Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Zonder spiegel geen zelfbeeld

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zonder spiegel geen zelfbeeld

Presentatie van praktisch-theologisch onderzoek

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Abstract
This article relates the practical-theological themes presented in the first two articles (Wijnalda; Pleizierandn Schaap-Jonker) to the research that I undertake in the field of homiletics, in particular the self-concept of the preacher in a congregation. The practical-theological method I use in my research is presented and the manner whereby practical-theological questions influence my research is presented and discussed.

Inleiding

Wie wil weten hoe hij of zij eruit ziet, heeft daarvoor een spiegel nodig: bijvoorbeeld in de vorm van een plas stilstaand water, een glazen raam, een vlakke spiegel of een andere persoon die je vertelt hoe je eruit ziet. Op vele manieren kan iemand zichzelf, zijn persoon of optreden laten spiegelen. De kwaliteit van de spiegel bepaalt in grote mate de werkelijkheidswaarde van het beeld dat ontstaat.
De praktische theologie vervult voor de praxis van de gemeente de functie van spiegel. Hoe ziet zij eruit? Welke gestalte neemt het geleefde geloof aan? En is dit inderdaad het beeld dat de gelovige of de gemeente wil vertonen? De vraag is wat voor soort spiegel bepaalde praktische theologie is en welke aspecten van de werkelijkheid deze spiegel daarmee laat zien.

Beschrijving onderzoek

Mijn onderzoek, opgestart in april 2007 onder supervisie van professor De Ruijter (Theologische Universiteit Kampen, Broederweg), richt zich op het theologisch spreken over de persoon van de prediker. Het speelt zich af binnen de deeldiscipline van de homiletiek.
Binnen de homiletiek ging van ouds alle aandacht uit naar de wijze waarop de tekst van de preek uitgelegd en toegepast diende te worden. Belangrijke impulsen daarvoor werden vaak ontleend aan de retorica. Daarnaast was er veel aandacht voor theologische reflectie op de prediking. Onder invloed van de empirische wending in de theologie in de jaren ’60 van de twintigste eeuw worden er andere aspecten van de prediking belicht. Zo is er aandacht voor nieuwe preekvormen, maar ook komt de hoorder als ontvanger en zelfs als constitutieve factor van de preek in beeld. Er is oog voor de verscheidenheid aan hoorders en de context waarin zij leven en geloven. Nog onlangs liet Hanneke Schaap zien hoe de persoonlijkheid, de gemoedstoestand en het godsbeeld van hoorders van invloed zijn op wat zij horen van een preek1. Met de aandacht voor de hoorder komt haast vanzelf ook de prediker in beeld. Heel duidelijk is dat te zien in het werk van Van der Geest: een homiletiek die opgezet is vanuit de verwachtingen die hoorders van de preek hebben eindigt met een ideaalplaatje van de persoonlijkheid van de prediker2. Als er hoorders in soorten en maten zijn, zal dat ook wel gelden voor de predikers.
De prediker mag zich mee daarom de laatste decennia verheugen op belangstelling van diverse kanten. Er zijn diverse benaderingen te noemen, elk vanuit een eigen invalshoek en gericht op een specifiek aspect van de prediker. Een vroege en tegelijk belangrijke benadering richt zich op psychologische en communicatieve aspecten van de prediker3 of men vraagt aandacht voor de spiritualiteit van de prediker4. Nog weer anders is het wanneer de rol die de prediker speelt in de praktijk van de prediking in het middelpunt staat5.
In mijn eigen onderzoek kies ik mijn invalshoek bij het begrip zelfbeeld. Welk beeld heeft de mens die preekt van zichzelf? En dan met name toegespitst op het theologische zelfbeeld. Welk beeld is leidend voor de manier waarop de prediker optreedt en daarin zijn eigen persoon een plek geeft? Is er bijvoorbeeld een leidende metafoor, zoals profeet of ambassadeur, reisleider of hermeneut? Hoe beschouwt de prediker zichzelf en ook in relatie tot God en tot de hoorders? Bij het theologische zelfbeeld gaat het onder andere om theologische overtuigingen ten aanzien van rol, roeping en functie of ambt en om de spirituele ideeën over de wijze waarop de prediker staat voor God en omgang met Hem heeft. Het begrip zelfbeeld maakt het mogelijk iets bloot te leggen van de binnenwereld van de prediker. Het biedt daarmee voor predikers veel kansen voor een praktisch-theologische zelfreflectie.

Een methode voor praktisch-theologisch onderzoek

Allereerst moet in mijn onderzoek het bestaande zelfbeeld van predikanten onderzocht worden. Hoe kijken zij tegen zichzelf aan in hun functie als prediker? Welke theologische categorieën zijn daarvoor richtinggevend? En op welke manier werkt zo’n beeld door in de manier waarop ze hun eigen persoon inzetten in de prediking? Om snel een breed plaatje te krijgen van het bestaande zelfbeeld is een empirisch, kwantitatief onderzoek het meest geëigende middel. In het model van Osmer (zie artikel Schaap en Pleizier) is dit de descriptieve taak van de praktische theologie.
Vervolgens is er de interpretatieve taak. Ik wil dan de vraag stellen of het mogelijk is om vanuit de belangrijkste ontwikkelingen in de continentale homiletiek van de twintigste eeuw inzichtelijk te maken hoe het bestaande zelfbeeld heeft kunnen ontstaan. Tegelijk is mijn verwachting dat er inmiddels een belangrijke differentiatie optreedt in zelfbeelden onder invloed van een verander(en)de cultuur. Daarom besteed ik kort aandacht aan de cultureel-maatschappelijke dynamiek die altijd in relatie staat tot ontwikkelingen en motieven in de (praktische) theologie. Juist de aandacht voor die wisselwerking maakt het mogelijk meer kritisch theologisch te reflecteren op die ontwikkelingen.
De derde taak binnen het praktisch-theologische onderzoek is de normatieve. De verleiding kan groot zijn om in deze fase een soort normatief zelfbeeld te ontwikkelen: zo moet de prediker zichzelf bezien. Dat kan echter niet de bedoeling zijn, want zo functioneert het begrip zelfbeeld niet. Zelfbeeld is de manier waarop een individu zichzelf beziet binnen een bepaalde context en vaak in relatie tot andere individuen. Het wordt beschrijvend gebruikt en kan een vorm van zelfwaardering bevatten. Bij zelfwaardering gaat het om de waardering die iemand verbindt aan zijn eigen zelfbeeld. Het ontwikkelen van een normatief zelfbeeld is een onjuiste hantering van het begrip zelfbeeld. Als het al mogelijk zou zijn, past het meer thuis in een normatief-deductieve benadering van de praktische theologie die geen of te weinig recht doet aan de praxis zelf (zie artikel Wijnalda). Hoe moet deze normatieve fase dan wel vorm gegeven worden? Hier komt de spiegel in beeld. Al impliciet is er van een spiegel sprake in de empirische beschrijving en interpretatie van het bestaande zelfbeeld, namelijk door bewust te maken wat mogelijk onbewust was, maar in de normatieve taak van de praktische theologie wordt er expliciet in de spiegel gekeken. De vraag is alleen: in welke spiegel wordt er gekeken?
Osmer geeft in dit verband drie soorten benaderingen om de normatieve taak uit te voeren6. Allereerst is er de theologische interpretatie: het gebruik maken van theologische concepten om bepaalde gebeurtenissen, situaties en contexten mee te interpreteren, uiteraard binnen een bepaald theologisch paradigma. Een tweede benadering is de ethische reflectie: ethische principes, regels en richtingwijzers gebruiken om een bepaalde handeling op morele wijze te voltooien. Als laatste noemt hij goede praxis: normen ontlenen aan bestaande of historische goede praktijken door deze te onderzoeken en deze zonodig te transformeren naar het heden. Deze laatste benadering is veel gebruikt in de pastoraaltheologie en is ook lang bepalend geweest voor veel predikantenopleidingen: goede predikers gaven homiletiek. In mijn onderzoek wil ik gebruikmaken van de eerste benadering: de theologische interpretatie. Ik kies ervoor om me daarvoor te richten op bijbelse theologie en specifiek op Paulus’ spreken in verschillende van zijn brieven over zijn eigen persoon in de dienst aan het evangelie van Jezus Christus. Aan de hand daarvan hoop ik een bijbels-theologische spiegel te kunnen ontwikkelen waarin het bestaande zelfbeeld van de prediker gespiegeld kan worden. De spiegel maakt het mogelijk om het zelfbeeld te vormen en bewust te maken.
Tenslotte onderscheidt Osmer nog de pragmatische taak van de praktische theologie waarin handelingsaanbevelingen gegeven kunnen worden. In mijn onderzoek neemt deze laatste taak niet zo’n belangrijke plaats in. De afsluiting van mijn onderzoek zal bestaan uit een confrontatie van de bijbels-theologische spiegel met bestaande homiletische theorievorming rondom de prediker en het empirisch verkregen materiaal rondom het bestaande zelfbeeld van de prediker. De spiegel voor de prediker zal dan praktischtheologisch verdiept moeten worden. Wellicht levert dat enkele aanbevelingen op over hoe predikers in de praktijk van hun werk in het kader van hun zelfreflectie gebruik kunnen maken van de in mijn onderzoek ontwikkelde praktisch-theologische spiegel.

Methodologische reflectie op het tweede niveau

Zoals gezegd richt het onderzoek zich op de persoon van de prediker. Je zou kunnen denken dat dat eerder thuis hoort in de opvatting van ‘praktische theologie’ als instructie voor de ambten,7 dan in een opvatting van praktische theologie als reflectie op de praxis van het geloof (zie artikel Wijnalda). Dat dit in mijn onderzoek toch niet het geval is, heeft te maken met andere opvattingen over de verhouding van theorie en praxis, de erkende kennisbronnen, het model van cross-disciplinariteit en de theologische rationale; kortom, een andere stellingname op het methodologische niveau zoals Osmer daarover spreekt8. Ik wil dat hieronder uitwerken.
Allereerst is het de vraag of het thema van de persoon van de prediker überhaupt binnen de diaconiologie als instructie voor de ambten aan de orde zou kunnen komen9.
De prediker had de opdracht om het Woord van God te bedienen. Hij moest het vooral niet over zichzelf hebben en niet teveel zelf in beeld komen. Hooguit zie je, met name in meer bevindelijke kringen, aandacht voor de spiritualiteit van de prediker, bijvoorbeeld bij de Puriteinen Richard Baxter en William Perkins samengevat in hun centrale overtuiging op dit punt: ‘hoe kun je ooit een vuur ontsteken in het hart van je hoorders als je niet zelf in brand staat?’10
De vraag naar het zelfbeeld van de prediker komt op - uiteraard mee ingegeven door culturele aandacht voor persoon en persoonlijkheid - in een benadering van praktische theologie waarin de praxis van belang is. De praxis, in dit geval: de manier waarop predikers zichzelf bezien en hun persoon inzetten in de verkondiging, is een zelfstandige kennisbron. Praxis en theorie staan in een wederkerige relatie: de praxis stelt vragen aan de theorie en omgekeerd. Juist de door de praxis gedwongen opnieuw uitgevoerde bezinning op bestaande theorieën kan heel verhelderend zijn en tot nieuwe inzichten leiden11. In mijn onderzoek betekent dit dat met de gevonden bijbels-theologische spiegel voor de prediker het onderzoek niet afgerond kan zijn. Confrontatie met gegevens uit andere disciplines is nodig om tot een dieper inzicht te komen. De bijbelse gegevens bestrijken niet noodzakelijk de hele werkelijkheid. Bovendien is het de vraag welke normativiteit ik als onderzoeker aan bepaalde gegevens verbind en hoe terecht dat is. Niet om de normativiteit van de Bijbel te ondergraven, want die blijft in mijn overtuiging normatief, maar juist om vraagtekens te zetten bij mijzelf als bijbellezer: heb ik goed gelezen? En heb ik terechte conclusies getrokken? Verleen ik niet gezag aan bepaalde Schriftgegevens die dat niet (hoeven te) hebben?
Deze vragen kunnen juist gesteld worden door vanuit verschillende perspectieven naar het onderzoeksobject te kijken. Daarvoor hanteer ik een vorm van interdisciplinariteit. Sociaal-wetenschappelijke onderzoeksgegevens blijven in hun eigenheid staan en worden van daaruit ingezet in de praktisch-theologische spiegel voor de prediker. Praktische theologie wordt zo tot een kruispunt van kennisstromen12.
In mijn onderzoek speelt de normatieve taak van de praktische theologie een belangrijke rol. Daarvoor ga ik te rade bij de bijbelse theologie. Voor mij is het wezenlijk om deze ‘uitstap’ te maken. Hoe kan er sprake zijn van een zelfbeeld zonder spiegel? Praktische theologie die verzuimt om contact te maken met bijbelse en systematische theologie houdt vroeg of laat op theologie te zijn. Vandaar dat theologische interdisciplinariteit een ‘must’ is voor gereformeerde praktische theologie of misschien is de term interdisciplinariteit hier niet op z’n plaats en kunnen we beter spreken over de noodzakelijke eenheid van de theologie zelf.
In beide hoofdartikelen wordt aangegeven dat het belangrijk is dat praktische theologie haar vertrekpunt neemt in de gemeente en ook ten dienste van de gemeente haar werk doet. Gereformeerde praktische theologie wordt door Schaap en Pleizier daarom ook wel ‘kerkelijke theologie’ genoemd. In mijn onderzoek is die gerichtheid op het gemeentelijke leven evident: het gaat om de prediking die in de gemeente plaatsvindt. In het artikel van Wijnalda wordt voor het object van de praktische theologie ‘individuele en collectieve gestalten van de geloofspraxis’ als omschrijving gehanteerd. De meeste praktisch theologen zijn het erover eens dat je handelen en de motivatie van het handelen niet van elkaar los moet koppelen13. Juist het begrip zelfbeeld en de reflectie daarop helpt om de waarom-vraag en de hoe-vraag bij elkaar te houden. Het beeld dat de prediker van zichzelf heeft, laat iets zien van de theologische motivatie die hij heeft voor de prediking en tegelijk bepaalt het hoogstwaarschijnlijk de manier waarop hij gestalte geeft aan de prediking. Vanuit de praktisch-theologische spiegel die geboden wordt kan ook iets gezegd worden over de manier waarop de eigen persoon ingezet kan worden in de prediking, maar dan altijd in relatie tot het bestaande zelfbeeld. Het gaat om geloofin- uitvoering dat je zowel vanuit de motivatie als vanuit de handeling zelf kunt benaderen.

Zelfbewust

Mijn onderzoek naar de persoon van de prediker wil een bijdrage leveren aan de voortgaande bezinning op de prediking als een essentieel handelingsveld van de gemeente. De inzet bij het zelfbeeld van de prediker wil het mogelijk maken om in de spiegel te kijken en je bewust te worden van het zelfbeeld om zelfbewust en maximaal dienstbaar aan het goddelijk Woord te preken.


Noten
1 Hanneke Schaap-Jonker, Before the Face of God; An Interdisciplinary Study of the Meaning of the Sermon and the Hearer’s God Image, Personality and Affective State, Zürich 2008.

2 Hans van der Geest, Du hast mich angesprochen ; Die Wirkung von Gottesdienst und Predigt, Zürich 1978.

3 bijv. Otto Haendler, Die Predigt; Tiefenpsychologische Grundlagen und Grundfragen, Zweite, durchgearb. und erw. Aufl. Berlin 1949; Axel Denecke, Persönlich predigen; Anleitungen und Modelle für die Praxis, Gütersloh 1979; Wilfried Engemann, Persönlichkeitsstruktur und Predigt; Homiletik aus transaktionsanalytischer Sicht, Berlin 1989.

4 bijv. Jochem Rein Douma, Veni Creator Spiritus; De meditatie en het preekproces, Kampen 2000.

5 bijv. Albert Altena, Wolken gaan voorbij... Een homiletisch onderzoek naar mogelijkheden voor de preek in een postmodern klimaat, Zoetermeer 2003.

6 Richard R. Osmer, Practical Theology; An Introduction, Grand Rapids 2008, 131v., 161.

7 Bijv. C. Trimp, Inleiding in de ambtelijke vakken, Kampen 1978; T. Brienen, Handboek voor de diaconiologie; Inleiding in de theologie van de ‘bediening van het Woord’ in al zijn dimensies, Heerenveen 1999.

8 Richard Robert Osmer, The Teaching Ministry of Congregations, Louisville 2005, xi-xvii.303- 317; zie ook artikel Schaap en Pleizier.

9 Het enige wat mij tijdens de afronding van dit artikel werd aangereikt, is een bijdrage van C. Trimp, ‘Ambt en persoon van de dienaar des Woords’, in: J.A. du Rand en J.S. Kellerman (red.), Diensknegte van die Koning; Huldigingsbundel ter ere van prof. J.J. de Klerk en prof. E.P.J. Kleynhans, Bloemfontein 1989, 69-75.

10 Zie bijv. William Perkins, The Art of Prophesying; with, The Calling of the Ministry. First published: 1592. Revised edition. Edinburgh 1996, 74.

11 Zie voor enkele voorbeelden Kees de Ruijter, Meewerken met God; Ontwerp van een gereformeerde praktische theologie, Kampen 2005, 110-115.

12 De Ruijter, a.w., 80.

13 Zie bijv. Gerben Heitink, Praktische theologie; Geschiedenis - theorie - handelingsvelden, Kampen 1993, 152-159; Kees de Ruijter, Meewerken met God; Ontwerp van een gereformeerde praktische theologieOok hier ontbreekt een slotzin. In welke zin verhoudt zich wat in de artikelen van W.S en Jonker (trouwens, zijn deze namen hier wel goed weergegeven?) tot dat van Beute. Wat betekent dit voor het profiel van de predikant?

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 december 2009

Theologia Reformata | 120 Pagina's

Zonder spiegel geen zelfbeeld

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 december 2009

Theologia Reformata | 120 Pagina's