Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Als schepselen leven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Als schepselen leven

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

N.a.v. Hans G. Ulrich, Wie Geschöpfe leben. Konturen evangelischer Ethik, (Ethik im theologischen Diskurs, Band 2), LIT Verlag, Münster 2005, 747 p., € 59,90 (ISBN 3825855104).

Het is vermoedelijk niet overbodig de auteur van dit lijvige werk bij de lezers te introduceren. Hij is - zeker in ons land - niet erg bekend, en dat is wat mij betreft te betreuren. Hans G. Ulrich (geb. 1942) is als hoogleraar systematische theologie en ethiek verbonden aan de theologische faculteit van de Universiteit Erlangen-Neurenberg. Hij promoveerde in 1973 aan de universiteit van Mainz bij Gerhard Sauter op een studie over antropologie en ethiek bij F.W. Nietzsche.1 In 1981 habiliteerde hij zich aan de theologische faculteit in Bonn - opnieuw bij Sauter - op een studie over de relatie van eschatologie en ethiek, in haar betekenis voor de fundering van een theologische ethiek. Daarbij ging het hem met name om de wijze, waarop daarin het handelen van God ter sprake kan worden gebracht.2 Zijn overige publicaties zijn vooral artikelen - vele! -, en een tweetal bundels met teksten van anderen.3
Nu is er dan dit boek, een rijpe vrucht van vele jaren doceren. De titel - ‘Als schepselen leven’ -doet op het eerste gehoor vermoeden dat Ulrich vàn een eschatologische oriëntatie van de ethiek terugbuigt náár een inzet bij het schepsel-zijn. We zullen zien, dat dat niet het geval is. Het is eerder het vervolg, dat er nog moest komen. In zijn Habilitationsschrift had Ulrich al aangegeven, dat hij de verbinding van eschatologie en ethiek in de pneumatologie zocht, dat is in het werken van Gods Geest aan en in de mens. Dan komt de vraag naar de verhouding van ‘nieuw’ en ‘oud’ onweerstaanbaar naar voren: wat zijn de theologisch-ethische contouren van ons leven als mensen in deze wereld? Op die vraag gaat hij in dit boek in.

Structuur en opbouw

De inhoudsopgave van het boek vraagt wat meer tijd dan gewoonlijk. Daarbij doel ik niet op de bladspiegel en de typografische verzorging, al had die over de hele linie beter - meer tot lezen uitnodigend - gekund. Nee, zonder dat het in het Vorwort wordt uitgelegd heeft het eerste hoofdstuk de hoofdletter E (met onderverdeling E.1, E.1.1, E.2 enz.) meegekregen, waarna de volgende hoofdstukken met de A, B en C worden aangeduid. Ik vermoed dat de E voor ‘Einführung’ staat, en A, B en C geen eigen betekenis hebben, maar het had wat mij betreft aanbeveling verdiend dat voor de lezer uit de doeken te doen. Een inhoudsopgave is niet als puzzel bedoeld, dunkt me.
Het inleidende hoofdstuk heeft als titel: ‘Zur Einführung: Menschliches Leben im Anfangen - Ethik auf dem Weg geschöpflichen Lebens’. De centrale boodschap van het boek komt aanstonds uit in de titel van E.1: ‘Neu geschaffen werden - zum geschöpflichen Leben’, terwijl de tweede en laatste paragraaf van dit inleidende hoofdstuk vraagt wat dit voor een theologische ethiek impliceert.
Hoofdstuk A thematiseert ‘menselijk leven in de ontmoeting’, waarin op basis van de overtuiging dat het in een echt theologische ethiek ook om kennis gaat, en dus om getuigenis naar binnen en buiten, christelijke ethiek wordt ingetekend in het veld van de discussies over wat leven is, en wat dar dan vervolgens voor de ethiek impliceert. Hoofdstuk B is gewijd aan menselijk leven als ‘wordend’ - in de zin, zoals dat bij Luther te lezen is -, en wil een ethische verkenning zijn van wat als schepsel leven inhoudt. Het derde en laatste hoofdstuk (C) draagt een lastig te vertalen titel: ‘Menschliches Leben in der Erprobung - zur ethischen Bewährung geschöpflicher Existenz’. In dit hoofdstuk beproeft Ulrich datgene wat hij in de voorafgaande ruim 400 pagina’s heeft betoogd op zijn betekenis en relevantie voor onder andere de vragen van politieke ethiek, economie, mensenrechten (experimenten met menselijke embryo’s). Het gaat er Ulrich in dit hoofdstuk om de vraag onder ogen te zien hoe zijn Anliegen, namelijk om uit te gaan van wat schepselmatig bestaan wezenlijk is en wil zijn, stand houdt en op al die velden ook aan echte kennis oplevert.
Deze opzet van het boek doet al vermoeden, dat Ulrich een duidelijk theologischethische positie inneemt, die echter niet in Reinkultur ontwikkeld wordt - en kán worden -, maar enkel in een voortdurend gesprek met denkers van heel verschillende achtergrond, als onder anderen Th. Adorno, H. Arendt, W. Benjamin, M. Buber, J. Habermas, E. Levinas, R. Spaeman en Ch. Taylor. In de gedachtewisseling met hen laat Ulrich zich ‘seconderen’ door vooral lutherse theologen, als O. Bayer, H.J. Iwand en E. Wolf.
Voorwaar een bont gezelschap, dat alleen al doet vermoeden dat een principiële inzet het gesprek met anderen niet hoeft te belemmeren - integendeel. In de gang van zijn betoog komt ook telkens de Schrift ter sprake, niet zozeer als reservoir van ‘bewijsplaatsen’, maar eerder in de vorm van kortere of langere verwijzingen van bijbels-theologische aard. Dat kan ook niet anders, als je de mens als ‘wordend’ benadert, onder het gezichtspunt dat hij enkel te verstaan is vanuit hoe God met hem bezig is. Dan lees je de Schrift als getuigenis van Gods handelen met mensen in de geschiedenis, spreekt ook de (christelijke) traditie geducht mee, en hebben ook de samenkomsten van de gemeente hun eigen plaats en betekenis.

Herschepping en schepping

Twee bijbelgedeelten die telkens terugkomen zijn Romeinen 12,1vv. en Psalm 127. Aan de hand van de manier, waarop Ulrich ze leest, laat zich de hoofdthese van zijn boek goed omschrijven.
Op bladzijde 151 stelt Ulrich: ‘Zu Beginn aller Ethik ist - mit Röm 12,2 - davon zu reden, dass sich Menschen ihre Existenz form verändern lassen, durch das endzeitliche Neuwerden ihrer Vernunft, ihrer Wahrnehmung und ihres Verstehens.’ (126) Het gaat om een zich laten veranderen, in de manier van staan in de wereld, door het eschatologische nieuw-worden van denken, waarnemen en verstaan. Zo wordt de mens in een nieuw leven met God binnengeleid (151). Het eschatologische houdt dus de bevrijding tot een waarachtig schepselzijn in. ‘Wie Geschöpfe leben sollen, ist keine Forderung, die etwas vorschreibt, sondern die spannungsvolle Wahrnehmung dessen, was Geschöpfe sein dürfen. Es ist das Leben, das sich der Güte Gottes nicht verschließt, sondern erkundet, was ihm gewährt ist.’ (118; curs. Ulrich) Ulrich keert zich tegen een ethiek, die voorschrijft of anderszins de mens als autonoom individu benadert. Ethiek is onderzoeken, wat God ons in zijn genade aan nieuwe levensmogelijkheden geeft.
Psalm 127 - met het terugkerende ‘vergeefs’, namelijk als de HERE niet ‘bouwt’ en ‘bewaakt’ - is voor Ulrich als luthers ethicus een fundamenteel bijbelgedeelte. Het is het eigene - en wat mij betreft: de kracht en actualiteit - van een fundamentele omkering van denken. In zijn Disputatio de homine (1536) breekt Luther met het zicht op de mens als degene die zijn eigen leven vormt. De reformator ontkent niet, dat een mens denkt en handelt en verantwoordelijkheid heeft. Hij wijst alleen de gedachte af, als zou daarmee het meest wezenlijke gezegd zijn. Luther heeft ‘vom Menschen gesagt, er sei bloßer Stoff für Gottes schöpferisches Wirken zu seiner künftigen Gestalt. Diese künftige Gestalt steht in Jesus Christus schon vor Augen.’ (319; curs. Ulrich)
Het is opvallend, dat Schleiermacher in het boek niet voorkomt. Zou men denken, dat Ulrich hier de huidige trend van de Schleiermacher-renaissance volgt, met zijn antropologie op basis van het ‘Gefühl schlecht hinniger Abhängigkeit’, dat voorafgaat aan alle denken en handelen, dan is het ontbreken van iedere verwijzing naar hem welsprekend genoeg. In zijn Habilitationsschrift had Ulrich bij Schleiermacher ingezet. Maar anders dan velen vroeger en vandaag denken laten Luther en Schleiermacher zich niet op één lijn brengen. Het maakt alle verschil uit, of men begint bij de rechtvaardiging van de goddeloze, en de vernieuwing tot in de kern die daarin besloten ligt, of bij een antropologie waarin schepping en herschepping in elkaar overlopen!
Psalm 127 gaat uit van Gods handelen als werkelijkheid in het leven - niet als een interpretatie, met behulp waarvan wij onszelf kennend overeind houden. Het is theologia crucis, God zit niet min of meer harmonieus ingevouwen in mijn bewustzijn, maar brengt mij buiten mijn vertrouwde kaders, waarin ik mijzelf en mijn denken in de hand meen te hebben. Hij voert de gelovige in de werkelijkheid van het leven op een wijze, die hij in de meest letterlijke zin van het woord moet ondergaan. Dáár moet het gesprek over ethiek wat Ulrich betreft beginnen: ‘Der Ursprung biblischer Ethik, der einer moralischen Rechtfertigungsstrategie entgegensteht, die um der eigenen Rechtfertigung - und nicht um des Rechtes des anderen willen geschieht - ist dort, wo Menschen Gottes Handeln erfahren und erleiden. Dieses Erleiden macht den Gerechten und den Heiligen aus.’ (294)
Herschepping en schepping zijn dan onlosmakelijk verbonden. Ulrich wijst nadrukkelijk de gedachte af, als zou men kunnen volstaan met over Gods onderhoudend werk te spreken. Zijn bezwaar is, dat God en mens dan op afstand van elkaar worden geplaatst en het euvel van de moderne tijd - de verzelfstandiging van de mens als ‘maker’ van zijn eigen leven - onder theologisch voorteken blijft bestaan. Het is voor hem ‘nicht genug, von dem erhaltenden Wirken Gottes zu reden. Dies ist nicht der Gott, der die Menschen aufsucht, es ist nicht der Gott, der bei seiner Kreatur als ihr Schöpfer bleibt, der Menschen neu erschafft und in seinem Wirken segnet, um sie aus ihren Verstrickungen zu lösen.’ (281v)

Standen

In een lutherse ethiek is de vraag van de ordeningen een centraal, maar ook cruciaal thema. Er is in de vorige eeuw het nodige misgegaan met een beroep op ‘Gods onveranderlijke ordeningen’. Bonhoeffer sprak liever van Mandate, en dacht daarbij aan levensterreinen, waarin God ons plaatst en oproept Hem te gehoorzamen. Ulrich denkt in het spoor van Bonhoeffer, als hij stelt: ‘die Ordnungen sind die Orte der Erwartung des Wirkens und Handelns Gottes in seiner Zeit.’ (109; curs. Ulrich)
Ulrich stelt, dat het eigene van Luthers visie op de ‘standen’ niet altijd recht wordt gedaan, en dat de specifiek-reformatorische benadering ervan oplicht, als men Luther vergelijkt met de visie op de ‘standen’ in de Middeleeuwen. God is de garant van de ordeningen, maar Hij is daarin niet werkzaam present (106vv).
Voor Luther -en Ulrich volgt hem daarin- is God altijd en overal met ons bezig, en gaat het erom dat mensen zich in geloof laten brengen bij Christus, om levend uit de vreemde vrijspraak Hem te dienen in de verbanden waarin zij leven.
Het voert te ver om te laten zien hoe Ulrich dit haakse en hoekige denken van Luther beproeft in de vragen van vandaag. Eén voorbeeld: een en andermaal laat hij er geen onduidelijkheid over bestaan dat ook beginnend menselijk leven verstaan moet worden in het licht van Gods handelen, en dat dat onze omgang ermee moet bepalen.

Balans

De naam van Ulrich verdient wat mij betreft grotere bekendheid dan hij zeker in ons land geniet. De benadering van de mens onder het gezichtspunt van Gods werkzame en levende handelen met hem acht ik waardevol. Via Iwand heb ik dat bij Luther geleerd, en het is niet toevallig dat Iwand in vrijwel alle publicaties van Ulrich prominent aanwezig is.
Over het boek als conceptie ben ik minder enthousiast. Ik vermoed, dat het uit dictaten is samengesteld (daaruit zou zich laten verklaren dat bijvoorbeeld Bonhoeffer’s werk de ene keer uit de nieuwe editie wordt geciteerd, dan weer uit een oudere uitgave). Gedachten, bijbelteksten komen te vaak terug, in soms vrijwel identieke bewoordingen. Wie de proef op de som neemt en een naam of bijbelplaats uit het register door het boek heen volgt, zal dat keer op keer ontdekken. Die voortdurende herhaling valt te betreuren, omdat het de gang van het betoog ondoorzichtig maakt en een zekere vermoeienis oproept. Deze verzuchting is niet bedoeld als aansporing aan dit boek voorbij te gaan. Het is – ondanks deze onvolkomenheden – zeer de moeite waard en het verdient lezers, die het serieus nemen en zowel in zijn kritiek als in zijn thetische ontvouwing van de ethiek verwerken.


Noten
1 Hans Günter Ulrich, Anthropologie und Ethik bei Friedrich Nietzsche. Interpretationen zu Grundproblemen theologischer Ethik, (Beiträge zur evangelischen Theologie Band 68), München 1975.

2 Hans G. Ulrich, Escha tologie und Ethik. Die theologische Theorie der Ethik in ihrer Beziehung auf die Rede von Gott seit Schlei er macher, (Beiträge zur evangelischen Theologie Band 104), München 1988.

3 Hans G. Ulrich (Hrsg.), Evangelische Ethik. Diskussionsbeiträge zu ihrer Grundlegung und ihren Aufgaben, (Theologische Bücherei Bd. 83), München 1990; Hans G. Ulrich (Hrsg.), Freiheit im Leben mit Gott. Texte zur Tradition evangelischer Ethik, (Theologische Bücherei Bd. 86), Gütersloh 1993.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 maart 2007

Theologia Reformata | 108 Pagina's

Als schepselen leven

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 maart 2007

Theologia Reformata | 108 Pagina's