Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Oud worden is…

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Oud worden is…

Meditatie over Prediker 12:1-8

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gedenk dan uw Schepper… Prediker 12:1-8

Verpleeghuisarts Bert Keizer beschrijft in één van zijn boeken een ontmoeting met een vrouw van 96 jaar. Ze geniet niet meer van het leven, ze is bang voor de toekomst. Ze zegt: “Mijn angst is: Wat kan ik blijven? Hoeveel zal ik moeten inleveren tijdens de moeizame klim omlaag naar het graf? Hoeveel moet ik nog afgeven, wat wordt er nog van me geroofd voordat ik eindelijk beneden aankom? Nee, ik heb geen zorgen over wat ik nog wil worden, maar wel een verlammende angst over wat ik nog kan blijven. Denkt u maar eens goed na over het elfde gebod in onze tijd: Gij zult niet oud worden!”

Oud worden kan iets heel ontluisterends hebben. Als je lichamelijk beperkt raakt, of als je geest verduisterd wordt. Vreselijk moet dat zijn. Totaal gedesoriënteerd raken in ruimte en tijd.Wat is het zwaar als iemand dat meemaakt bij een geliefde.Als je een vreemde bent geworden voor je eigen moeder. Oud worden betekent inleveren. Inleveren aan kracht, aan energie. Het betekent afscheidnemen van geliefden. Van hem of haar van wie je het meest hebt gehouden. Oud worden, dat betekent uiteindelijk ook sterven.
Aan het einde van zijn boekje tekent Prediker in verschillende beelden wat het betekent om ouder te worden. Hij roept bijvoorbeeld het beeld op van het regenseizoen (vers 2). Dat is in Israël de wintertijd – een sombere tijd. De grauwe wolken verdrijven het licht van de zon overdag en van de maan en de sterren ’s nachts. Maar als de regentijd voorbij is en je denkt: nu wordt het weer volop zon, dan komen toch op een bepaald moment de wolken weer terug. Prediker bedoelt: het laatste woord is niet aan het licht, maar aan het donker. Niet aan de opgang, maar aan de neergang.

“Als het zo ver is, staan de huisbewakers te beven en lopen de sterke mannen gebogen. De weinige maalsters die er nog zijn staken hun werk, de vrouwen aan het venster zien alleen maar duisternis. De huisdeur valt in het slot, het geluid van de molen vervaagt, het gefluit van de vogels verstomt, alle tonen sterven weg.” (vers 3 en 4;Willibrordvert.)
Prediker zegt: het mensenleven is als een paleis. De wachters van het paleis zijn de armen en de handen. Die beginnen te beven. De “sterke mannen” zijn de benen. In de oude dag worden ze krom. De maalsters waren in de oudheid de slavinnen die met de hand het graan tussen de molenstenen tot meel maalden. De maalsters verdwijnen – Prediker bedoelt hier de tanden en kiezen. Hun aantal wordt steeds geringer, zodat ze hun werk niet meer kunnen doen. De vrouwen, die in het paleis verblijven en gewend zijn uit de vensters naar buiten te zien, zijn de ogen. Zij worden dof – hun gezichtsvermogen is verzwakt. De deuren naar de straat worden gesloten. Daarmee worden de oren bedoeld – door hardhorendheid of doofheid worden ouderen afgesloten van de buitenwereld. Het spreken van de mond wordt zacht, de stem wordt ijl en zwak.

Wie oud geworden is, ziet er tegenop om op pad te gaan (5). Mensen durven niet goed meer de weg op te gaan. Zeker niet als die weg heuvelachtig is, vol met stenen en gaten. Je bent bang dat je wat overkomt. “De amandelboom zal bloeien.” Als de amandelboom bloeit heeft ze witte bloesem - Prediker heeft het over de dag dat je hoofdhaar wit wordt, zodat iedereen ziet: dit is een ouder mens. Hij of zij lijkt wel op een sprinkhaan die zich voorsleept. “De kapperbes helpt niet meer.” Een vrucht die wel werd gegeten als een stimulerend middel voor seksuele gemeenschap. Het helpt niet meer - het vuur is uitgedoofd (StVert: de lust zal vergaan).

“Want de mens gaat naar zijn eeuwig huis en de rouwklagers zullen in de straat rondgaan.” (5) Je ziet ze bij de buren, nog even, dan komen ze voor jou. Het eeuwig huis: dat was in de tijd van Prediker een aanduiding voor het graf – het rijk van de dood. “Het zilveren koord knapt af en de gouden schaal breekt, de waterkruik gaat stuk bij de bron en het scheprad valt gebroken in de put.” Een zilveren koord… Een gouden lamp… Zeker, het leven is heel wat waard – het is kostbaar! Maar eenmaal knapt het koord. Eenmaal breekt de gouden lamp aan stukken. De waterkruik wordt verbrijzeld. Dan is het afgelopen…
“Het stof keert terug naar de aarde, zoals het geweest is. En de geest keert weer tot God, die het leven gegeven heeft.” (7) Dat doet denken aan het begin van de wereld: God vormt de mens uit het stof en blaast de levensadem in hem. Maar direct na de zondeval klinkt het: stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren. Of, zoals Prediker in hoofdstuk 3 al had gezegd: “zij gaan allen naar één plaats; zij zijn allen uit het stof en keren allen terug tot het stof.” Einde verhaal.

Somber stuk - moet je nu zo je boek afsluiten? Is Prediker hier niet erg negatief over de ouderdom? Er zijn toch wel heel wat dingen ten goede veranderd sinds de tijd van Prediker. Denk alleen maar aan de ontwikkelingen in de gezondheidszorg. Als de maalsters ophouden, zeggen wij: ga naar de tandarts. Als je leest dat de deuren naar de straat – de oren – gesloten worden, dan denk je aan een KNO-arts en een hoorapparaat… Misschien bent u die deze meditatie leest wel door een ziekte heengegaan waartegen 50 of 100 jaar geleden nog geen medicijnen bestonden. Vroeger was je oud als je boven de zestig jaar was. Als je nu 70 jaar bent ga je rustig nog een verre reis maken. Dan heb je juist meer tijd om te genieten van het leven, van je kleinkinderen, je hobby’s. Dat had de Prediker nooit kunnen bedenken. Prediker is wel wat eenzijdig, toch?!
Ook gelet op andere bijbelplaatsen. De Bijbel spreekt immers vaak ook heel positief over de ouderdom. Psalm 92 zingt: “zij zullen in de grijze ouderdom nog vruchten dragen, ze zullen vet en groen zijn.” In het Oude Testament kom je de figuur van de oudste tegen. Oudere mannen die vanwege hun ervaring en wijsheid het geschiktst waren om leiding te geven aan het volk. Bijvoorbeeld ook in de rechtspraak of later in het leiden van de christelijke gemeente. Oud worden kan toch ook iets moois hebben? Er komt wat meer rust in je leven. Je hebt een stuk levenservaring opgedaan, je kunt de dingen meer overzien. Ida Gerhardt dichtte heel mooi:

Oud worden is het eindelijk vermogen
ver af te zijn van plannen en getallen;
een eindelijke verheldering van ogen
voordat het donker van de nacht gaat vallen.


Toch kan dit alles de waarheid van de Prediker niet ondermijnen. Want naast dat heel positieve verhaal over ouder worden heeft de Prediker hier toch ook diep gepeild. Oud worden als een verheldering van ogen. Dat kan. Maar ouderdom geeft ook niet altijd een helderder zicht. Ouderdom kan mensen ook star maken, onbuigzaam en hard. Bovendien: al hebben we het dan tien, twintig jaar naar achteren geschoven – het is nog steeds waar: de ouderdom komt met gebreken. En het einde is de dood. Niet als iets dat bij het leven hoort, als iets goeds. “Gij zult de dood sterven,” klinkt het in Genesis 3. Als straf voor de zonde. God heeft het zo van den beginne niet bedoeld. De rouwklagers gaan door de straat. De dood snijdt banden door, veroorzaakt pijn en rouw en intens verdriet. Eenmaal moet ook ik sterven: de mens gaat naar zijn eeuwig huis.
Daarom is de inzet van Prediker in vers 1 ook veelzeggend: “Gedenk daarom je schepper in de dagen van je jeugd, voordat de slechte dagen komen en de jaren naderen waarvan je zegt: in deze jaren vind ik weinig vreugde meer.” (NBV)Alle verzen die hierna komen grijpen terug op dit vers. Prediker zegt: voor je het weet is het zover, ben je oud geworden. En voor je het weet heb je je kans voorbij laten gaan. Gedenk aan je Schepper in de dagen van je jeugd. Ik ontmoet nog wel eens jongeren die denken dat ze dan veel zullen missen. Voor hen is Prediker denk ik ook een mooi boek. Van Prediker kun je leren wat genieten is: verblijd je in je jeugd! Laat je hart zich vermaken! Heb plezier, ga op vakantie, geniet van vriendschappen, geniet van het goede dat God je geeft!
Maar… denk nou ook niet dat het hele leven daarin opgaat. Want ons genieten hier op aarde is wel begrensd. De jeugd is ijdelheid, zegt Prediker (11:10). Je jeugd en je jonge jaren zijn snel voorbij. Gedenk daarom je Schepper als je nog jong bent. We zijn door Hem geschapen en gewild. Hij is de Schepper van al het goede in deze wereld.We mogen er met volle teugen van genieten. Maar vergeet Hem er dan niet voor te bedanken. Vergeet Hem, als de Bron van al het Goede, ook niet te vragen: wat wilt U dat ik doen zal? Met Hem krijgt het leven pas echt glans. Als je jong bent. Als je ouder wordt. En bij het naderen van de dood.

“De mens gaat naar zijn eeuwig huis.” Prediker verbindt in vers 5 het “eeuwig huis” direct met de rouwklagers. Het gaat daar dus over het graf. Wanneer de mens gestorven is wordt hij begraven in de aarde, zijn adem wordt door God weer teruggenomen. En: “De doden weten niets.” (Prediker 9:5) In dezelfde lijn spreken ook veel andere teksten in het Oude Testament. Als iemand sterft komt hij in het dodenrijk. En… “in de dood is Uwer geen gedachtenis, wie zou U loven in het dodenrijk?” (Psalm 6:6; zie bijv. ook Psalm 115:17 en Jes. 38:18).
Toch lees ik Prediker niet als een aartspessimistisch boek. Omdat er in het Oude Testament soms al iets oplicht van leven door de dood (bijv. Jesaja 25: de dood zal verslonden worden tot overwinning). Maar zeker ook omdat in het Nieuwe Testament het volle licht doorbreekt. Ik kan de woorden van Prediker alleen dragen als ik let op Jezus. Op de weg die Hij gegaan is: de weg van de aftakeling. Op een veel heftiger manier dan wij dat ooit zouden kunnen. Hij gedacht aan Zijn Schepper van jongs af aan. Maar toen het einde van zijn leven daar was, ging Hij toch de weg alleen. De mens gaat naar Zijn eeuwig huis. Hij daalde neer tot in het graf. Maar het was niet zijn laatste rustplaats. Hij ging er doorheen - om er aan de andere kant weer uit te komen.

Wie leeft met Christus kan het leven aan. Het leven in al zijn veelkleurigheid. Het leven in zijn mooie, lichte kanten. Ik kan er intens van genieten. Maar leven is vaak ook worstelen. Soms radeloos zijn vanwege die zwaktes in jezelf. Worstelen met de gebreken van het ouder worden. Intens verdriet hebben om de gebrokenheid. Om geliefden die je naar het graf moest dragen. Als een berg opzien tegen je eigen dood. En toch…wie leeft met Christus weet ook van een andere kant. Ik kan door de gebrokenheid heenkijken: want na de dood is ’t leven mij bereid, God neemt mij op in Zijne heerlijkheid. Ida Gerhardt vertolkte het zo in haar gedicht Genesis:

Oud worden is het eindelijk vermogen
ver af te zijn van plannen en getallen;
een eindelijke verheldering van ogen
voordat het donker van de nacht gaat vallen.

Het is een opengaan van vergezichten,
een bijna van gehavendheid genezen;
een aan de rand der tijdeloosheid wezen.
Of in de avond gij de zee ziet lichten.

Het is, allengs, een onomstotelijk weten
dat gij vernieuwd zult wezen en herschapen
wanneer men van u schrijven zal: ‘ontslapen’.
Wanneer uw naam op aarde is vergeten.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 september 2006

Theologia Reformata | 120 Pagina's

Oud worden is…

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 september 2006

Theologia Reformata | 120 Pagina's