Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Nieuw licht op de praxis

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Nieuw licht op de praxis

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Daarom beoordelen wij voortaan niemand meer naar menselijke maatstaven. En ook al hebben wij Christus op die manier beoordeeld, nu is dat niet meer het geval. Zo is dus iemand die in Christus is, een nieuwe schepping: het oude is voorbij, het nieuwe is er al. 2 Korinte 5,16-17 (WV-95)

2 Korinte 5 is een klassieke tekst voor de gereformeerde praktische theologie. Het gaat er immers over de bediening van de verzoening. En is dat niet de kern van het ambtelijk handelen waarmee de praktische theologie zich bezig hield? De veranderde opvattingen over wat praktische theologie is, vormen een mooie aanleiding om nog eens naar 2 Korinte 5 te kijken. Als praktische theologie nu een handelingswetenschap is die directe aanwijzingen doet voor het handelen van de kerk (Heitink, De Ruijter), dan is het belangrijk welk licht er op dat handelen schijnt en wat dat handelen mogelijk maakt. Maar ook als praktische theologie nog weer anders opgevat wordt en met een empirische oriëntatie gestalten van de geloofspraxis onderzoekt (in dit nummer), is het de vraag in welk licht die praxis verschijnt en waarnaar in die praxis gevraagd en gezocht wordt. Juist voor die vragen is 2 Korinte 5 een belangrijk gedeelte.

Bij die herlezing van 2 Korinte 5 richt ik mij vooral op twee verzen, vers 16 en 17. Paulus doet hier twee met elkaar verbonden uitspraken. De ene betreft ons verstaan in Christus (vers 16), de andere betreft de werkelijkheid in Christus (vers 17). Hermeneutiek en ontologie raken elkaar, sterker nog, zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Maar beide komen hier voort uit iets anders. Zowel vers 16 als vers 17 begint met hooste: hier worden twee gevolgen aangeduid van iets wat voorafgaat. Hermeneutiek en ontologie worden beide fundamenteel beïnvloed door Jezus Christus. Want over hem gaat het in vers 14 en 15.
Daarom moet ik eerst ingaan op wat Paulus over Jezus schrijft in dit hoofdstuk. Pas wie ziet wie Jezus voor ons is, kan ook gaan zien in welk licht hij ons leven zet en hoe hij ons leven nieuw maakt.

Paulus beschrijft in vers 14-15 en in vers 21 in één adem wat Jezus Christus meegemaakt heeft en wat de gevolgen daarvan zijn in ons leven. Wie veel in één adem zegt, slikt wel eens wat in. Zorgvuldig luisteren is daarom geboden.
Paulus spreekt over liefde van Christus (vers 14). Veel zegt hij daar niet over, wel dat het de liefde van Christus is die hem zelf, Paulus, drijft. Hij is gedreven door liefde op zoek naar het hart van de Korintiërs (6,11-13). Zijn streven naar herstel van de relatie met hen komt voort uit Gods streven naar verzoening met ons. Die liefde spreekt uit alles wat Christus heeft meegemaakt voor ons. Paulus werkt dat niet uit, maar het is wel belangrijk om te zien. In alles wat Jezus doorgemaakt heeft, kunnen we zijn liefde voor ons horen. In alles wat Paulus hier over Jezus zegt, kunnen we proeven dat Jezus ons in zijn hart gesloten heeft.
Jezus is degene ‘niet kennende de zonde’ (vers 21). Dat zijn veelzeggende woorden in dit hoofdstuk. Het gaat hier immers over een oude en een nieuwe schepping (vers 17); over overtredingen die niet meer aangerekend worden (vers 19). Jezus is niet voor de zonde bezweken, maar is overeind gebleven. Het is bij uitstek deze zondeloze mens door wie God een nieuwe wereld schept en de wereld met zich heeft verzoend.
Niet dat Jezus veilig buiten schot gebleven is. Hij is voor ons tot zonde gemaakt. Jezus heeft zich volledig met ons geïdentificeerd en is zo op onze plaats gaan staan. Hij heeft zich laten veroordelen als een godslasteraar en als een opstandeling. Hij is iemand geworden die het inzake godsdienst en politiek niet bij het rechte eind heeft, maar gevaarlijk is en daarom de doodstraf verdient. Hij is niet maar mens onder de mensen geworden, maar zondaar onder de zondaars, schuldige onder de schuldigen. Representant van een mensheid die haar bestaansrecht verspeeld heeft en de doodstraf verdient. Zijn identificatie met ons gaat verbazingwekkend ver.
Zo ver dat hij de dodelijke gevolgen ervan geaccepteerd heeft. Immers - naar Paulus stellige overtuiging - ‘is één voor allen gestorven’ (vers 15). Maar die ene is niet zomaar iemand. De impact van zijn identificatie wordt in vers 15 direct duidelijk gemaakt. Als deze ene gestorven is, dan zijn allen gestorven. Paulus’ verborgen vooronderstelling is, dat in de identificatie van Jezus met zondige mensen uitkomt wie hij is: hun representant en plaatsbekleder. Wat de representant ondergaat, ondergaat hij voor allen die hij vertegenwoordigt. En wat hij als representant ondergaat, heeft directe impact op de levens van al die anderen. Wanneer Christus sterft voor ons, sterven wij met hem. Vandaar dat Paulus in vers 17 kan zeggen: het oude is voorbij.
In de discussie over de exegese van 2 Korinte 5 is het de vraag of Paulus hier denkt vanuit de inclusiviteit van Christus (hij sterft - dus sterven wij ook) of vanuit de exclusiviteit van de klassieke verzoeningsleer (hij sterft voor ons - dus sterven wij niet). Ik ben van mening dat dit een dilemma is dat vreemd is aan Paulus. Het mag waar zijn dat Paulus in de Romeinenbrief beide van elkaar onderscheidt: eerst komt in Romeinen 3,21 de dood van Christus als hilastèrion voor onze zonden ter sprake, en pas daarna in Romeinen 6 het sterven en opstaan met Christus. Dat wil niet zeggen dat Paulus deze beide aspecten van de dood van Christus uit elkaar trekt. Hier in 2 Korinte 5 zijn ze met elkaar verweven. De inclusiviteit van het sterven van Christus en ons sterven met hem dat daaruit voortvloeit, is hier duidelijk aanwezig. Tegelijk stelt Paulus in vers 18: God heeft door Christus (dia Christou) ons met zich verzoend. Die woordkeus duidt eerder op de exclusiviteit van de dood van Jezus Christus voor ons.
Maar wat hebben wij aan de dood van onze representant en plaatsbekleder? Een dode is niet meer en heeft zijn betekenis verloren. Het historische blijft als enige over. Wie uitgaat van de maatstaven van deze wereld en Christus alleen kent naar het vlees (vers 16) kan geen andere conclusie trekken. Een dode representant kan mijn identiteit en positie niet meer beslissend bepalen.
Paulus is echter van oordeel dat er iets gebeurd is, dat zijn en onze kijk op Jezus fundamenteel verandert. Voor Paulus hebben de maatstaven van deze wereld afgedaan. Jezus is namelijk opgestaan uit de dood.
Die opstanding heeft dezelfde inclusieve betekenis als de dood van Jezus. Jezus is maar niet gestorven voor ons en ook nog opgestaan, Hij is gestorven en opgestaan voor ons. De beide participia apothanonti kai egerthenti (vers 15) moeten in één adem gelezen worden. Immers, ook verder in deze passage blijkt de inclusiviteit van Jezus’ opstanding. Dankzij zijn opstanding kan gezegd worden: wie in Christus is, is een nieuwe schepping (vers 17). En in vers 21 staat maar niet dat wij door Christus rechtvaardig zijn zoals de NBV vertaalt, maar in Christus. Wij worden gerechtigheid Gods in hem, en autooi.
Het is daarom te simpel om te spreken van een wonderlijke ruil. Paulus zegt hier maar niet dat Jezus onze zonde op zich neemt om ons zijn gerechtigheid te geven. De beweging is ingewikkelder. Morna Hooker stelt voor om niet te spreken van een exchange, maar van een interchange. Christus werd een van ons en stierf voor ons. God rekent ons onze overtredingen niet meer aan. Door Christus’ dood sterven wij met hem. Maar hij neemt ons mee naar het leven. Hij staat voor ons op. Wij worden als hij: rechtvaardige mensen die bestaansrecht hebben voor God. Door zijn dood neemt hij ons mee uit de dood naar het leven, naar zijn leven.
En dat verandert ons leven. Bij Paulus is er een nieuwe drijfveer gekomen: de liefde van Christus (vers 14). Christus is gestorven en opgestaan, opdat degenen voor wie hij dat ondergaan heeft niet meer voor zichzelf zouden leven, maar voor hem (vers 15). Zondige mensen die de kerk vervolgd hebben kunnen veranderen in gezanten van Christus door wie God een oproep doet (vers 20).

‘In Christus zijn’ veronderstelt in 2 Korinte 5 dat Jezus Christus onze representant en plaatsbekleder is. Wat hij heeft gedaan en meegemaakt als onze representant verandert ons, wanneer wij hem in geloof erkennen als onze representant en plaatsbekleder. Dan delen wij in wie hij is en in wat hij heeft meegemaakt. De representatieve handeling (een term van Oliver O’Donovan) van Jezus Christus in zijn sterven en opstanding heeft dus verstrekkende gevolgen; gevolgen voor de werkelijkheid en voor wie wij zijn, maar ook voor onze kijk op de werkelijkheid en op onszelf; gevolgen voor het handelen van de kerk en voor de geloofspraxis. Van groot belang is dat het ‘in Christus zijn’ de ruimte is waar al het handelen van de gemeente en heel de geloofspraxis zich afspeelt. In de Heer, in Christus, mogen we weten dat wat we doen niet tevergeefs is (1 Korinte 15,58).

Dit geeft mijns inziens iemand de ruimte om aan het werk te gaan, met name in de gemeente en de theologie. Dit, ondanks de zonde die de kop opsteekt en doorwerkt in het handelen en in de motieven en drijfveren van mensen. Dan toch die oproep namens God te doen? Ja, juist het ‘zijn in Christus’ geeft de ruimte om te spanning tussen norm en werkelijkheid die in de praktische theologie steeds weer terugkeert te hanteren.
Immers, Christus filtert uit wat bij de oude werkelijkheid hoort en neemt dit mee in zijn dood. Het oude is voorbij. Over blijft dat wat bij de nieuwe schepping hoort en in Christus mag blijven bestaan. In Christus een nieuwe schepping, dat is de ruimte waarin de christelijke praxis zich afspeelt.
Jezus Christus komt hier bovendien naar voren als een bron van handelen. Wie Jezus kent, ontdek dat hij voor alle mensen en ook voor mij is gestorven en opgestaan, uit liefde! Voor iedereen kan die ontdekking, het net als voor Paulus, een nieuwe drijfveer worden. Ik leef niet meer voor mijzelf, maar voor Jezus Christus. Wat mij voortaan drijft, is de liefde van Christus. Die liefde herstelt gemeenschap en zoekt het hart van anderen. De beweging van die liefde is niet bedoeld om te stoppen, maar om door te gaan, op zoek naar anderen. Om te herstellen en te verzoenen wat kapot gegaan is. Zoals God mij gevonden heeft, zo mag ik anderen namens Christus oproepen: laat je met God verzoenen. En net zo mag ik verzoening zoeken met mensen waarmee ik een conflict heb. De oproep tot verzoening met God en de oproep aan de Korintiërs om zich met Paulus te verzoenen gaan immers hand in hand. Jezus Christus schept niet alleen een ruimte om te handelen, maar is zelf een bron van nieuw handelen: liefdevol en uit op verzoening, handelend voor God en voor Jezus Christus.
Voor de praktische theologie levert dat een zoekvraag op: waar is de nieuwe schepping in Christus waarneembaar in de praxis en in het handelen van de gemeente? Natuurlijk roept dat allerlei vragen op rond de operationaliseerbaarheid van die woorden ‘nieuwe schepping in Christus’. Maar los van die ingewikkelde kwestie: wie als Paulus een nieuwe schepping geworden is en vanuit zijn geborgenheid in Jezus Christus handelt, die wordt als nieuwe schepping waarneembaar. Immers, wij zien in Paulus’ teksten, in zijn omgang met de Korintiërs, iets terug van wie Paulus als nieuwe schepping is geworden.
Dan komt het aan op leren onderscheiden van de oude en de nieuwe schepping. Het komt aan op het juiste perspectief. Het komt erop aan de dingen in het juiste licht te zien. De nieuwe schepping is niet waarneembaar voor wie nog kata sarka kijkt en beoordeelt; naar het vlees, volgens de maatstaven van deze wereld. Hermeneutiek en ontologie zijn hier onlosmakelijk met elkaar verbonden. Ik laat het graag aan praktisch theologen over om een wetenschappelijke methode te ontwikkelen die niet meer kata sarka waarneemt. Het lijkt me lastig, maar ook een grote uitdaging. Immers, de nieuwe schepping in Christus is het nieuwe licht dat schijnt over de praxis.
Maar voordat we het neerleggen bij de wetenschap is het een opgave voor onszelf. Namelijk zelf in Christus zijn en leren wat het is om niet meer waar te nemen naar het vlees en de maatstaven van de wereld. Jezelf en de ander niet meer zo te zien en te kennen, maar in het licht van de liefde van Christus. In jezelf en in de ander op zoek te gaan naar wat van de nieuwe schepping concreet en tastbaar wordt, en wat bij de oude schepping hoort. En dan geloven: het oude is voorbij en geldt niet meer. Juist omdat hermeneutiek en ontologie zo met elkaar verweven zijn, kan alleen wie zelf in Christus een nieuwe schepping geworden is, de praxis in dat nieuwe licht zien.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 december 2009

Theologia Reformata | 120 Pagina's

Nieuw licht op de praxis

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 december 2009

Theologia Reformata | 120 Pagina's