Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Reflexen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Reflexen

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Rijksuniversiteit Groningen bestaat 400 jaar. In de afgelopen maanden werd dat gevierd met een reeks festiviteiten, die op vrijdag 13 juni werd afgesloten met een academische zitting in de Martinikerk waarbij tien eredoctoraten werden uitgereikt. Een mooie aanleiding om even stil te staan bij ontwikkelingen op het erf van de academische theologie.

Bij de oprichting van de universiteiten in de Lage Landen nam de theologie een prominente plaats in. Zo ook in Groningen. In 1614 stichten de Staten van Stad en Ommelanden een universiteit die van start gaat met zes hoogleraren voor de faculteiten theologie, rechten, geneeskunde en de vrije kunsten. De eerste rector magnificus is Ubbo Emmius (1547-1626). Het wapen van de universiteit herinnert nog aan de dagen van weleer. Daarin staat namelijk in het Latijn: ‘Verbum Lucerna’. ‘Gods woord is een lamp voor onze voeten’. Op de website van de universiteit staat een tijdlijn met de nodige wederwaardigheden. Interessant om even aan te klikken.1

Hoe staat het er nu voor met de universiteiten in Nederland en met de theologie in het bijzonder? Het zal iedereen duidelijk zijn dat de theologie niet langer de primus inter pares in de facultaire ordening is. Bij de oprichting van de universiteit in Groningen was de opleiding van predikanten een belangrijke taakstelling. In 1618 halen de Staten van Groningen de orthodoxe calvinist Gomarus over om naar Groningen te komen als hoogleraar theologie en Hebreeuws. Tot aan zijn dood in 1641 blijft hij verbonden aan de universiteit. Anno 2014 is het zo dat de Rijksuniversiteit Groningen nog de enige openbare universiteit in Nederland is die een Faculteit Godgeleerdheid en Godsdienstwetenschap heeft. In Utrecht en Leiden zijn de faculteiten opgeheven en ondergebracht in Geesteswetenschappen en is de theologie als studierichting ondertussen verdwenen. Dat heeft trouwens niet alleen te maken met de afkalving van kerk en theologie, maar ook met de enorme groei van de universiteiten. In het universitaire bestuur is het uitermate lastig om zeer kleine faculteiten overeind te houden naast grote faculteiten die in studentenaantal en budget meer dan het tienvoudige omvatten. Wat het aantal studenten betreft het volgende: in 1850 waren er ongeveer 1.000 universitair studenten in Nederland, rond 1900 was dat gegroeid tot 2.800. In 2013 stonden 241.300 studenten ingeschreven bij een Nederlandse universiteit.

Na de Universiteit Leiden is Groningen de oudste universiteit van Nederland. In de lange geschiedenis van haar bestaan heeft het voortbestaan van de universiteit meer dan eens aan een zijden draadje gehangen. Oorlogen en politieke twisten tussen Stad en Ommelanden hebben ertoe geleid dat de universiteit aan het eind van de 17de eeuw een periode van verval doormaakt. Eind achttiende eeuw zorgen de Oranjes ervoor dat er nieuwe hoogleraren kunnen worden benoemd met als gevolg dat het aantal studenten weer toeneemt. Wellicht heeft die groei eraan bijgedragen dat de Franse bezetter in 1811 de Groningse universiteit openhoudt, terwijl de concurrerende universiteit van Franeker de deuren moet sluiten.

In 1876 dreigt in de Tweede Kamer een meerderheid te stemmen voor opheffing van Groningen en concentratie van het hoger onderwijs in twee universiteiten: Leiden en Utrecht. ‘Groningen’, zo lees ik op de website, ‘heeft het echter gered door een akkoordje in de politiek. Amsterdam wilde ook een universiteit. Voorstanders van Amsterdam trokken samen op met voorstanders van Groningen, waardoor toch een meerderheid voor openhouding ontstond. Zo kreeg Nederland vier in plaats van twee universiteiten.’

Momenteel telt Nederland veertien universiteiten. Theologische faculteiten zijn er nog op vier plaatsen: de Faculteit Katholieke Theologie van de universiteit van Tilburg, ook wel Tilburg School of Catholic Theology genoemd (gevestigd in zowel Utrecht als Tilburg); de Faculteit der Filosofie, Theologie en Religiewetenschappen van de Radboud Universiteit (Nijmegen), Faculteit der Godgeleerdheid van de Vrije Universiteit; de Faculteit Godgeleerdheid en Godsdienstwetenschap van de Rijksuniversiteit Groningen. Daarnaast hebben de predikantsopleidingen van de Protestantse Kerk in Nederland, van de Gereformeerde Kerk (Vrijgemaakt) en van de Christelijke Gereformeerde Kerken de status van Levensbeschouwelijke Universiteit.

Kunnen we ervan uitgaan dat het plaatje voor de komende decennia nu wel min of meer vastligt? Aan protestantse zijde is er de laatste jaren een enorme reductie doorgevoerd. Van de oude duplex ordo opleidingen (Leiden, Utrecht, Amsterdam, Groningen) die kenmerkend waren voor de predikantsopleiding van de Nederlandse Hervormde Kerk is alleen Groningen nog over, en aan gereformeerde zijde (synodaal) is Kampen gesloten en heeft de Vrije Universiteit nog een theologische faculteit. Ondertussen is bekend dat de theologische universiteiten van Kampen en Apeldoorn een intensieve verkenning uitvoeren om tot fusie te komen. Of de hersteld hervormden zich aan zullen sluiten bij een orthodox-gereformeerde universitaire predikantsopleiding is nog maar de vraag. Naar mijn inschatting kunnen we er gevoeglijk van uitgaan dat het voortbestaan van de universitaire opleiding van predikanten in de nabije toekomst zal nopen tot verregaande samenwerking. Willen we het onderzoek en onderwijs in de theologie op een aanvaardbaar academisch peil houden (en visitatiecommissies zien daar nauwlettend op toe), dan is daarvoor ook een zekere omvang nodig van mensen en middelen. Versnippering zal uiteindelijk leiden tot verval. En het zal op de verschillende instellingen de nodige moeite kosten om gekwalificeerde hoogleraren en docenten te kunnen benoemen. In de nabije toekomst zijn er nog heel wat hobbels te nemen. De kerken stellen terecht eisen aan hun predikantsopleiding, maar de overheid (die de opleidingen financiert) stelt ook strenge eisen op het gebied van kwaliteit en doelmatigheid.

KNAW
Je zou denken dat, nu er de laatste jaren zoveel ingrijpende veranderingen hebben plaatsgevonden op het terrein van de theologische opleidingen, er nu toch wel een periode van betrekkelijke rust zou aanbreken. De Protestantse Theologische Universiteit heeft zich gevestigd in Amsterdam en Groningen en werkt nauw samen met de VU en de RUG, de rooms-katholieke ambtsopleiding is onderdeel geworden van de Universiteit van Tilburg, de orthodoxgereformeerde opleidingen zijn bezig met serieuze fusiebesprekingen. En wat schetst mijn verbazing? De Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) heeft een Verkenningscommissie Theologie en Religiestudies ingesteld.2 ‘De commissie zal de positie van onderzoek en onderwijs op deze wetenschapsterreinen in kaart brengen en op grond daarvan aanbevelingen doen om beide gebieden te versterken. De KNAW presenteert het resultaat van de wetenschapsverkenning in het voorjaar van 2015 aan het wetenschappelijke veld, onderzoeksfinanciers en het ministerie van OCW.’

Het klinkt uiteraard mooi – versterking van de wetenschapsterreinen Theologie en Religiestudies – maar welk belang is er op dit moment mee gediend?

Ook de samenstelling van de commissie roept in het veld de nodige vragen op. De Groningse emeritus hoogleraar Ed Noort is voorzitter. Verder maken de volgende hoogleraren deel uit van de commissie: Ruard Ganzevoort (VU, praktische theologie), Pierre van Hecke (KU Leuven, talen en culturen van Syro-Palestina), Birgit Meyer (UU, religiewetenschappen), Annelies Moors (UvA hedendaagse moslimsamenlevingen), Peter Nissen (RU, spiritualiteitsgeschiedenis). Waar is de inbreng van degenen die zorgdragen voor de ambtsopleiding van zowel rooms-katholieken als protestantsen huize? Deze vraag dringt zich des te meer op als ik de motivatie voor de instelling van de commissie lees. ‘Als gevolg van snelle secularisering heeft de ‘confessionele theologie’ de laatste decennia sterk aan belang ingeboet, zowel binnen als buiten de eigen kring. Een tweede belangrijke verandering is de losmaking uit de theologie van de religiewetenschap die − vanuit een buitenstaanderperspectief − religie als menselijk verschijnsel wil verklaren.’ De ambtsopleiding of de figuur van ‘kerkelijk hoogleraar’ zoals die voorheen in de wet op het hoger onderwijs stond, wordt nu aangeduid als ‘confessionele theologie’.

Ik ben benieuwd wat eruitkomt. Het landschap van de theologie is niet alleen beduidend kleiner geworden, er hebben zich in de afgelopen jaren ook verschuivingen voorgedaan. De studierichting Religiestudies heeft zich meer en meer losgemaakt c.q. geëmancipeerd van de theologie. Was de theologie aan de openbare instellingen in het zogenaamde staatsdeel steeds behoorlijk godsdienstwetenschappelijk georiënteerd, langzamerhand kwam de aanduiding Religiestudies meer en meer in beeld. Uiteraard kregen de grote niet-christelijke religies (o.a. islam en boeddhisme) ruime aandacht in de godsdienstwetenschappelijk georiënteerde theologische faculteiten, maar de verschuiving naar Religiestudies impliceert wel dat in die studierichting de christelijke godsdienst niet meer centraal staat. Geen wonder dat bij het wegvallen van de ambtsopleiding en de overgang naar Religiestudies de bijbelvakken van het toneel verdwenen. Dat gebeurde zowel in Utrecht als in Leiden. Als ik de opdracht aan de KNAW-commissie goed tot me laat doordringen, dan wordt het ook nog spannend voor het vakgebied Religiestudies. Als het immers gaat om de bestudering van religie als menselijk verschijnsel − vanuit een buitenstaanderperspectief – kan die arbeid dan niet evengoed gedaan worden door cultureel-antropologen en sociologen? Heb je daarvoor een apart vakgebied Religiestudies nodig?

Professor, bestaat God?
Bij het 400-jarige bestaan van de RUG was er een rubriek van 400 vragen aan de RUG in het leven geroepen. Een jongen van zeven jaar stelde de vraag: bestaat God? Ik vond het trouwens geen gekke gedachte om die vraag voor te leggen aan een sterrenkundige. Als een kind zo’n vraag stelt, dan mag je er toch gevoeglijk van uitgaan dat de hemel (waar God woont) verbonden wordt met de sterrenhemel. In het wetenschappelijk onderzoek is de kennis van het heelal en van sterrenstelsels enorm toegenomen. Ik herinner me nog uit mijn HBS-tijd dat het vakgebied kosmologie mij uitermate boeide en nieuwe inzichten gaf in de sterrenhemel en bijgevolg mij ook deed nadenken over de hemel (waar God woont). De Groningse hoogleraar Peter Barthel stuurde mijns inziens een mooie brief naar Anco.3 Mooi in die zin, dat hij ingaat op de voorstellingswereld van een kind en zegt dat je God niet zomaar tegenkomt in de ruimte. Ondertussen knoopt hij wel aan bij de joodse en de christelijke traditie en probeert hij duidelijk te maken dat je in deze wereld God wel degelijk tegen kunt komen. God heeft op de een of andere manier te maken met liefde en vriendschap. Misschien had hij het slot van zijn brief iets anders kunnen formuleren, want het staat er wat polemisch: ‘God bestaat niet als een persoon die ver weg in de hemel woont’. Waarschijnlijk was het uitgerekend deze formulering die een andere hoogleraar, Kees van der Kooi van de VU, in de pen deed klimmen. Ook hij stuurde Anco een brief. Van der Kooi zegt in zijn brief nadrukkelijk dat God als persoon bestaat. Hij grijpt dan naar beeldtaal om dat duidelijk te maken. ‘Als je vraagt naar God, wijs ik het liefst naar Jezus, Gods beste speler.’ Te midden van de huidige voetbalgekte roept dat bij mij de associatie op met Arjen Robben. En dan denk ik, neen, toch maar liever een andere beeldspraak.

In het dagblad Trouw ontstond er een heftige discussie, dat maak ik tenminste op uit de ingezonden brieven die afgedrukt werden. Ik kreeg de indruk dat de redactie het op een bepaald moment welletjes vond en dacht: Het is mooi geweest, laten we de discussie maar afsluiten. ‘Als krant hebben we over de God van onze lezers geen mening. Wel ontlenen we onze identiteit aan christelijke waarden’ (Trouw, 7 juni 2014). Beide brieven hebben mij wel aan het denken gezet. Ik heb me eigenlijk niet zo geërgerd aan de brief van Barthel. Ik had althans geen behoefte om de zevenjarige Anco een tegen-brief te sturen. Waarom niet? Het zou kunnen dat ik zozeer rekening houd met het seculiere karakter van de moderne wetenschap, dat ik de verwijzing naar de joodse en christelijke traditie al opvatte als een positieve verrassing. En er zit ook een kern van waarheid in zijn antwoord: via de ruimtevaart zullen we God niet ontmoeten. Niet als ... ‘een persoon die ver weg in de hemel woont’. Barthel liet overigens wel merken dat wetenschappers in verwondering naar de aarde kunnen kijken.

Maar hoe ontmoeten we God dan wel? Onlangs pakte ik een boek van Romano Guardini uit de kast, en ik noteerde de volgende zinsnede: ‘De levende God is werkelijk zo, dat Hij openbaart, verschijnt, komt, spreekt, handelt, vertoornd wordt, straft, zich laat verzoenen, spijt heeft en vergeeft.’4 In deze omschrijving komen karaktertrekken (eigenschappen) naar voren die ontleend zijn aan onze mensenwereld. Als we over de levende God spreken, dan is dat in een taal die analoog is aan het beeld dat wij ons van mensen vormen. Waar zit dan de verwarring, of de irritatie in de reactie van Van der Kooi? Barthel schrijft: ‘Nee, God bestaat niet als een persoon die ver weg in de hemel woont’. En dan komt hij met Klaas Hendrikse en Carel ter Linden op de proppen. ‘God’ wordt dan een ander woord voor een tussenmenselijk gebeuren van hogere orde, of iets dergelijks. Van der Kooi legt daar terecht de vinger bij. Ik verbaas mij er eerlijk gezegd over dat verklaring van godsdienst als ‘productie van de mens’ er tegenwoordig ingaat als zoete koek. Uiteraard weet ik ook best dat er veel projectie in het godsdienstige leven zit en wij mensen creëren en reproduceren voorstellingswerelden in het religieuze domein. Maar is dat een afdoende verklaring van het godsdienstige? Is het juist niet eigen aan het godsdienstige leven dat er asymmetrie is tussen God en mens? Is de aseitas Dei niet fundamenteel in het joodse en christelijke gedachtengoed? Bijbelse grondwoorden als verbond en verkiezing, roeping en gehoorzaamheid, genade en verlossing veronderstellen juist het tegenover van God en het initiatief van God. Het gaat dus niet aan, zo zou ik willen zeggen, om God te identificeren met een tussenmenselijk of binnenwereldlijk gebeuren. Dan halen we het goddelijke eruit en blijft uiteindelijk alleen het menselijke over. En dan is het ook snel afgelopen met de godsdienst. Het zal de kunst zijn, zo denk ik, om over God te spreken als subject van spreken en handelen, van hartstocht en emotie – en daarom ook over God als persoon – terwijl we het beeld ‘die ver weg in de hemel woont’ opnieuw doordenken, als geheimenis wel te verstaan. Volgens mij kan dat, zowel vanuit het openbaringsbegrip zoals Guardini dat omschrijft als vanuit het scheppingsbegrip waarin uitgedrukt wordt dat God werkzaam is in zijn schepping en tegelijkertijd als Schepper er niet in opgesloten wordt. Eenvoudig is dat niet, omdat we dan aan de randen van ons voorstellingsvermogen en denkvermogen komen. Maar het is wel een theologische opdracht in onze seculiere samenleving. Voor het geloof is God een geopenbaard geheimenis, het vleesgeworden Woord, over wie wij spreken in mensentaal, en die zich openbaart in onze mensenwereld.

Geloven binnen en buiten verband
Onder deze titel publiceerde het Sociaal en Cultureel Planbureau een nieuw onderzoek naar de godsdienstige ontwikkelingen in Nederland.5 Ik moet bekennen dat ik van de resultaten van dit op zichzelf best wel nuttige onderzoek nauwelijks meer opkijk. Het percentage kerkleden en regelmatige kerkgangers daalt gestaag, de jeugd als geheel wordt steeds onkerkelijker, er is (buiten de muren van de kerk) best wel belangstelling voor zingeving en spiritualiteit, kerkgangers doen nog steeds veel vrijwilligerswerk, enzovoorts, enzovoorts. Het persbericht sloot af met deze woorden: ‘Ontkerkelijking betekent niet dat de Nederlanders nergens meer in geloven. Zij betekent ook niet dat zij geen belangstelling meer hebben voor spirituele onderwerpen. Vaak geven zij die op individuele wijze vorm of in informele netwerken. Naast geloven binnen verband is er ook veel geloven buiten verband.’

Ik geef grif toe dat het christelijk geloof als institutionele godsdienst moeilijke tijden doormaakt in Nederland. En ik geloof niet dat daar op korte termijn verandering in komt, ondanks alle nadruk op het missionaire-gemeente-zijn. De afkalving zal nog verder doorzetten en met name de Protestantse Kerk in Nederland zal zich mentaal moeten voorbereiden op een positie in de marge van de samenleving. En laten we ons alstublieft niet verkijken op de ‘religieuze interesse’ van de buitenkerkelijke mens (de ‘buitenverbander’ in de terminologie van het SCP). Ik geloof best dat er vage vormen van spiritualiteit zijn. Misschien is de mens wel ongeneeslijk religieus. Maar kunnen we daar veel heil van verwachten? Kun je daar enig aanknopingspunt vinden voor het christelijk geloof? Er is een tendens (zeker onder sociologen en cultureelantropologen die onderzoek naar religie doen) om alles wat ook maar tendeert naar enige vorm van transcendentie onmiddellijk van het label ‘religieus’ te voorzien. Daarbij komt ook nog dat er in onze westerse cultuur een sterk accent op het fenomeen subjectivering ligt. Het individu is kennelijk druk bezig met zingeving, met een levensontwerp, met de ontdekking van het ware ik en het authentieke zelf. Maar in alle nuchterheid: veel spiritualiteit kunnen we toch ook gewoon duiden als een geestesvermogen van de mens, als een natuurlijk vermogen? Niet al ons geestelijk leven is religieus van aard.

De institutionele godsdienst zit in het hoekje waar de slagen vallen. Persoonlijke religie en spiritualiteit zijn kennelijk in. Dat is in ieder geval de gangbare perceptie in Nederland. We kunnen ons afvragen of we zo wel op de goede manier kijken. Is godsdienst vooral een privéaangelegenheid en gaat het primair om de opvattingen, overtuigingen en ervaringen van mensen? We zijn geneigd om zo te kijken. En er is een sterke anti-institutionele houding op godsdienstig terrein, ook binnen de kerken en onder theologen. Toch is het mijns inziens zo dat godsdienst voornamelijk bestaat uit praktijken. De praktijk van het bidden, van de kerkdienst, van doop en avondmaal, van diaconie en pastoraat, van sociale hulpverlening, van catechese en kringwerk, et cetera. Godsdienst is primair een conglomeraat van praktijken. Uiteraard liggen daar overtuigingen aan ten grondslag en uiteraard gaat het gepaard met vormen van gedrag. Maar die praktijken en de deelname aan praktijken zijn wel cruciaal. Als er geen praktijken meer zijn, dan houdt het op. Bij een kerksluiting verdwijnen met de gemeente en het kerkgebouw in de buurt ook de praktijken. Alleen daar waar het geloof beoefend wordt in praktijken zal er iets van kerk-zijn blijven of opnieuw ontstaan. Door de deelname aan praktijken worden overtuigingen (opnieuw) gevormd en krijgt de beleving gestalte. Als christelijke gemeente doen we er goed aan om de kernactiviteiten als praktijk in stand te houden en de mensen uit te nodigen tot deelname. Daar moeten we het in alle eenvoud mee wagen.

Varia
Bij de Theologische Universiteit Kampen is dr. Theo Boer benoemd als bijzonder hoogleraar op de Lindeboomleerstoel. Dr. Stefan Paas is bevorderd tot hoogleraar missiologie en dr. Hans Schaeffer tot UHD Praktische Theologie. Stuk voor stuk mooie benoemingen waar we de TUA (en de benoemden uiteraard) van harte mee feliciteren.

Op 13 juli heeft prof.dr. Teus Hofman afscheid genomen als hoogleraar Nieuwe Testament aan de Theologische Universiteit Apeldoorn.

Op 29 mei jl. is dr. Willem van Asselt overleden (1946-2014). Hij is vooral bekend geworden door zijn baanbrekend werk op het gebied van de gereformeerde scholastiek. Van Asselt was hervormd predikant in Uitwijk en Waardhuizen (1972-1977), Steenwijk (1977-1983) en Bennekom (1983-1993). Daarna volgde een aanstelling bij de faculteit Godgeleerdheid van de Universiteit Utrecht. Lange tijd heeft hij zich ingezet voor het werkgezelschap Oud Gereformeerde Theologie. Het waren boeiende bijeenkomsten waarin we teksten lazen in het Latijn en daar eindeloos over konden filosoferen. Van Asselt promoveerde zelf in 1988 op Amicitia Dei. Een onderzoek naar de structuur van de theologie van Johannes Coccejus (1603-1669). Hij had oog voor de eigensoortige manier van theologiseren in de vroege Reformatie en heeft samen met dr. Antoon Vos vele Utrechtse studenten de ogen geopend voor de gereformeerde scholastiek. Van Asselt zelf kunnen we het beste typeren aan de hand van zijn onderzoek naar Coccejus. Hij was geen scherpslijper, had oog voor de brede gereformeerde traditie, was geraakt door de liefde van God in Jezus Christus, wilde graag studenten toerusten voor het ambtswerk in de kerk. Toen hij in Utrecht vervroegd zijn werkzaamheden moest afbouwen, bood de Evangelische Theologische Faculteit in Leuven hem (en Antoon Vos) een welverdiende positie als hoogleraar aan. We gedenken dr. Van Asselt en zijn werk in kerk en theologie in dankbaarheid.


Noten
1 Rijksuniversiteit Groningen, For Infinity, Tijdlijn. Geraadpleegd 9 juli 2014. Beschikbaar via http://www.rug400.nl/nl/tijdlijn.

2 Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, Verkenning positie en toekomst van theologie en religiestudies, geraadpleegd 9 juli 2014. Beschikbaar via https://www.knaw.nl/nl/adviezen/adviezen-en-verkenningen/lopende-adviezen/knaw-verkent-positie-en-toekomst-van-theologie-en-religiestudies.

3 Zie dagblad Trouw, 31 mei 2014.

4 Romano Guardini, Unterscheidung des Christlichen, vertaald in het Nederlands: Peilingen van het christelijk denken, Tielt: Lannoo 1965, p. 393.

5 Joep de Hart, Geloven binnen en buiten verband. Godsdienstige ontwikkelingen in Nederland, Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau, 2014.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 september 2014

Theologia Reformata | 108 Pagina's

Reflexen

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 september 2014

Theologia Reformata | 108 Pagina's