de prediking, nl. het Woord van God uit de weg en de concrete situatie van het volk op te delven? Ik meen dat we kunnen constateren dat de opening in de richting van een onkritische verheerlijking van het 'volk' is gedicht, maar de inzet bij de concrete situatie van de hoorders is gebleven. Die situatie is beslissend gekenmerkt door de boodschap van Gods Koninkrijk, dat in Christus is aangebroken en zich sub contrario baanbreekt in deze wereld. Die boodschap kwalificeert de situatie van de gemeente van Christus, tussen aanvechting en belofte. Omdat de belofte van het Evangelie voor Iwand wel tot in het innerlijk reikt en het daar tot een beslissing komt, maar niet daartoe beperkt is, bestrijken zowel de aanvechting als ook de belofte de volle bandbreedte van leven. Iwand schetst die situatie in een Predigtmeditation over Jesaja 62 als volgt: 'Die Worte von einst sind wieder da, aber so, daB die inzwischen neu und unerwartet über den Prediger eingebrochene Anfechtung in sie hineingenommen und iiberwunden ist. (...) Was es aber vom Glauben her bedeutet, angesichts des Nein, das die Wirklichkeit ringsherum gegen die deutero-jesajanische Prophetie zu bezeugen scheint, die nackte Wirklichkeit der Sünde, des Todes und des Verfalls, die sich so grausam und unerbittlich statt des erhofften Heils vor dem Auge des Hoffenden prasentiert - was es bedeutet, alldem zum Trotz doch an dem Wort Gottes festzuhalten, das der Exilsgemeinde aufgeleuchtet hatte - , das ist... nicht von Feme her zu ermessen. Es geht in der Tat um diesen Prozefi des Verlierens und Wiedergewinnens, des Irrewerdens und Neu-Vertrauens (-) nicht um das bloBe Nachbuchstabieren und Rezitieren von überlieferten Formen.' (534v; cursivering van Iwand).

Vanwege deze ontdekking van de kracht en rijkdom van het Woord schreef Iwand Predigtmeditationen, om niet in een cynisch nihilisme te vertwijfelen. In het 'ten geleide' bij het eerste nummer van de Göttinger Predigtmeditationen van de jaargang 1949/1950 knoopt hij aan bij Jesaja 9, 1, waar staat dat het volk dat in donkerheid wandelt een groot licht ziet: 'Das mochten unsere Meditationen sein, nichts anderes als ein Ausschauhalten nach diesem Licht, ein Rufen und Fragen, ob die Nacht schier bin ist, ein Postenbeziehen an der einzigen Stelle, wo wirklich Hilfe kommt, wo das Herz fest wird und ein neuer, gewisser Geist uns wartet. Ein Anklopfen mochten sie sein, und ein EinlaBbegehren an der Tür, die ins ewige Leben führt.' (196)


1 Vgl. H.J. Iwand, Prerf/gfmerfifarione«(I), Göttingen 1963'/1984', 419 (verder geciteerd als FMI).

2 In 1951 schreef K. Barth aan Iwand n.a. v. een lezing van de laatste over wet en evangelie: 'es gibt nichts Schöneres als einen reformierten Lutheraner' (vgl. E. Busch, Karl Barths Lebenslauf. Nach seinen Briefen und autobiographischen Texten, Miinchen 1975, 386).

3 H.J. Iwand, 'Die Gegenwartslage des Protestantismus im östlichen Raum', FO, 14.

4 Mijn promotor J.T. Bakker wees in 1967 op de bundeling van Iwands Predigtmeditationen, voorzover verschenen in de Göttinger Predigtmeditationen: 'Misschien mag ik in deze noot nog eens de nadruk leggen op het grote theologische en homiletische gehalte van deze Meditationen van Iwand.' (J.T. Bakker, 'Aspecten van de eschatologische prediking'. Vox Theologica 37 [1967] 189). Later schreef hij over 'de monumentale bundel Predigtmeditationen, die ik indertijd bij verschijnen in 1963 heb aangeschaft, sindsdien bij talloze preekcolleges en preken gebruikt heb en die wel ongeveer het meest gelezen boek in m'n bibliotheek is' ('Hans Joachim Iwand: Gods gebod en het leven'. Gereformeerd Theologisch Tijdschrift 81 [1981] 134),

5 Predigtmeditationen II, Göttingen z.j. (1973).

6 Briefvan4mei 1960 n.a.v. Iwands overlijden op 2 mei 1960. Het origineel van beide brieven van Miskotte bevindt zich in het Iwand-archief te Beienrode (Duitsland).

7 J. Seim, Hans Joachim Iwand. Eine Biografie, Gütersloh 1999.

8 H. Gollwitzer, 'Geleitwort', in: H.J. Iwand, Predigtmeditationen I, 6.

9 Vgl. mijn 'Hoeveel is niet reeds in de halmen vernietigd!? De strijd om eenheid en zuiverheid van de kerk in Oost-Pruisen tussen 1929 en 1936', in J.W. Maris, H.G.L. Peels & H.J. Selderhuis (red.). Om de kerk. Theologische opstellen, aangeboden aan prof. dr. W, van 't Spijker bij zijn afscheid ais hoogleraar aan de Theologische Universiteit te Apeldoorn, Leiden 1997, 104-129.

10 Naast de in H.J. Iwand, Ausgewahlte Predigten (Nachgelassene Werke Band 3, herausgegeben von H.H. EBer und H. Gollwitzer, München 1963 [verder geciteerd als NWi]) afgedrukte preken van Iwand heeft Iwand ook de volgende bundels het licht doen zien: Der Name des Herrn. Geistliche Reden, (Bekennende Kirche, Schriftenreihe, herausgegeben von Chr. StoU, Heft 38), München 1936; Von der Gemeinschaft christlichen Lebens. Zwei Reden zur Feier der Beichte und des Heiligen Abendmahls, (Theologische Existenz heute 52), München 1937. Daarnaast heeft hij in die jaren nog o.a. de volgende preken gepubliceerd: Preek over 2 Korinther 2, 14-17, in: J. Sammethreuter (Hrsg.), Bekenntnispredigten, Heft 8, München 1935, 12-23; 'Das Zeugnis - das

Martyrium', in: O. Frick e.a.. Was ist Wahrheit? , Berlijn z.j. (1936), 56-65; Preek over Lucas 8, 22-35 (verkort), in: J. Sammethreuter (Hrsg.), Bekenntnispredigten, Heft 26, München 1936, 3-6. Dat Iwand tamelijk consequent de aanduiding 'Rede' (toespraak) gebruikt - en niet 'Predigt' - zal moeten worden toegeschreven aan het feit dat hij op dat moment nog niet predikant was.

11 'Hans Joachim Iwand - Georg Eichholz: Briefwechsel', in: J. Seim, Iwand-Studien. Aufsatze und Briefwechsel Hans Joachim Iwands mit Georg Eichholz und Heinrich Held, Schriftenreihe des Vereins für Rheinische Kirchengeschichte Band 135, Keulen 1999, 154-192.

12 'Um Einheit und Reinheit der Bekennenden Kirche', in: H.J. Iwand, Briefe, Vortrage, Predigtmeditationen. Eine Auswahl, herausgegeben von P.-P. Sanger (verder geciteerd als BVP), Berlijn 1979, 194; vgl. ook van Iwand: Der Name des Herm, 36v en na de oorlog: 'Lutherisc Kirche? Warum ich e in grundsatzlicher Gegner der VELKD bin', Evangelische Theolo (1946/1947) 388 (These 21).

13 In 1932 schrijft Iwand dat het'wichtiger' is 'ein Stuck im Verstandnis der Rechtfertigung voranzukommen, als endlose Abhandlungen über die Verfallserscheinungen unserer Zeit zu verfassen, um auf diese bedenkiiche Weise am modernen Menschen Mission zu treiben. Denn was geht uns in der Gottesfrage der moderne Mensch an!' ('Der Kampf um das Erbe der Reformation', in: H.J. Iwand, Glauhensgerechtigkeit. Gesammelte Aufsatze II (herausgegeben von G. Sauter), Theologische BUcherei 64, München 1979' (verder geciteerd als GA II), 132)

14 Hans Joachim Iwand, Briefe an Rudolf Hermann (Nachgelassene Werke Band 6; herausgegeben von K.G. Steek), München 1964 (verder geciteerd als NW 6), 253v.

15 H.J. Iwand, 'Die Gegenwartslage des Protestantismus im östlichen Raum', in: H.J. Iwand, Frieden mit dem Osten. Texte 1933-1959, München 1988, (verder geciteerd als FO), 9v.

16 Vgl. L. Siegele-Wenschkewitz, 'Die Evangelisch-theologische Fakultat Tübingens in den Anfangsjahren des Dritten Reiches. I. Karl Fezer und die Deutschen Christen', in: E. Jüngel (Hrsg.), Tübinger Theologie im 20. Jahrhundert, Zeitschrift für Theologie und Kirche Beiheft 4, Tub gen 1978, 34-52.

17 L. Siegele-Wenschkewitz, a.w., 48 (curs. Siegele-Wenschkewitz).

18 Barth zegt daar in alle scherpte: 'Wir haben einen anderen Gott' (vgl. E. Busch, Karl Barths Lebenslauf. Nach seinen Briefen und autobiographi.schen Texten, München 1975, 255v). Iwand herinnert in zijn brief aan Barth d.d. 8 mei 1956 daaraan, als hij spreekt over de 'schwere Entscheidungen in Berlin. Im Michael!' (Origineel in het Karl Barth archief/ Bazel).

19 H.J. Iwand, Homiletik-Vorlesung, Bloestau 1937 (door studenten stenografisch opgenomen en uitgetypt), 6 (in het Iwand-archief Beienrode).

20 Op 31 december 1933 schrijft Iwand aan R. Hermann: 'Barth is doch vorbildlich in seiner Gradheit'(A'W6, 260).

21 J. Seim, a.w., 181.

22 De lezing is opgenomen in H.J. Iwand, Um den rechten Glauben. Gesammelte Aufsatze I, herausgegeben und eingeleitet von K.G. Steek, München 1959'/1965' (verder geciteerd als GA I), 110-124 (Nederlandse vertaling: 'De Heilige Schrift ais getuigenis van de levende God', in: G.C. den Hertog (red.), Om de eenheid van denken en leven. De stem van Hans Joachim Iwand, 's Gravenhage 1991, 50-67). Verwijzingen naar dit artikel geef ik in de tekst door pagina-aanduiding tussen haakjes. Het zou heel boeiend zijn om uitvoerig in te gaan op Iwands college homiletiek; omdat dat helaas (nog) niet is uitgegeven, zie ik af van een uitvoerige bespreking ervan.

23 A.W. Velema heeft in zijn dissertatie enkele andere artikelen van Iwand uit de jaren dertig met het oog op Iwands visie op de prediking geanalyseerd; graag verwijs ik daarnaar: God ter sprake. Een homiletisch onderzoek naar de vooronderstellingen van de prediking bij Karl Barth in vergelijking met Hans Joachim Iwand, Ernst Lange en Rudolf Bohren, 's-Gravenhage 1991, 151-155. 24 H.J. Iwand, 'Jenseits von Gesetz und Evangelium? Eine kritische Besprechung der Lehre vom Worte Gottes in Kari Barths "Prolegomena zur Kirchlichen Dogmatik" 1, 1' (1935), in: GA I, 87-109.

25 H.J. Iwand, Rechtfertigungslehre und Christusglaube. Eine Untersuchung zur Systematik der Rechtfertigungslehre Luthers in ihren Anfangen, Leipzig 1930' / Theologische Bücherei 14, München 1966'.

26 NW6, 260. Iwand verduidelijkt wat hij daarmee bedoelt in de onmiddellijk daarop volgende zin: 'Die Offenbarung ist doch ein Geschehen und die Theologie hat es mit der "Geschichte, die da geschehen ist" zu tun.'

27 Vgl. H.J. Iwand, Von Bildung, Einbildung und Unbildung. Ein Wort zum sogenannten Boyko der Königsberger TheologLschen Fakultat, als Hand.schrift gedruckt, Heiligenbeil 1936, 14: Men mag 'die Schrift und das Wort Gottes nicht einfach durch Bindestrich identifizieren, (...) weil das Wort Gottes "geschieht", die Schrift aber bezeugt, "was geschehen ist'".

28 Vgl. voor 'anankè' ook 'Die Sachlichkeit des theologischen Arbeit', GA I, 75 en 82.

29 H.J. Iwand, Von Bildung, Einbildung und UnbUdung, 15.

30 'H.J. Iwand, 'Die Gegenwartslage des Protestantismus im östlichen Raura', in; (verder geciteerd FO, 14).

31 H.J. Iwand, 'Jenseits von Gesetz und Evangelium? ', 87-90.

32 H.J. Iwand, Gesetz und Evangelium (Nachgelassene Werke Band 4, herausgegeben von W. Kreek), München 1964 (verder geciteerd als AW4), 171 v.

33 Vgl. in dit verband ook wat Iwand in februari 1935 schrijft aan zijn voormalige docent, de lutheraan E. Seeberg (die overigens - en Iwand was zich dat bewust - tijdens het Derde Rijk een bedenkelijke kerkpolitieke rol speelt): 'Auf die Gesamtlage der Theologie gesehen kann ich mich dem Eindruck dessen, was Barth von seiner reformierten Theologie aus bedeutet, je langer, desto weniger verschlieBen. Nicht als ob ich Barthianer ware, ich arbeite anders als er, aber er ist einer der wenigen, die wirklich Theologen sind, und die Lutheraner haben ihm wenig entgegen zu setzen. Die Tatsache, daB so viele Lutheraner zu den D[eutschen] C[hristen] gingen, war ein letzter Fluchtversuch vor Barth, der gerade dadurch die Kirche als solche mehr denn je zuvor bestimmt. Ich habe eben eine kleine Kritik seiner Dogmatik versucht.' (geciteerd bij A. Wiebel, Rudolf Hermann (1887-1962), Unio et Confessio Band 21, Bielefeld 1998, 89)

34 Vgl. Eichholz' 'Woord vooraf in: Herr, tue meine Lippen auf. Eine Predigthilfe, Band 1, Wuppertal-Barmen 1964', VII.

35 A.W., 188. De Predigtmeditation is opgenomen in G. Eichholz, Herr, tue meine Lippen auf. Band 2: Die aitkirchlichen Episteln, 2. neugeschriebene Auflage, Wuppertal 1959, 1-15 en uiteraard ook in H.J. Iwand, Predigtmeditationen II, Göttingen z.j. (1973), 111-125.

36 A.W., 191 (brief d.d. 22 februari 1960).

37 PM I, 115, 223, 501, 506, 508, 576, 605.

38 'Hans Joachim Iwand - Georg Eichholz: Briefwechsel', 183.

39 PM I, 59. Verwijzingen naar deze band geef ik in het vervolg in de tekst door pagina-aanduiding tussen haakjes.

40 H. Gollwitzer, 'Geleitwort', in: H.J. Iwand, Predigtmeditationen 1, 5. Zie ook het protocol van de bijeenkomst van de medewerkers aan de Göttinger Predigtmeditationen te Espelkamp op 13 en 14 juni 1953, biz. 4 en Iwands brief aan R. Hermann d.d. 12 augustus 1954 (opgenomen in: A. Wiebel, a.w., 245-248). In de gedrukte rondzendbrief die Iwand rond Kerst 1959 doet toekomen aan al diegenen die hem hebben gefeliciteerd met zijn zestigste verjaardag schrijft hij in reactie op de brieven de aangekondigde feestbundel enz.: 'Unverdient, aber unentbehrlich ist mir diese neu geschenkte Gemeinschaft des Glaubens und Wirkens geworden. Dabei darf ich besonders an zwei Aufgaben dankbar erinnem: an unsere Arbeitsgemeinschaft in den Göttinger Predigtmeditationen und die groBe Hilfe. zumal in den ersten Jahren nach dem Kriege, in unserem "Haus der helfenden Hande", Beienrode.' (Geciteerd bij J. Seim, a.w., 589) Opvallend is dat hij ook dan de hulp aan hen die uit Oost-Pruisen moesten vluchten - zoals die gestalte kreeg in het 'Haus der helfenden Hande' in Beienrode - en het werk van de Göttinger Predigtmeditationen in één adem noemt.

41 Men kan dan bijvoorbeeld denken aan wat Iwand in 1936 schrijft, nl. dat 'Theologie und Schriftauslegung (...) ja wohl dasselbe ist' (Von Bildung, Einbildung und Unbildung, 14); vgl. PM I, 62).

42 Beide brieven zijn afgedrukt in A. Wiebel, a.w., resp. 245-248 en 248v (citaat 248); vgl. NW 6, 311.

43 J. Seim, a.H'., 452.

45 A.w„ 160.

46 A'H'4, 171.

47 'Hans Joachim Iwand - Georg Eichholz: Briefwechsel', 165.

4SA.W., 190.

A9 A.W., 158.

50 H.J. Iwand, 'Die Gegenwartslage des Protestantismus im östlichen Raum', in: FO, 13.

51 Vgl. H.J. Iwand, Vor dem Sturm. Vortrag am 22. April 1937 vor ostpreuBischen Pfarrem, Durlach 1937, 12v.

52 'Die Verantwortung und die Aufgaben der Christen in der heutigen internationalen Situation', in FO, 186.

53 M. Luther, An die Ratsherren aller Stadte deutschen Landes, dafi sie christliche Schalen aufrichten und halten sollen, WA 15, 32.

54 Vgl. H.J. Iwand, 'Über den Verlust der theologischen Existenz heute', Junge Kirche 14 (1953) 509-517.

55 Vgl. H.J. Iwand, 'Wider den MiBbrauch des "pro me" als methodisches Prinzip in der Theologie', Evangelische Theologie 14 (1954) 120-125 (ook in: Theologische Literaturzeitung 79 (1954)454-458).

56 H.J. Iwand, 'Jenseits von Gesetz und Evangelium? ', 104.

57 H.J. Iwand, 'Zur Entstehung von Luthers Kirchenbegriff. Ein kritischer Beitrag zu dem gleichnamigen Aufsatz von Karl Holl', GA II, 209 (noot 25).

59 K. Barth, Kirchliche Dogmatik II.2, Die Lehre von Gott, Zurich 1942' / 1959', 482vv.

60 J. Haar, 'Zeuge lebendiger Hoffnung. Zur 10. Wiederkehr des Todestages von Hans Joachim Iwand am 2. Mai 1970', Jmge Kirche 3\ (1970) 283.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1999

Theologia Reformata | 307 Pagina's

‘EEN HULP OM HET WOORD ECHT TE VINDEN’¹

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1999

Theologia Reformata | 307 Pagina's