Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gods troonwagen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gods troonwagen

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ezechiël 1: 28b Dit was de aanblik van de stralende verschijning van de Heer. (NBV)

Ezechiël komt uit een geslacht van priesters. Zijn vader was priester, ook Ezechiël zou priester worden. Hij was ervoor opgeleid, maar de dienst aan God zat hem al in de genen. Het was eervol genoeg om in deze geur van heiligheid te leven. Was niet voor iedereen weggelegd. Iets van de heiligheid van de tempel straalde af op degenen die hier hun dienst verrichtten. Hier woonde de God van Israel, tussen de cherubs op de ark trilde alles van zijn glorie. De heilige God woonde temidden van zijn volk en Ezechiël zou dit geheim dienen, hier lag zijn toekomst.

Maar het gaat anders. Ezechiël zal nooit tot priester worden gewijd. Zijn toekomst valt in duigen op het moment dat de Babyloniërs de stad Jeruzalem innemen en de toplaag van de bevolking voor straf deporteren naar Babel. Koning Jojachin heeft onhandig geopereerd en is gedwongen om de stad over te geven aan Nebukadnessar. Samen met hem en zijn hofhouding wordt ook Ezechiël weggevoerd naar een gebied in Babel, waar het kanaal de Kebar doorheen stroomde. Een verschrikkelijke ramp. Het ergste wat kan gebeuren. Voor het besef van deze ballingen is de band met Jeruzalem, met de tempel de navelstreng van hun leven, en nu is deze verbinding verbroken. De band met de God van de vaderen is opgeheven. God, waar is God? Men is overgeleverd aan vreemde machthebbers en vreemde goden. De pracht en praal van de Babylonische cultuur maakt indruk op deze ballingen. Ze voelen zich hier provinciaaltjes en onwennig kijken ze rond in de indrukwekkende tempels. De priesters die er werken zijn grote meneren en Ezechiël voelt zich wegschrompelen. Had hij ook van gedroomd, priester worden, maar het zal er nooit van komen. Hij is werkloos in Babel, samen met andere ballingen aan de Kebar heeft hij zijn harp aan de wilgen gehangen.

Maar ongeveer vijf jaar na de wegvoering wordt Ezechiël tot profeet geroepen, dat is op zijn dertigste levensjaar. In Jeruzalem zou hij volgens de regel op zijn dertigste tot priester zijn gewijd, men moet immers de nodige rijpheid bezitten voor deze dienst. Maar nu wordt Ezechiël op zijn dertigste geroepen tot profeet in Babel. Geen priester naar professie, maar profeet volgens roeping. De Here kan soms met iemand ongedachte plannen hebben. Zeg niet te snel: nu is het afgelopen met mij. Mijn leven is over, mijn toekomst op slot. Want als God een deur sluit doet Hij soms een venster open. Beter gezegd, de hemel wordt geopend en Ezechiël krijgt een visioen als de hand van de Here op hem komt. In het jaar 593 voor Christus mag hij een blik slaan in de onzichtbare wereld van God. In de Joodse traditie wordt zijn visioen aangeduid als het visioen van de Merkava, de wagen, de goddelijke troonwagen.

Ezechiël is diep onder de indruk van dit visioen. Hij ziet hoe de lucht betrekt. Er komen wolkenmassa’s aandrijven, waaruit vuur en bliksem komt. Binnen die vurige wolken ziet hij vier bizarre figuren, met handen en benen, met gezichten van een mens, een leeuw, een rund en een arend. Maar ook hebben ze vleugels waarmee ze vliegen en waarmee ze hun gezicht bedekken. Als cherubs in de tempel. En deze figuren staan op wielen, waarbij het ene wiel haaks op het andere staat, zodat ze alle richtingen uit kunnen. Wielen met velgen die vol ogen zijn en alles zien. Boven de wagen met de vier wezens schouwt de profeet een soort koepel, een uitspansel. Voor het eerst hoort hij een geluid, het geluid van de vleugels die bewegen en de wielen aandrijven en alles in beweging zetten. Zoals vliegtuigmotoren eerst stationair draaien maar dan ineens een geweldige stuwkracht ontwikkelen en het vliegtuig omhoog tillen. Een bulderend geluid wordt gehoord door de profeet. Het is het geluid van het bulderen van de zee, als de stem van de Ontzagwekkende, het rumoer van een mensenmassa, een dreunend leger. Maar boven de koepel schouwt Ezechiël een troon van saffier, hemelsblauw, met daarop iemand met de gedaante van een mens. Een en al heerlijkheid en majesteit. Woorden schieten tekort. Vanaf zijn heup naar boven toe vuur en vanaf zijn heup naar beneden toe eveneens een stralende vuurgloed. God enkel licht. Maar omgeven door de stralende regenboog van Gods trouw. Hij zegt tenslotte niet plompverloren hoe de Here God eruit ziet, maar in uiterste schroom omschrijft hij diens voorkomen: ‘dit was de aanblik van de stralende verschijning van de Heer’ (1: 28). Hoe dichter hij het geheim van Gods heerlijkheid nadert, hoe voorzichtiger hij wordt met zijn woorden. Zo dicht bij God, dat hij tenslotte zich op de grond neerwerpt uit eerbied.

Er zijn uitleggers die in dat wolkengevaarte met naar alle kanten ronddraaiende wielen en met vliegende vleugels iets zien van de verwarrende wereld waarin wij leven. Het leven is onzeker en het kan alle kanten uit, maar boven alles uit staat God die regeert. Maar ik voel me meer thuis bij hen die in dit visioen iets herkennen van een wagen, een troonwagen van God, een mobiel heiligdom. Als geen ander weet Ezechiël dat de heerlijkheid van God woont in de tempel. Maar in deze tijd van oordeel nadert het moment dat God zijn woning zal verlaten. Gods heiligheid staat op losse schroeven. Zijn troon staat op een wagen met wielen, klaar voor vertrek. God is niet gebonden aan de tempel. In zorgeloosheid roept men dat wel in Jeruzalem: de tempel, de tempel, de tempel is hier! Er kan ons niets gebeuren. Maar Ezechiël ziet het oordeel naderen: het is niet zeker dat God altijd blijft. Gods troon heeft wielen en is mobiel. En als de troon van God wegtrekt blijft Jeruzalem als een lege huls achter.

Tot vier keer toe herhaalt zich het visioen aan Ezechiël. Met steeds andere woorden ziet de profeet iets van de aanblik van de stralende verschijning van de Here op zijn troon.
Op verschillende plaatsen in zijn boek maakt hij daar melding van. Eerst ziet hij de troonwagen nog in Jeruzalem, verderop in zijn boek ziet hij dat de heerlijkheid van God geleidelijk aan wegtrekt, eerst van het binnenste naar de drempel van de tempel (9: 3), van de drempel naar de tempelpoort (10: 19), vervolgens uit de stad naar de berg (11: 23). Ezechiël ziet dat God wegtrekt uit Jeruzalem, God verlaat zijn stad en zijn volk. Dat is de ballingschap van God. Vrijwillig trekt Hij weg. Ook als men in Jeruzalem het tempelbedrijf nog gaande houdt, de offers en de rituelen, God zelf is er niet meer.

Schokkend. God is te groot om te vangen in een heiligdom. Toch is dat wat veel gebeurt. Men denkt, God is hier, wat we ook doen. Wat we ook uithalen. Al treden we het recht en doen we alles wat God verbiedt. Zelfs al is de stad door Nebukadnessar ingenomen en is een groot deel van het volk weggevoerd, men denkt alles op de oude voet voort te kunnen zetten. Ongeschokt. De tempel is nog volop in bedrijf. Men houdt de zaak draaiende. God is er nog. Maar Ezechiel weet beter, hij ziet dat God bezig is weg te trekken, en dat Jeruzalem als een leeg huis achter blijft.

Vreselijk, maar dat oordeel halen mensen over zich heen als hun hart niet ligt in hun godsdienst. Mensen gaan naar de kerk, blijven trouw aan godsdienstige gebruiken, ze bidden voor het eten en geven ieder het zijne, wanen zich onkwetsbaar, maar het is alles religie zonder bezieling, God zelf is er niet in betrokken. Het kan zijn dat God zelf is weggetrokken en uit zichzelf in ballingschap is gegaan...

Dat schouwt Ezechiël. Gods troonwagen is mobiel en trekt weg uit het heiligdom. In ballingschap. Maar dit indrukwekkende visioen is ook troostrijk, zeker voor mensen in de ballingschap. Want als God niet gebonden is aan Jeruzalem kan Hij overal zijn. Nu Ezechiël niet naar Jeruzalem kan komen om God te zoeken, komt God naar hem toe. God zoekt Ezechiël en zijn volksgenoten op aan de Kebar, ver van huis in den vreemde. De heerlijkheid van God verschijnt aan Ezechiël niet in de tempel in Jeruzalem, maar in een visioen aan een werkloze priester, tussen gesjochte vreemdelingen en asielzoekers. Mensen zonder toekomst, afgesneden van hun verleden en van hun wortels, met de pijn van het heimwee in hun hart. Gods heerlijkheid verschijnt aan hen. Ezechiël mag er iets van opvangen. Geen priester zal hij worden in Jeruzalem, nee, profeet moet hij worden om de stem van de Here te horen en door te geven. Gods tegenwoordigheid is geweken uit Jeruzalem, uit de tempel, maar nu blijkt dat God met zijn volk is meegetrokken in ballingschap. Hier aan de oevers van de Kebar klinkt zijn stem: ‘Mensenkind, sta op, dan zal ik met je spreken’ (2: 1). God spreekt nog steeds. God verschijnt en spreekt op een plaats en in een tijd, waar men het niet verwacht.

Dit bericht lijkt geschreven met het oog op onze tijd. Mensen hangen de harp aan de wilgen, voelen zich ontdaan, onzeker. De kerk beleeft in het Westen een tijd van afbraak. God is een vraagteken geworden. De kerk is op zijn retour. De toekomst is onzeker, hoe zal ons kerkgebouw er over 20, over 50 jaar eruit zien, misschien een opslagloods voor meubels? Gaan we de ballingschap in? Want zo kun je het bestaan ervaren, je voelt je ver weg van oude, vertrouwde zekerheden. Wat geeft je nog houvast bij alle verwarring in een wereld die op drift is? Alles beweegt en God lijkt ver weg. Maar ik vind het verrassende van ons hoofdstuk dat God verschijnt op een plaats en in een tijd waar men Hem niet verwacht.

Dat hebben de ballingen rondom Ezechiël ervaren. God komt met zijn heerlijkheid als het Hem behaagt. Niet in de tempel van Jeruzalem, maar ergens in een vreemd land. Dat hebben de herders in Bethlehem ervaren toen in de kerstnacht de heerlijkheid des Heren hen omstraalde. In Jezus Christus zoekt God je op in de ballingschap van je leven. Wij leven van Gods advent. Hoe ver je ook weg bent, in Hem is God Immanuel, God met ons. In goede en in kwade dagen, in de donkerste momenten, als je Hem allerminst verwacht komt Hij op je toe met zijn troost. Deze adventsverwachting verwoordt Ezechiël als hij de terugkeer van Gods Merkava naar Jeruzalem beschrijft. De ballingschap loopt ten einde als de verschijning van de Here de nieuwe tempel vervult (43: 2-4; 44: 4). Dat maakt alles goed aan het slot van dit bijbelboek, zodat Jeruzalem genoemd wordt: ‘De Heer is daar’ (48: 35).

Ondertussen is Ezechiël nog diep onder de indruk van het visioen. Hij heeft zich op de grond geworpen en is dagen niet aanspreekbaar. Zijn ervaring lijkt op die van Johannes op Patmos. Ook hij, een balling, ziet iets van de grootheid van de Here. Het gevolg is dat hij ter aarde valt, als een dode. De ontmoeting met de Here God laat niet onberoerd. Juist deze profeten voelen zich klein. Zij hebben de grootheid van God gezien. Nooit staan zij op gelijke voet met de Here. Hen betrap je niet op vrijpostigheid, alsof ze over de Here kunnen beschikken. Ergerlijk als mensen zo vertrouwd raken met God, dat ze vergeten dat Hij de heilige is, de ontzagwekkende, zoals Ezechiel Hem noemt. God is groot en hij is slechts een mensenkind.

Zo wordt hij aangesproken. Ben Adam. Geschapen naar het beeld van God. Een mannetje uit de klei getrokken. Maar wonderlijk dat God in het visioen wordt aangeduid als iemand die eruit ziet als een mens. God weliswaar verheven, maar voor Ezechiël is God geen vage grootheid, niet een ‘iets’. Hij is als een mens, zegt de profeet. God heeft een gezicht, heeft handen en voeten, iemand met een hart en met gevoel. Met een mond waarmee Hij spreekt en zijn dienaar troost. Gods verschijning is niet verpletterend. Hij komt in vuur en bliksem, dat wel, maar ook onder de koepel van de regenboog, in trouw en liefde. Hij heeft iets van een mens, zegt de profeet, van ben Adam, die op zijn beurt iets heeft van God, maar God heeft weer iets van Adam. God en mens hebben iets met elkaar. Duidelijk. God spreekt tot je als een mens en op zijn beurt is Hij te spreken voor een zoekend mens. Hij lijkt op de mens, die Jezus Christus was. Zoon des mensen, maar niettemin ons in alles nabij en zeer vertrouwd.

Mensenkind, sta op. Ezechiël wordt geroepen tot profeet, maar dan moet hij eerst opstaan. Wil je bruikbaar zijn om de stem van God te horen en uit te dragen, dan zul je eerst moeten gaan staan. Mensenkind. In al zijn kleinheid wordt Ezechiël ingeschakeld.
Tot 93 keer toe wordt hij zo genoemd. Ben Adam. Hij heeft er niet onder geleden. Want de verrassing is dat God kleine mensen gebruikt, ook in onze tijd. Hij zegt: Ik roep je, Ik heb je nodig om mijn boodschap uit te dragen. Ga staan, op je voeten, je rug recht, want jij, jij zult mijn getuige zijn!

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 december 2008

Theologia Reformata | 96 Pagina's

Gods troonwagen

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 december 2008

Theologia Reformata | 96 Pagina's