Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De val van Gaza

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De val van Gaza

Een oude profetie in een nieuwe belichting1

29 minuten leestijd Arcering uitzetten

Abstract
This article deals with the heading of Jeremiah’s oracle against the Philistines in ch. 47, which has puzzled many interpreters. It is argued that the phrase ‘before Pharaoh took Gaza’ in Jer. 47:1 is a later addition, referring to Pharaoh Neco’s capture of that city in 601/600 BCE, whereas the oracle of 47:2-7 itself is to be dated ca. 604. Neco was able to take Gaza, since some time before he had beaten the Babylonians at the Egyptian border, so that the Babylonians had to withdraw to their homeland. The heading was added to the oracle of Jer 47 in order to warn the people of Judah that YHWH’s judgment through the sword of Babylon was still to be expected, notwithstanding Pharaoh’s success.

Inleiding
De profetie tegen Filistea in Jeremia 47 heeft een opschrift met de rechtstreekse historische verwijzing ‘voordat farao Gaza innam’. Ongetwijfeld doelt de auteur hiermee op een concrete gebeurtenis die bij de eerste hoorders van deze profetie bekend was − het noemen van farao’s naam is blijkbaar overbodig. De huidige lezer tast echter in het duister: over welke farao gaat het hier, en wanneer heeft deze inname van Gaza plaatsgevonden? Inzake de identificatie en datering gaan de meningen zeer uiteen. Niet alleen de historische verwijzing zelf is problematisch, maar ook de discrepantie tussen deze verwijzing en de inhoud van de profetie. Waar het opschrift melding maakt van krijgsverrichtingen door het zuidelijke Egypte, spreekt de profetie zelf over de vijand ‘uit het noorden’. Extra complicerend is nog het gegeven dat de historische verwijzing in de Septuaginta (LXX) ontbreekt.2 In dit artikel wil ik een bijdrage leveren aan de exegese van Jeremia 47 door de verschillende opties voor een datering te evalueren en met name door het historische opschrift vanuit een nieuw gezichtspunt te bezien. Hierbij ga ik als volgt te werk. Eerst geef ik de inhoud van de profetie weer, met daarbij een korte notitie over auteurschap en tekstuele eenheid. Op basis hiervan concentreer ik me vervolgens hoofdzakelijk op de diverse voorstellen voor een historische verankering van deze profetie. Tenslotte stel ik de vraag naar de aard en intentie van de zinsnede ‘voordat farao Gaza innam’.

De inhoud van Jeremia 47
De profetie tegen de Filistijnen vertoont niet een strakke opbouw, meer dan een indeling is denkbaar.3 Een plausibel voorstel,4 gesteund door de masoretische setumah na 5, is een structuur in twee delen: (A) 2-5 en (B) 6-7. Het eerste deel (A) bestaat weer uit twee delen: (A1) 2-3 beschrijft onder tweeërlei gezichtspunt een non-specifieke vijandelijke invasie met de reactie van de kant van de bedreigden; (A2) 4-5 specificeert zowel het doel van de invasie (Filistea) als de eigenlijke Actor (YHWH). De overgang van (A) naar (B) ligt in de vragende vorm van 5b en 6a. Het tweede deel (B) is opnieuw tweeledig: (B1) 6 bevat een vraag en een opdracht aan het adres van het gerichtsinstrument, (B2) 7 een retorische vraag met afsluitende conclusie. In schema:

Jeremia 47: Het gericht over Filistea

1 opschrift

2-5 (A) beschrijving van het gericht
(A1) 2-3: inval vijandelijke macht (tweemaal: invasie en effect)
(A2) 4-5: doel van de aanval en eigenlijke Actor

6-7 (B) dialoog met het gerichtsinstrument
(B1) 6: wee-vraag en opdracht
(B2) 7: retorische vraag en conclusie

Het gericht over Filistea, in 2 ingeleid met de bekende Botenformel ‘zo spreekt YHWH’, wordt beschreven met de metafoor van een snel buiten haar oevers tredende beek in een wadi (cf. Jes. 8:7v, 30:28).5 Deze stroom komt ‘uit het noorden’, een uitdrukking die in het boek Jeremia een eigen zeggingskracht heeft: de donkere dreiging van een vijand die onstuitbaar uit het noorden komt oprukken.6 Het effect is paniek en diepe weeklacht. De visuele suggestie van 2 wordt in 3 gecompleteerd met een auditieve suggestie: de angstaanjagende geluiden van een aanstormend leger. Het effect is dat eenieder de moed ontzinkt, zozeer zelfs dat een vader de kracht niet meer heeft zijn eigen kinderen in veiligheid te brengen. Naadloos is de aansluiting bij 4, waar de invasie op de noemer van de oordeelsdag wordt gebracht. Het object van het oordeel wordt geïntroduceerd: de Filistijnen. Zij worden in 4 respectievelijk 5 nader gekarakteriseerd als ‘de rest van het eiland Kaftor’, doorgaans verstaan als Kreta, en als ‘de rest van hun dal’, de kuststrook (cf. ‘zeekust’ in 7).7 Van de Filistijnse stadstaten worden pars pro toto Gaza en Askelon genoemd. Opmerkelijk is in 4 de vermelding van Tyrus en Sidon: de ondergang van de Filistijnen heeft direct gevolg voor de gehele regio, van noord tot zuid. En wel met name voor Fenicië: de laatste bondgenoot ontvalt hun.8 Retorisch sterk is de dialoog met het ‘zwaard van YHWH’: het invasieleger dat Filistea vernietigt is het zwaard in zijn hand, en luistert slechts naar het bevel van YHWH zelf. De val is vastbesloten.9 De profetie tegen de Filistijnen maakt een zeer levendige indruk, die bijdraagt aan de dramatiek van de ondergang.10 Stilistisch en retorisch herinnert deze tekst aan andere gedeelten in het boek Jeremia die men authentiek-jeremiaans acht, onder andere Jeremia 4-6 en Jeremia 46. Ook wat thematiek, beeldtaal en idioom betreft, zijn er veel overeenkomsten.11 Het Jeremiaanse auteurschap van Jer. 47 wordt dan ook zelden in twijfel getrokken.12 Wat betreft de eenheid van de tekst, hebben literair-kritische voorstellen voor een diachrone samengesteldheid nauwelijks navolging gekregen.13 De echtheid en eenheid van deze profetie staan slechts op twee punten ter discussie: het historische opschrift in 1 en de zinsnede over Tyrus en Sidon in 4, precies de twee details waarin MT en LXX aanzienlijk verschillen.14

Opties voor een historische plaatsbepaling
De profetische arbeid van Jeremia vond plaats in de turbulente periode van de opkomst en de bloei van het Neo-Babylonische wereldrijk, die we dateren tussen 626 en 539 v.Chr. (resp. de kroning van Nabopolassar en de val van Babel). Vrijwel alle teksten in de bundel volkenprofetieën Jeremia 46-51 zijn op een of andere wijze aan dit tijdvak gerelateerd. Informatie over de situatie in Filistea tijdens de Neo-Babylonische periode ontlenen we behalve aan het Oude Testament hoofdzakelijk aan de Babylonische Kroniek15, aan oud-Griekse schrijvers als Herodotus (Historiae) en Berossus (Babyloniaca, met name via Eusebius’ Praeparatio Evangelica en Flavius Josephus’ Contra Apionem), aan Flavius Josephus (Antiquitates) en aan enkele tekstvondsten en archeologische gegevens uit deze tijd. Helaas staan geen archeologische gegevens uit Gaza ter beschikking, omdat de huidige stad gebouwd is op de historische site. Om de verschillende voorstellen voor een datering van het opschrift van Jeremia 47:1 te kunnen plaatsen is het dienstig om eerst een globaal overzicht van de gebeurtenissen in dit voor het oude Nabije Oosten zo cruciale tijdsgewricht te geven, en dan met name uit de periode van Jeremia’s actieve dienst. De belangrijkste jaartallen en gebeurtenissen zijn de volgende:16

610 dood van Psammetichus II, troonsbestijging van Neko II
609 Neko snelt de Assyriërs te hulp; slag bij Meggido en dood Josia; slag bij Haran met als gevolg ondergang Neo-Assyrische rijk (door Meden en Babyloniërs)
609-5 wankel machtsevenwicht tussen Egypte en Babylonië in Noord-Syrië aan weerszijden van de Eufraat
605 slag bij Karkemiš, Egypte door Nebukadnezar verpletterend verslagen; onderwer- ping Hamath door de Babyloniërs; dood Nabopolassar en troonsbestijging Nebukadnezar II
604 Babylonische campagne in Palestina; Askelon verwoest; Babylonische controle over de Levant
603-2 nieuwe campagnes door Nebukadnezar
601-0 slag tussen Egyptenaren en Babyloniërs bij de grens van Egypte; Nebukadnezar trekt zich terug; rebellie Juda onder Jojakim
599 Nebukadnezars acties tegen de woenstijnnomaden
598-7 nieuwe campagne Nebukadnezar in Palestina; belegering en overgave Jeruzalem; deportatie Jojachin
588-7 tweede belegering van Jeruzalem; een Egyptisch hulpleger onder Hofra afgeweerd; ondergang Juda en Jeruzalem

Op twee na vallen alle opties voor een datering van de zinsnede ‘voordat farao Gaza innam’ (47:1) binnen dit tijdschema. Omdat in vers 2 expliciet sprake is van een invasie vanuit het noorden, heeft men in het bijzonder gezocht naar een gelegenheid dat farao vanuit het noorden komend Gaza zou hebben veroverd. Zeven voorstellen werden/worden verdedigd:17

1e vóór 610
Herodotus vermeldt dat farao Psammetichus I (663-610) 29 jaar lang Asdod heeft belegerd.18 Hij zal daarbij ook de zuidelijker gelegen steden Askelon en Gaza hebben ingenomen.
2e 609
Volgens Herodotus’ beschrijving heeft farao Neko na een overwinning op de Syriërs bij Magdolos de stad Kadytis veroverd.19 Magdolos is te identificeren met Megiddo en Kadytis met Gaza. Hetzij bij zijn terugkeer na de strijd bij Haran, hetzij reeds direct na de slag bij Megiddo nog voordat hij verder trok richting Haran, heeft Neko Gaza ingenomen.20
3e 605
Na de nederlaag tegen Nebukadnezar bij Karkemiš heeft Neko op zijn terugtocht naar Egypte Gaza veroverd.
4e 601/0
De Babylonische kroniek maakt melding van een zware confrontatie tussen het Babylonische leger en het Egyptische leger in het vierde regeringsjaar van Nebukadnezar, met als gevolg dat de laatste zich moet terugtrekken en de regelmaat van zijn jaarlijkse militaire campagnes onderbreekt om in Babel zijn leger weer op orde te brengen.21 In de jaren na 604 (verwoesting van Askelon) had Nebukadnezar het gehele Filistijnse gebied onderworpen. Als Nebukadnezar in 601 wegtrekt en voorlopig niet weerkeert, zal farao Neko zeker gepoogd hebben zijn invloed in Palestina weer uit te breiden, te beginnen bij de grensstad Gaza die als Babylonische garnizoensstad een bedreigende uitvalspoort naar Egypte vormde. Deze optie wordt ondersteund door een nieuwe interpretatie van Herodotus’ Historiae II, 159, die onder ‘Magdolos’ de Egyptische grensstad Migdol verstaat en onder ‘Syriërs’ de Babyloniërs.22
5e 588/7
Als Nebukadnezar na de weigering van koning Zedekia om nog langer tribuut te betalen tegen het rebellerende Juda optrekt, komt een Egyptisch leger onder farao Hofra Jeruzalem te hulp (Jer. 37:5-7). Mogelijk heeft Hofra op zijn tocht richting Juda, of tijdens zijn terugtocht uit Juda, Gaza veroverd.
6e regeringstijd Hofra (589-568)
Farao Hofra had de beschikking over een sterke vloot; daarmee heeft hij volgens Herodotus23 tegen Tyrus gestreden, terwijl hij een aanval over land op Sidon deed. Heeft hij in dit kader ook de wellicht met Fenicië verbonden Filistijnse steden (47:4), waaronder Gaza, aangevallen?
7e in de tijd van de Ptolemeeën
De notitie over farao’s verovering van Gaza stamt uit later eeuwen, en vormt een herinterpretatie of actualisering van Jer. 47 in het licht van een nieuw historisch feit. De beste optie is 312, toen farao Ptolemeüs I tijdens zijn conflict met Antigonus de stad Gaza veroverde.

Evaluatie en balans
Dat zoveel verschillende dateringsvoorstellen zijn gedaan, is op zich niet onbegrijpelijk. Zowel de tekstinterne verwijzingen als de tekstexterne gegevens zijn ontoereikend om te komen tot een heldere identificatie van de verovering van Gaza door farao zoals vermeld in Jer. 47:1. Soms wordt voorgesteld om maar geheel af te zien van een poging tot nadere identificatie: ‘The wisest course may be to admit to ignorance and uncertainty’ (R.P. Carroll).24 Toch is het onbevredigend om het bij een non liquet te laten. De vermelding van een zo specifieke gebeurtenis in het opschrift van een profetie moet een herkenbare eigen zin hebben gehad. Exegetische, historische en archeologische analyse leveren inderdaad geen absolute zekerheid op, maar kunnen wel tot een redelijk plausibel oordeel leiden. Bij mijn evaluatie van de diverse opties spelen de volgende vier overwegingen een rol:
a) In de profetie van Jer. 47 wordt expliciet gesproken over de dreiging die ‘uit het noorden’ op Filistea afkomt. Gaza, Askelon en de rest van de Filistijnse steden zullen ten slachtoffer vallen aan ‘de vijand uit het noorden’. Vandaar dat men gezocht heeft naar een moment in de geschiedenis dat farao daadwerkelijk vanuit het noorden Gaza zou (kunnen) hebben aangevallen. Dit berust echter op een foutieve redenatie. De aanduiding ‘uit het noorden’ is een kwalificatie die niet alleen geografisch, maar vooral ook inhoudelijk van aard is. Deze aanduiding wordt in het Oude Testament nooit van het zuidelijke Egypte, maar altijd van een noordelijke Mesopotamische macht gebruikt.25 Dit betekent dat onderscheid gemaakt moet worden tussen het oordeel over Gaza waarvan in 47:5 sprake is, en de val van Gaza waarvan in 47:1 sprake is. In 47:5 is de vijand uit het noorden het subject, in 47:1 is het subject de farao, ongeacht uit welke richting hij kwam.
b) Het is een historisch feit dat het Babylonische leger in het jaar na de slag bij Karkemiš (605) tijdens zijn invasie in Filistea in 604 Askelon heeft verwoest, met grote gevolgen voor de hele regio.26 Om deze reden wordt in de recente exegetische literatuur terecht meestal aangenomen dat Jeremia 47:2-7 gedateerd moet worden in de periode direct rondom 604.27 Nu wordt door het opschrift in 47:1 deze profetie historisch gesitueerd ‘voordat farao Gaza innam’. Hiermee is een datering die de verovering van Gaza door farao eerder dan 604 plaatst dus onwaarschijnlijk.
c) De profetie van Jeremia 47 is onderdeel van een bundel volkenprofetieën die alle op een of andere manier gerelateerd zijn aan de periode van het Neo- Babylonische rijk, en in het bijzonder aan de militaire operaties van Nebukadnezar eind 7de, begin 6de eeuw. Taalkundig, literair en theologisch past Jeremia 47 uitstekend binnen deze bundel. Deze context maakt het minder waarschijnlijk dat de vermelding van farao’s verovering van Gaza naar een geheel andere historische periode zou verwijzen.
d) Tegen een dateringsvoorstel pleit tenslotte ook, wanneer dit in feite slechts berust op een enkele aanwijzing uit een oud-Griekse bron die historisch moeilijk verifieerbaar is.

In het licht van deze overwegingen moeten de eerste drie dateringsvoorstellen afvallen: 610, 609, 605.28 Ditzelfde geldt voor de datering in 312, hoewel dit voorstel het enige is waarbij een verovering van Gaza door farao historisch vaststaat. Een probleem voor deze zevende optie is echter dat de hypothese van een actualisering van Jeremia 47 in een zo late tijdsperiode weer geheel nieuwe vragen oproept. Wat zou een redactor hebben bewogen om een profetie over Filistea bijna drie eeuwen later op haast cryptische wijze te koppelen aan een Egyptische overwinning, terwijl de tekst onderdeel is en blijft van een bundel volkenprofetieën die evident gerelateerd is aan de Neo-Babylonische periode?29 Alleen al om deze reden acht ik de zevende optie weinig waarschijnlijk. Een verovering van Gaza door Hofra in 588/7 (de vijfde optie) lijkt ook niet zo aannemelijk. Het betrof toen immers een Egyptisch hulpleger dat het belegerde Jeruzalem te hulp schoot. Dit leger moest het van snelheid hebben, en zal zich vanwege tijdnood niet hebben laten ophouden door een (langdurig) beleg van Gaza op de heenweg. Evenmin zal Hofra, na door Nebukadnezar verslagen te zijn, op de terugweg Gaza hebben aangevallen.30 De zesde optie, dat Hofra in een ons onbekend jaar in het kader van een aanval op Fenicië ook Filistea heeft bedreigd, berust slechts op gissingen.

Resteert als de meest plausibele optie het vierde voorstel om farao’s verovering van Gaza te dateren in 601-0.31 Alle beschikbare gegevens wijzen inderdaad in deze richting. Het verslag in de Babylonische kroniek (B.M. 21946) van de gebeurtenissen in de eerste regeringsjaren van Nebukadnezar vertoont het beeld van een oprukkende agressor, die tot de grens van Egypte zijn invloed uitbreidt.32 Vermoedelijk stamt uit deze tijd ook de Saqqarapapyrus, 33 een noodkreet om hulp aan het adres van farao, door koning Adon van Ekron, tot 604 een vazal van Egypte. In 604 is Askelon verwoest, en zal Nebukadnezar zijn gezag in Filistea ook breder hebben laten gelden.34 Opgravingen te Ekron, Timnah en Asdod35 tonen verwoestingslagen die door archeologen aan de periode direct volgend op 604 gerelateerd worden.36 Koning Jojakim kan moeilijk anders dan zich als vazal aan Nebukadnezar onderwerpen, drie jaar lang (2 Kon. 24:1). In 601 leidt Nebukadnezar echter de nederlaag, of in elk geval een stevig verlies, in de confrontatie met Egypte. Als Nebukadnezar zich na 601 moet terugtrekken, ontstaat in Palestina tijdelijk een machtsvacuüm. Hiermee lijkt de passage van Herodotus Historiae II, 159 goed overeen te komen: na de slag bij Magdolos waar Neko de ‘Syriërs’ overwint, neemt hij ook Kadytis (Gaza) in.37 Stellig zal farao Neko een poging hebben ondernomen om zijn vroegere invloed over Zuid-Palestina te herwinnen, in elk geval in Filistea, de security zone van Egypte, om de eigen grens veilig te stellen. In deze situatie is de verovering van Gaza door farao, met een Babylonisch garnizoen uitvalspoort voor Nebukadnezar naar Egypte, goed denkbaar. In deze situatie is het ook begrijpelijk dat Jojakim, die in 609 door Neko tot koning over Juda was aangesteld, gelet op het succes van Neko na 601 zijn vazalstatus van Babel opzegt (2 Kon. 24:1). Flavius Josephus vermeldt dat dit geschiedde nadat Jojakim had vernomen dat de Egyptenaren tegen het Babylonische leger opmarcheerden.38

We concluderen dat de profetie tegen Filistea in Jeremia 47:2-7 dateert uit het jaar 605/4, en dat het opschrift over de verovering van Gaza door farao vermoedelijk dateert uit het jaar 601/0. Vanzelf dringt zich nu de vraag op om welke reden aan Jer. 47:1 deze notitie uit later tijd is toegevoegd.

Aard en intentie van het opschrift
Het is opmerkelijk dat in de exegetische literatuur sterk gefocust wordt op het dateringsprobleem van de woorden ‘voordat farao Gaza innam’ in Jer. 47:1, terwijl er nauwelijks enige aandacht wordt gegeven aan de vraag naar de eigenlijke zin van dit opschrift. De meeste exegeten gaan er eenvoudig vanuit dat hiermee de vervulling van de profetie wordt aangeduid.39 farao is dan de voltrekker van Gods gericht over Filistea, hetzij in directe zin (vandaar de speurtocht naar een mogelijke aanval van farao op Gaza vanuit het noorden), hetzij in diepere zin (Nebukadnezar heeft Filistea geslagen, maar de profetie werd pas ten volle vervuld toen farao Gaza sloeg). De opvatting dat de redactor40 met de woorden ‘voordat farao Gaza innam’ de (eigenlijke) vervulling van de profetie aanduidt, stuit echter op een aantal belangrijke bezwaren. Ten eerste blijft het probleem dat de vijand uit het noorden voor de lezer/hoorder van de profetie per definitie niet Egypte, maar een Mesopotamische macht is. Toevoeging van 1b als aanduiding van de vervulling van 2-7 zou dus het inbouwen van een structureel misverstand betekenen. Belangrijker nog is een tweede bezwaar, dat farao, als 1b de vervulling van de profetie aangeeft, hiermee de uitvoerder van het plan van YHWH wordt. Nadrukkelijk spreekt Jeremia 47 immers van het werk van YHWH; Hij is Instigator en Actor van het gericht (4), het is het zwaard van YHWH dat niet tot rust komt (6v). Dat Egypte/de farao in het boek Jeremia een dergelijke rol zou spelen, is echter nauwelijks denkbaar. De doorgaande lijn van Jeremia’s prediking is dat Nebukadnezar de volvoerder van Gods plan is (‘Gods hamer’, 50:23, 51:20) en dat allen hém onderdanig moeten zijn.

‘Egypte’ staat in het boek Jeremia eerder onder een negatief voorteken: symbool van tegenstand tegen YHWH.41 Hierbij komt dat in de directe context van de volkenprofetieën in Jeremia 46-49 steeds Nebukadnezar als het gerichtsinstrument van YHWH wordt aangewezen.42 Een derde bezwaar ligt in de formulering van het opschrift zelf. Ter aanduiding van de vervulling van de profetie wordt in 46:2 en 49:28 de zinsnede gebruikt ‘die Nebukadnezar, de koning van Babel, verslagen had’, met als antecedent het object van het gericht. De redactor gebruikt in 47:1 echter een andere formulering, met behulp van de temporele conjunctie ‘voordat’; de conclusie moet wel zijn dat hij hiermee beoogt een chronologische notitie toe te voegen.43 Toch kunnen we ook niet, zoals sommige exegeten, volstaan met de opmerking dat het slechts om een chronologische precisering gaat44 − wat is immers de zin hiervan? Gelezen tegen de achtergrond van de gebeurtenissen rondom het jaar 600 en gelet op het effect dat deze profetie bij de lezers/hoorders in die dagen sorteerde, heeft de toevoeging ‘voordat farao Gaza innam’ in het opschrift mijns inziens een duidelijke bedoeling. De zin van deze woorden is niet dat farao de vervuller van de oordeelsprofetie is, maar juist dat farao niet de vervuller van de oordeelsprofetie is. Nog voordat farao Gaza innam, had YHWH het oordeel over Filistea al in een andere hand gelegd: die van Nebukadnezar, de overstromende beek uit het noorden (47:1,2). Ondanks de schijn van het tegendeel (het huidige succes van farao) zal het zwaard van YHWH via Babel zijn werk afmaken. Askelon is al verwoest, de rest zal volgen. Aan de val van Gaza door farao valt dus geen enkele hoop te ontlenen – zo suggereert deze toevoeging. In de situatie post-601 was dit opschrift zeer functioneel, voor ieder te verstaan. De mislukte aanval van Nebukadnezar op Egypte was hot news in die dagen. Gloorde hier niet een nieuwe dageraad voor de geknechte vazalstaten van de Levant? Drie jaar was Juda onderworpen geweest aan Babel, maar nu lijken de kansen te keren. Nebukadnezar moet zich terugtrekken, Neko achtervolgt hem, en neemt zelfs Gaza in – een eclatant wapenfeit. Voor de heersende elite in Jeruzalem zal dit een signaal zijn geweest van een kanteling in de machtsverhoudingen. Koning Jojakim, negen jaar tevoren door déze farao aangesteld, een vorst met pro-egyptische sympathieën, overweegt in opstand tegen Babel te komen. Dan klinkt echter de profetische stem, die de val van Gaza in een heel ander licht stelt, door te herinneren aan Gods oordeelswoord dat via Nebukadnezar in vervulling gaat. Een oude profetie ontvangen vóór de inname van Gaza door farao, een oude profetie die van kracht blijft, ondanks de inname van Gaza door farao. Deze toevoeging bevat dus een krachtige impliciete boodschap aan het hof van Jeruzalem en het volk van Juda om ondanks de recente Egyptische successen niet in opstand tegen Babel te komen.45 Het mocht niet baten, zo verhaalt de geschiedenis: Jojakim kwam in opstand, Nebukadnezar verwoestte Zuid-Palestina, Jeruzalem capituleerde, met als slotsom (2 Kon. 24:7): ‘De koning van Egypte trok niet weer op buiten zijn land; want de koning van Babel had alles veroverd wat aan de koning van Egypte had toebehoord, van de Beek van Egypte af tot de rivier de Eufraat toe’. Zo werd Jeremia’s profetie tegen Filistea vervuld, nadat farao Gaza veroverd had.46

Noten
1 Dit artikel bevat een uitgewerkte versie van een lezing gehouden tijdens de jaarlijkse conferentie van de European Association of Biblical Studies, Thessaloniki augustus 2011. De auteur is hoogleraar Oude Testament aan de Theologische Universiteit te Apeldoorn en is lid van de onderzoeksgroep Oude Testament aan de Universiteit van die Vrystaat, Bloemfontein, Zuid-Afrika.

2 Het korte opschrift in Jer. 29:1 (LXX) luidt epi tous allophulous. MT wordt gevolgd door Aquila, Symmachus, Syrohexaplaris, Targum en Vulgata. Een nadere analyse van de tekstgeschiedenis van Jer. 47 is in het bestek van dit artikel niet mogelijk; de complexiteit van het vraagstuk van de relatie tussen de Griekse en de Hebreeuwse Jeremia-tekst zou een te brede bespreking vergen. Vgl. de argumentatie op basis van de prioritering van de Griekse tekst bij P.-M. Bogaert, ‘Relecture et déplacement de l’oracle contre les Philistins. Pour une datation de la rédaction longue (TM) du livre de Jérémie’, in: La vie de la Parole. De l’Ancien au Nouveau Testament. Etudes d’exégèse et d’herméneutique bibliques offertes à Pierre Grelot, Paris 1987, 139-150.

3 Van belang is bijvoorbeeld de positionering van 3b. Vaak wordt dit versdeel bij 4 betrokken, en 3a bij 2. Inderdaad is er een directe aansluiting van 3b met 4, toch pleit de parallelle interne structuur van 2 en 3 hier niet voor: beide verzen bevatten een dreiging met de daaropvolgende reactie.

4 Vgl. B. Huwyler, Jeremia und die Völker. Untersuchungen zu den Völkersprüchen in Jeremia 46-49 (FAT 20), Tübingen 1997, 134v.

5 Cf. voor het beeld van een aanstormende vloed of bruisende branding in verband met een vijandelijk leger: Jes. 17:12v; Jer. 6:23, 50:42, 51:42; Ez. 26:19.

6 Cf. B.S. Childs, ‘The Enemy from the North and the Chaos Tradition’, in Leo G. Perdue en Brian W. Kovacs (eds.), A Prophet to the Nations. Essays in Jeremiah Studies (Winona Lake, 1984), 151–161; D.J. Reimer, ‘The “Foe” and the “North” in Jeremiah’, ZAW 101 (1989), 223–232.

7 Vaak geëmendeerd als ‘rest der Enakieten’ (met LXX, cf. Joz. 11:22) of in ‘de rest van hun kracht’ (met Targum). In recente tijd wordt opnieuw gepleit voor handhaving van de MT-lezing, cf. de discussie over deze uitdrukking bij D. Barthélemy, Critique Textuelle de l’Ancien Testament. II: Isaïe, Jérémie, Lamentations (OBO 50/2), Fribourg/Göttingen 1986, 771v. en G. Fischer, Jeremia 26-52 (HThKAT), Freiburg im Breisgau 2005, 498v.

8 Ofschoon Tyrus en Sidon in Jer. 25:22 genoemd worden onder de volken die de beker van de toorn moeten drinken, en zij in Jer. 27:3 behoren tot hen die tegen Babel conspireren, bevat de bundel Jer. 46-51 geen separaat orakel aan hun adres. 9 Cf. de metaforiek van het zwaard in Jer. 12:12, 46:10, 49:37 en 50:35-37.

10 Contra K. Seybold, Der Prophet Jeremia. Leben und Werk, Stuttgart 1993, 125, die de tekst typeert als ‘merkwürdig blass und konventionell’.

11 Dit geldt met name ten opzichte van Jer. 46, cf. G. Fischer, Jeremia, 492 en Huwyler, Völker, 140v.

12 ‘Tatsächlich sind keine überzeugenden Gründe gegen die Echtheit von Kapitel 47 vorgetragen worden’, aldus Huwyler, Völker, 140; cf. J. R. Lundbom, Jeremiah 37-52 (AB), New York 2004, 231; McKane, Jeremiah (ICC), Edingburgh 1996, 1141 en W. Rudolph, Jeremia (HAT), Tübingen 1958, 255.

13 Het meest interessante voorstel in deze richting werd gedaan door E. Kutsch, ‘”...denn Jahwe vernichtet die Philister”. Erwägungen zu Jer 47 1-7’, in: J. Jeremias/L. Perlitt (Hg.), Die Botschaft und die Boten (Fs H.W. Wolff), Neukirchen-Vluyn 1981, 253-267. Voor relevante kritiek op zijn voorstel cf. Huwyler, Völker, 140v.

14 In 4 leest LXX ‘en Ik zal Tyrus en Sidon en al hun overige helpers doen ondergaan’. Het betreft hier een radicaler oordeel (de vernietiging van Tyrus en Sidon) dan in MT.

15 D.J. Wiseman, Chronicles of Chaldaean Kings (626-556 B.C.) in the British Museum, London 1956; A.K. Grayson, Assyrian and Babylonian Chronicles, Locust Valley 1975; D.J. Wiseman, Nebuchadrezzar and Babylon, Oxford 1985.

16 Hoewel over de exacte datering en interpretatie van de gebeurtenissen uiteraard veel discussie is, volgen de meeste exegeten de hier genoemde data. Voor een gedetailleerd overzicht zie O. Lipschits, The Fall and Rise of Jerusalem. Judah under Babylonian Rule, Winona Lake 2005, 11-126.

17 We volstaan met het weergeven van de visies zonder verdere bronvermelding. Voor de namen van voor- en tegenstanders en verdere literatuurverwijzingen zie naast de commentaren en de genoemde studies van Huwyler, Kutsch en Bogaert ook E. Vogt, ‘Die neubabylonische Chronik über die Schlacht bei Karkemisch und die Einnahme von Jerusalem’, in: Volume du Congrès Strassbourg 1956 (SVT 4), Leiden 1957, 67-96 en H.J. Katzenstein, ‘“Before Pharaoh Conquered Gaza” (Jeremiah LXVII 1)’, Vetus Testamentum 33 (1983), 249-251.

18 Historiae II, 157: ‘...but as for Psammetichos, he was king over Egypt for four-and-fifty years, of which for thirty years save one he was sitting before Azotos, a great city of Syria, besieging it, until at last he took it’.

19 Historiae II, 159: ‘...and also on land Necos engaged battle at Magdolos with the Syrians, and conquered them; and after this he took Cadytis, which is a great city of Syria’.

20 De visie van A. Malamat dat farao Neko Gaza heroverd heeft na de inname van deze stad door de Skythen die in de nadagen van Psammetichus I Filistea waren binnengevallen, wordt door niemand meer aangehangen. Er is geen reële historische aanwijzing dat een dergelijke invasie ooit heeft plaatsgevonden. Het artikel waarin Malamat deze visie verdedigde, ‘The Historical Setting of Two Biblical Prophecies on the Nations’, IEJ 1 (1950-1), 149-159, is opgenomen in zijn verzamelbundel History of Biblical Israel. Major Problems and Minor Issues, Leiden 2001, 370-380.

21 B.M. 21946, rev. 5-8. Grayson, Chronicles, 101-2: ‘The fourth year: The king of Akkad mustered his army and marched to Hattu. [He marched about victoriously] in Hattu. In the month Kislev he took his army’s lead and marched to Egypt. (When) the king of Egypt heard (the news) he mustered his army. They fought one another in the battlefield and both sides suffered severe losses (lit. they inflicted a major defeat upon one another). The king of Akkad and his army turned and [went back] to Babylon. The fifth year: The king of Akkad stayed home (and) refitted his numerous horses and chariotry.’

22 De identificatie van Kadytis als Gaza lijkt zeker te zijn, gelet op Herodotus’ beschrijving van deze stad in Historiae III, 5: ‘a known entrance to Egypt’.

23 Historiae II, 161: ‘...and he reigned five-and-twenty years, during which he led an army against Sidon and fought a sea-fight with the king of Tyre’.

24 R.P. Carroll, Jeremiah (OTL), London 1996, 775. Even weinig bevredigend is de ‘oplossing’ van Fischer, Jeremia, 493: ‘Offenbar will der Autor eine doppelte Bedrohung ansprechen, wie sie über lange Zeit die Verhältnisse in jenem Gebiet des Alten Orients prägte’.

25 Cf. Bogaert, ‘Relecture’, 142: ‘Faire l’hypothèse d’un mouvement tournant est peu satisfaisant, car le Nord n’a rien à voir ici avec une notation d’orientation; il s’agit de désigner un des ennemis traditionnels venant du Nord, qui ne peut être l’Egypte’, cf. Huwyler, Völker, 145v. In Jer. 46:6,20,24 wordt Egypte zélf door ‘het volk uit het noorden’ bedreigd.

26 B.M. 21946, obv. 15-20. Grayson, Chronicles, 100: ‘The first year of Nebuchadnezzar (II): In the month Sivan he mustered his army and marched to Hattu. Until the month Kislev he marched about victoriously in Hattu. All the kings of Hattu came into his presence and he received their vast tribute. He marched to Ashkelon and in the month Kislev he captured it. he seized its king. plundered [and sac]ked it. He turned the city into a ruin heap. In the month Shebat he marched away and [returned] to Bab[ylon].’ Een archeologisch rapport over de verwoesting van Askelon door de Babyloniërs biedt L.E. Stager, ‘Ashkelon and the Archaeology of Destruction: Kislev 604 BCE’, Erets-Yisrael 25 (1996), 61-74.

27 Direct voor of direct na 604, al naargelang men de profetie leest als aankondiging vooraf of als een interpretatie achteraf.

28 Het is overigens ook onwaarschijnlijk dat farao Neko in 609 na de slag bij Megiddo eerst, of later, vanuit het noorden Gaza heeft veroverd – hij zal de stad reeds op zijn tocht naar het noorden hebben onderworpen, ter voorkoming van een potentiële tegenstander in de rug. Evenmin zal hij in 605 bij de chaotische terugtocht van het verslagen Egyptische leger Gaza hebben veroverd.

29 Deze hypothese, met name verdedigd door Bogaert, ‘Relecture’, is mede afhankelijk van de interpretatie van 25:22 (‘alle’ koningen van Tyrus en Sidon moeten de beker des toorns drinken: dit zou duiden op de vervanging van lokale dynastieën door de republiek in 274 resp. 261) en 47:4 (het eiland Kaftor=Cyprus werd in 294 door Ptolemeüs veroverd) en heeft een tamelijk speculatief karakter: vanwege de vijandelijke gevoelens van de Joden tegenover de Filistijnen zou de overwinning van farao door hen in een extra gunstig licht zijn gesteld. farao is de Nebukadnezar redivivus, de uiteindelijke vervuller van Gods oordeel over Filistea.

30 Zoals Rashi en Kimchi op basis van Seder Olam 26 stellen (H. Freedman, Jeremiah (Soncino Books), London 1949, 300; McKane, Jeremiah, 1142).

31 Aldus met kracht van argumentatie verdedigd door Katzenstein, ‘Before Pharaoh.. , 150; cf. Lipschits, Fall, 40 noot 13 en 50v en Wiseman, Nebuchadrezzar, 29. Deze visie wordt in recente tijd door een groeiend aantal exegeten gevolgd.

32 Cf. de notitie bij Josephus, Antiquitates X 86, dat Nebukadnezar zijn macht in heel Syrie ‘tot aan Pelusium’ uitbreidt.

33 Cf. B. Porten, ‘Appeal of Adon King of Ekron to Pharaoh (ca. 604 BCE), in: W.H. Hallo en K.L. Younger, Context of Scripture III: Archival Documents from the Biblical World, Leiden 2002, 132-134.

34 Het is niet zeker, maar vanuit militair-strategisch oogpunt gezien wel waarschijnlijk, dat Nebukadnezar in deze periode ook Fenicië heeft belaagd: ‘It is unlikely that in the military operations further south (..) the Babylonians would have left a powerful source of interference of their supply lines from Riblah unchecked’, aldus D.J. Wiseman, Nebukadrezzar and Babylon. The Schweich Lectures, Oxford 1985, 26; cf. R.P. Carroll, Jeremiah, 777. De val van Filistea betekent voor Fenicië het verlies van de laatste bondgenoot, zo stelt Jer. 47:4. Het is niet zeker of deze tekst refereert aan een concrete alliantie tussen Filistea en Fenicië in die dagen. Het kan ook gaan om een algemene uitspraak dat er voor Fenicië van noord tot zuid geen mogelijke helper meer overblijft, nu het hele kustgebied door het Babylonische leger is ingenomen. Over mogelijke sporen van een alliantie tussen Fenicië en Filistea zie Lundbom, Jeremiah, 237 en met name Ph.J. King, Jeremiah. An Archaeological Companion, Louisville 1993, xxv en 34.

35 Cf. S. Gitin, ‘The Philistines in the Prophetic Texts: An Archaeological Perspective’, in: J. Magness en S. Gitin (eds.), Hesed ve-Emet (Fs E.S. Frerichs), Atlanta 1998, 273-290.

36 Zoals T. Dothan, A. Mazar, S. Gitin, M. Dothan, ook D.S. Vanderhooft; zie de discussie bij Lipschits, Fall, 41v. Lipschits zelf denkt eerder aan de tijd tussen na 601 en 597.

37 Cf. Katzenstein, ‘Before Pharaoh’, 249v. Over de interpretatie van deze passage bij Herodotus blijft echter onzekerheid bestaan.

38 Josephus, Antiquitates X, 88.

39 Rudolph, Jeremia, 253: ‘Denn wenn die Weissagung ergangen sein soll, “ehe der Pharao Gaza schlug”, so hat dieser Hinweis nur Sinn, wenn diese Eroberung Gazas durch den Pharao die Erfüllung der Weissagung darstellt’. Zo ook McKane, Jeremiah, 1142 (‘It is (..) usually supposed that the editor (..) was stating that the depredations of Philistine towns were wrought by a Pharaoh, that these took place after the oracle was spoken and that its contents were therefore predictions’) en Huwyler, Völker, 145v.

40 Onbekend is wie de notitie over farao’s verovering van Gaza heeft toegevoegd, gemakshalve noemen we hem/haar ‘de redactor’.

41 ‘Ägypten als hybrider Grossmacht, die sich den Plänen JHWHs entgegenstellt’, aldus R. Kessler, Die Ägyptenbilder der Hebräischen Bibel. Ein Beitrag zur neueren Monotheismusdebatte, Stuttgart 2002, 89. Cf. M.P. Maier, Ägypten – Israels Herkunft und Geschick. Studie über einen theo-politischen Zentralbegriff im hebräischen Jeremiabuch, Frankfurt am Main 2002. De enige uitzondering op deze anti-Egyptische lijn in het boek Jeremia is 46:26b.

42 In Jer. 50-51 valt Babel zelf ten prooi aan de ‘vijand uit het noorden’ (de Meden, 50:3,41, 51:48).

43 Een minder zwaarwegend bezwaar zou tenslotte zijn dat het in de profetie gaat om het gericht over geheel Filistea, met een duidelijk accent op Askelon, terwijl in de toegevoegde notitie in het opschrift slechts de verovering van Gaza vermeld wordt.

44 Bijv. Lundbom, Jeremiah, 241en Katzenstein, ‘Before Pharaoh’, 250.

45 De verschillen tussen MT en LXX in de tekst van Jer. 47 vormen een lastige materie, waarvan de interpretatie afhankelijk is van de totaalvisie op de relatie tussen de Griekse en de Hebreeuwse tekst van het boek Jeremia. Gaat Jer. 47 LXX terug op een tekst zonder de toevoeging van vs 1 en met een andere, beknopter, formulering in vs 4? Het lijkt mij plausibeler dat in dit geval de prioriteit bij MT ligt. De Griekse vertaler zal het lapidaire opschrift van 47 MT niet hebben begrepen en daarom weggelaten; tevens heeft hij vanuit de latere kennis omtrent de overgave van Tyrus en Sidon aan Nebukadnezar 47:4 MT navenant veranderd en verkort. In de profetie over Filistea vormt een aankondiging van de ondergang van Tyrus en Sidon (vs 4 LXX) in zekere zin een Fremdkörper, maar is een aanduiding van de gevolgen die de ondergang van Filistea voor Tyrus en Sidon heeft (vs 4 MT) wel begrijpelijk. Nader onderzoek op dit punt is echter nodig.

46 Voor de vermelding van Filistijnse vorsten onder Nebukadnezars hofhouding in Babel zie ANET3 318 en TUAT I, 405v. Het is veelzeggend dat Filistea ontbreekt in de coalitie die in 594-3 te Jeruzalem een opstand tegen Babel voorbereidt (Jer. 27), cf. Lipschits, Fall, 64 n. 98.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 december 2011

Theologia Reformata | 108 Pagina's

De val van Gaza

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 december 2011

Theologia Reformata | 108 Pagina's