Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De blijvende opdracht van de theologie1

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De blijvende opdracht van de theologie1

27 minuten leestijd Arcering uitzetten

Abstract
In the last decade a tremendous shift has taken place in the organization of theological education in The Netherlands. Three theological faculties at public universities were closed down and the education for the ministry of the Protestant Church in The Netherlands is concentrated now in the Protestant Theological University. The PThU has campuses in Amsterdam and Groningen and cooperates with the theological faculties of the VU University Amsterdam and Groningen University.
In this article it is argued that the identity of theological institutions will depend for a great deal on two main concerns: (1) all the sub-disciplines of theology must focus on the practices of the Christian tradition and contribute to the education of the ministry of the Church, (2) all the sub-disciplines of theology must deal with the reality of the living God and the truth claims which are implied by this reality.
The PThU as well as the theological universities of Apeldoorn and Kampen have the calling to serve Reformed theology in a global context.


Ingrijpende bestuurlijke ontwikkelingen
De laatste vijftien jaar hebben zich ingrijpende ontwikkelingen voorgedaan op het erf van de theologiebeoefening. Kerkelijke opleidingen fuseerden, theologische faculteiten werden omgevormd tot een departement binnen de faculteit Geesteswetenschappen en uiteindelijk opgeheven. Reeds in de jaren negentig van de 20e eeuw werd duidelijk dat het in stand houden van zes opleidingsplaatsen voor de Samen-op-Wegkerken geen reële optie meer was. Nadere afstemming tussen de curricula van de verschillende opleidingen en wederzijdse erkenning waren de eerste stap in een ingrijpend veranderingsproces. In 1998 werden er plannen ontwikkeld om tot een reductie van opleidingsplaatsen te komen. De eerste optie was toen dat de kerkelijke opleidingen bij de openbare Universiteit van Amsterdam en bij de Rijksuniversiteit Leiden beëindigd zouden worden. In totaal zouden er drie opleidingen open blijven: in Amsterdam een opleiding samen met de VU en zowel in Utrecht als in Groningen een opleiding in samenwerking met de plaatselijke Rijksuniversiteit.
Er kwam echter een kink in de kabel. In de loop van 1999 liepen de besprekingen tussen de VU, Kampen en de kerken vast. Met als direct gevolg dat er toen weer een ander scenario tevoorschijn kwam: Leiden – Utrecht – Kampen. Over dit scenario was er van meet af aan de nodige scepsis. Niettemin besloten begin december 1999 de SOW-kerken dat de kerkelijke opleidingen in Leiden en Utrecht en de Theologische Universiteit in Kampen voortaan de enige erkende predikantsopleidingen zouden zijn. Dat betekende dat de kerkelijke opleiding in Groningen moest sluiten (hetzelfde lot trof de kerkelijke opleiding aan de UvA) en dat de opleiding van de theologische faculteit van de VU niet langer erkend zou worden als predikantsopleiding.

Een nieuwe ontwikkeling diende zich aan in 2005. De toenmalige staatssecretaris, Mark Rutte, wilde de bepaling omtrent de kerkelijk hoogleraar niet langer opnemen in de nieuwe Wet op het hoger onderwijs. Sinds 1876 was de opleiding tot predikant in de Nederlandse Hervormde Kerk geregeld in een duplex ordo-structuur. Dat wil zeggen dat er binnen de faculteit Godgeleerdheid van een openbare universiteit sprake was van twee opleidingstrajecten: enerzijds de opleiding van de staatsfaculteit en anderzijds de kerkelijke ambtsopleiding. De laatstgenoemde opleiding was in de wet verankerd via de kerkelijk hoogleraar. In 2005 werd duidelijk dat er bij de voorgenomen wijzigingen in het bekostigingsstelsel en in de Wet op het Hoger Onderwijs geen ruimte meer zou zijn voor de oude constructie van de kerkelijk hoogleraar. Na rijp beraad (binnen de commissie voor het Theologisch Wetenschappelijk Onderwijs en in overleg met de openbare universiteiten en met de Protestantse Kerk in Nederland) is toen besloten om de kerkelijke opleidingen in Utrecht en Leiden te verzelfstandigen tot een universitaire masteropleiding gemeentepredikant. 2 Dat betekende het einde van de duplex ordo. Vervolgens hebben alle opleidingen die uitgingen van de ondertussen gefuseerde Protestantse Kerk in Nederland (vanouds hervormd, luthers en gereformeerd) de handen ineengeslagen en werden de theologische opleidingen in Utrecht, Leiden en Kampen ondergebracht in één Protestantse Theologische Universiteit. De voorbereidingen daarvoor werden in de loop van 2005 en 2006 getroffen en op 1 januari 2007 ging de PThU van start.

Aanhoudende discussies over de status van de theologie
Naast de bestuurlijke ontwikkelingen waren er ook voortdurend discussies over de academische status van de theologie als wetenschapsgebied. Wat is theologie? Die vraag houdt de gemoederen al jaren, zo niet eeuwen bezig. Wie gestudeerd heeft aan een duplex ordo-instelling, heeft weet van het spanningsveld tussen enerzijds een meer godsdienstwetenschappelijke en anderzijds een meer ‘kerkelijke’ c.q. ‘theologische’ benadering van de theologie. En ook al kennen simplex ordo-instellingen dit formele onderscheid niet, dat neemt niet weg dat ook aan die instellingen de theologie in de loop der jaren een godsdienstwetenschappelijke dimensie heeft ontwikkeld. Zo spelen literaire en historische benaderingen een cruciale rol in de bijbelwetenschappen. Aan de staatsfaculteiten hebben de leerstoelen godsdienstfilosofie en godsdienstwetenschap vanouds een prominente rol vervuld. In combinatie met de literaire en historische benadering van de bijbelvakken en de kerkgeschiedenis hebben die leerstoelen een stempel gezet op de theologiebeoefening. Het volgende citaat van Kloppenborg geeft een goed beeld van de ontwikkeling van het vakgebied godsdienstwetenschap binnen een faculteit Godgeleerdheid. ‘In de beginperiode van het bestaan van de Utrechtse leerstoel, die pas in 1913 werd ingesteld, lag de nadruk op antieke religies zoals de Egyptische en Babylonische godsdiensten, met name ook in verband met de studie van de Umwelt van het Oude en Nieuwe Testament. Daarbij werd vooral aandacht besteed aan de studie van de talen en culturen van de antieke wereld. Vanaf de vijftiger jaren kwam daar de studie van de “niet-christelijke” religies bij, waarbij talen en culturen van Islam, hindoeïsme en boeddhisme een belangrijk aspect van studie gingen vormen. Bij de bezetting van de leerstoel door de huidige leerstoelhouder3 werd de vermelding “niet-christelijke religies” geschrapt, hetgeen recht doet aan het uitgangspunt van de godsdienstwetenschappen: de studie van religie als menselijk en cultureel verschijnsel, in zo breed mogelijke zin.’4 In de tweede helft van de 20e eeuw hebben ook de sociale wetenschappen (vaak in verbinding met de praktische theologie) hun intrede gedaan in de faculteiten Godgeleerdheid. Naast deze wetenschappen hadden de zogenaamde kerkelijke vakken als dogmatiek, bijbelse theologie, christelijke ethiek en praktische theologie een expliciet theologisch-christelijk profiel. Dat leverde een heilzame spanning op: enerzijds een hoog academisch niveau op het gebied van bronnenstudies en godsdienstige verschijnselen, anderzijds een voortdurend appel theologie te beoefenen vanuit de waarheidsclaims van de christelijke godsdienst.

In de achter ons liggende jaren hebben zich, min of meer gelijktijdig, twee ontwikkelingen voorgedaan. (1) Faculteiten c.q. departementen Godgeleerdheid hebben nieuwe opleidingen/studierichtingen religiewetenschappen ingericht. Dat zijn brede studierichtingen die de nadruk leggen op religie als menselijk verschijnsel in brede zin. Deze studierichtingen onderscheiden zich nadrukkelijk van de theologie: zij richten zich niet primair op de christelijke godsdienst en hanteren een expliciet buitenperspectief. Dat leverde interessante discussies op in DGO over de benaming van de labels waar de diploma’s onder hangen.5 Enige jaren geleden ging de voorkeur nog uit naar een gecombineerd label ‘theologie en religiewetenschappen’. De laatste stand van zaken is dat er twee onderscheiden labels zijn: ‘theologie’ en ‘religiewetenschappen’. Afgestudeerde religiewetenschappers willen op hun bul geen aanduiding ‘theologie’ hebben staan. (2) Door de afschaffing van de duplex ordo en de verzelfstandiging van de ambtsopleiding van de Protestantse Kerk in Nederland (oprichting PThU) is de samenhang tussen een godsdienstenwetenschappelijke benadering van de christelijke godsdienst en een kerkelijk-theologische benadering binnen één faculteit weggevallen. Wel heeft de PThU met haar herpositionering in Amsterdam en Groningen uitdrukkelijk gekozen voor een intensieve samenwerking met twee faculteiten Godgeleerdheid en religiewetenschappen, te weten de VU en de RUG. Daarbij wordt uitgegaan van de gedachte van de complementariteit: de partnerinstelling van de PThU ter plaatse heeft een sterker godsdienstwetenschappelijk en religiewetenschappelijk profiel.

Het hele veld van theologie en religiewetenschappen kwam recentelijk goed in beeld tijdens een bijeenkomst van de verkenningscommissie Theologie en Religiestudies (ingesteld door de KNAW) met een focusgroep van bestuurlijk verantwoordelijken in het domein van theologie en religiewetenschappen op 15 september 2014.6 Tijdens dat gesprek bleek dat er in de universitaire wereld nu in feite drie groepen wetenschappers zijn die zich met religie bezighouden: theologen, religiewetenschappers en sociologen/antropologen/cultuurwetenschappers. Om het gesprek op gang te krijgen werden het gezelschap enkele prikkelende stellingen voorgeschoteld. Onder andere deze:

De Nederlandse academische wereld kan bestaan zonder opleidingen op het gebied van theologie en religiewetenschappen. Wie theologie wil studeren kan terecht bij kerkelijke (ambts)opleidingen en wie in religie geïnteresseerd is, kan terecht bij andere disciplines (antropologie, cultuurwetenschappen, geschiedenis, Midden-Oostenstudies).

De suggestie wordt gewekt dat er aan de ene kant kerkelijke ambtsopleidingen zijn en aan de andere kant academische disciplines zoals antropologie, regiostudies en cultuurwetenschappen. Theologie is voor kerkelijke ambtsopleidingen en religie wordt bestudeerd door uiteenlopende universitaire studierichtingen. Een boedelscheiding tussen ambtsopleidingen die maar met één been in de wetenschap staan en gevestigde academische disciplines die ons kunnen vertellen wat het verschijnsel religie zoal behelst. Op deze manier zouden faculteiten Godgeleerdheid en godsdienstwetenschap overbodig worden. Bij de universiteiten Utrecht, Leiden en Amsterdam is, na de afbouw van Godgeleerdheid, dit inderdaad de feitelijke situatie geworden. Religiewetenschappen is ondertussen onderdeel geworden van de faculteit Geesteswetenschappen.

Theologie in verbinding met praktijken
Wat is theologie en hoe ziet het vakkenpakket waaruit de theologie is samengesteld eruit? Om hier iets over te kunnen zeggen, gebruik ik de indeling van Friedrich Schleiermacher als een opstapje. Hij brengt de theologische studie in verband met de ‘Kirchenleitung’. Bij hem is dat een vrij breed begrip: het gaat om professionals die leidinggeven aan geloofsgemeenschappen. Hij denkt dus vanuit het eindproduct: de afgestudeerde theoloog. Wat is ervoor nodig om een goed opgeleide professional te worden? Daarvoor is Praktische Theologie nodig, zo zegt Schleiermacher. Hij noemt dat ‘die Krone (kroon) des theologisches Studiums’.7 De praktische theologie legt de verbinding met het concrete leven in het hier en nu. Daarnaast noemt hij twee andere aandachtsgebieden: de wijsgerige theologie en de historische theologie. De praktische theologie is de kruin, de wijsgerige theologie de wortel, en de historische theologie het eigenlijke lichaam. ‘Die historische Theologie ist sonach der eigentliche Körper des theologischen Studiums, welcher durch die philosophische Theologie mit der eigentlichen Wissenschaft, und durch die praktische mit dem tätigen christlichen Leben zusammenhängt.’8 De historische theologie valt bij hem wel heel breed uit. Daar valt bijvoorbeeld ook de dogmatiek onder. Het ontstaan en de voortgang van de christelijke godsdienst zijn bij hem één groot historisch proces. In de indeling die de PThU hanteert, die ik nog steeds een gouden vondst vind, wordt een duidelijker onderscheid gemaakt tussen bronnenstudie en systematische vakken: Sources, Beliefs en Practices.

Wat ik van belang acht in de benadering van Schleiermacher is de gerichtheid van de theologie op concrete godsdienstige praktijken. Martin Riesebrodt heeft erop gewezen dat we godsdienst het beste kunnen opvatten als een complex van religieuze praktijken.9 Godsdienst is niet primair een stelsel van overtuigingen, of een manier van leven. Aan de overtuigingen en het gedrag liggen praktijken ten grondslag.10 Wat we precies onder een praktijk verstaan, kan ik in het bestek van dit artikel niet uit de doeken doen.11 Wel is van belang op te merken dat godsdienstige praktijken ook een sociale en culturele component hebben. Ze bestaan niet in een vacuüm.12 Verder is het van belang te beseffen dat praktijken een performatief karakter hebben. Het ‘heilige’ gebeurt in de uitvoering. Daar komt nog bij dat in die uitvoering van praktijken ook een stukje professionaliteit tot uitdrukking komt. Er is zoiets als de kunst van het uitvoeren en in een ambtsopleiding wordt daar terecht aandacht aan besteed.

Van belang is dus dat de theologie als wetenschap in directe verbinding staat met godsdienstige praktijken. Niet alleen in die zin dat die praktijken voorwerp van onderzoek kunnen zijn, maar zo dat de afgestudeerde theoloog bekwaam en geschikt is om in die praktijken een professionele leidinggevende rol te vervullen. Dat komt ook tot uitdrukking in de missie van de PThU: onze theologiebeoefening is verbonden met de voortgang van de christelijke geloofstraditie. We leiden predikanten op die als academische professionals verantwoord leiding kunnen geven aan geloofsgemeenschappen. Ik voeg er dit nog aan toe. Bij de oprichting van de PThU is het een bewuste keuze geweest om het seminarie onderdeel van de universiteit te laten zijn. Dat past goed in het beeld van de theologie als academische wetenschap die professionals opleidt die bekwaam en geschikt zijn voor de praktijk.

Theologie als godgeleerdheid
We kunnen ook nog op een andere manier naar de theologie kijken. Is het niet zo dat een faculteit theologie officieel faculteit der Godgeleerdheid heet? Zoals er faculteiten Rechtsgeleerdheid zijn, zo zijn er ook faculteiten Godgeleerdheid. Theologie als wetenschap van God dus. Pannenberg stelt: ‘Dass Gott der eigentliche Gegenstand der Theologie ist, lässt sich schon aus der Geschichte ihres Begriffs entnehmen.’13 Maar kan dat wel, God als voorwerp van wetenschap? Zou dat niet moeten zijn: wetenschap van menselijke ervaringen van God? Of nog terughoudender: van menselijke ervaringen die achteraf geïnterpreteerd worden als ervaringen van God? Reeds in de theologiebeoefening van de 18e en 19e eeuw waren er, vooral op het protestantse erf, ontwikkelingen die ertoe leidden dat het object van de theologie verschoof van God naar de religieuze ervaring van mensen. Wetenschappelijke gerichtheid op het verschijnsel religie. Weliswaar de christelijke religie, maar toch religie. Zo werd gaandeweg het godsbegrip teruggelegd in de antropologie. Als geen ander heeft Feuerbach dat scherp op formule gebracht. ‘Das Bewußtsein Gottes ist das Selbstbewußtsein des Menschen...’14 Op deze manier wordt de mens de bakermat van de religie. Daar bleef het echter niet bij, want de godsvoorstelling werd vervolgens opgevat als een projectie van de mens. God als Gegenstand is slechts projectie. De mens objectiveert of extrapoleert het goddelijke, maar in feite is dat iets subjectiefs, een product van het gemoed. God wordt weliswaar vereerd als een ‘andres von ihm unterschiednes, eignes Wesen’, maar dat is in feite een objectivering van het menselijke zelf.15 Zo is bidden ‘die Selbsttheilung des Menschen in zwei Wesen – ein Dialog des Menschen mit sich selbst...’.16 Kortom, in de Europese geestesgeschiedenis werd de godsdienstkritiek salonfähig en werd er openlijk gesproken over ‘de dood van God’.

De nadruk op de menselijke ervaring ging – vooral in de liberale protestantse theologie – tevens gepaard met stevige kritiek op het klassieke godsbegrip.
Dat zou te zeer een product zijn van het Griekse denken. Een mooi voorbeeld daarvan is de gedachte van de ‘hellenisering’ van het Christendom. Volgens Von Harnack kwam door de verstrengeling met het Griekse denken al vrij snel de wijsgerige metafysica de theologie binnenwandelen. Hierdoor werd de oorspronkelijke christelijke Godsvoorstelling verward met een metafysische afgod. Kortom, een vroeg verval van het christendom. Eigenlijk ging het al fout, zo is de gedachtengang, in de jongere geschriften van het Nieuwe Testament. Jammer, want het christelijk geloof zou oorspronkelijk vooral hebben bestaan uit oorspronkelijke religieuze ervaringen en christenen zouden indruk hebben gemaakt vanwege hun zedelijke levenshouding. Kortom, het christelijk geloof wordt gekenmerkt door geestelijk leven en zedelijk handelen. De eigenlijke zin van de religie, zo wordt de gedachtengang, ligt op het zedelijke vlak. En de historische Jezus was primair een ethisch-religieuze persoonlijkheid.
Kritiek dus op de klassieke godsvoorstelling en op het kerkelijk dogma en nadruk op het religieuze besef en op de goede levenswandel.17 Het is wel erg opvallend dat deze voorstelling van zaken bijna naadloos aansluit bij het gedachtegoed van Immanuel Kant die regelmatig als huisfilosoof aanschuift aan de keukentafel van de liberale theologen. Ik citeer Kant:

Alles, was ausser dem guten Lebenswandel der Mensch noch tun zu können vermeint,
um Gott wohlgefällig zu werden, ist bloßer Religionswahn und Afterdienst Gottes.18

Samenvattend: theologie als wetenschap van God – is die opvatting wel houdbaar? Het lijkt erop dat het zwaartepunt verschuift naar het menselijke zelf en dat ondertussen het Godsbegrip gezuiverd wordt van alle metafysica. Verdwijnt God van het toneel? Neen, dat niet, maar God wordt min of meer een gepersonaliseerde uitdrukking van het Goede.

Als de theologie de gedachte van de godgeleerdheid – hoe lastig en complex die ook is – loslaat, dan komt het bestaansrecht van de theologie als zelfstandig wetenschapsgebied snel ter discussie te staan. Het verschijnsel religie, religieuze ervaringen en rituelen – dat alles kan toch ook prima bestudeerd worden door antropologen, psychologen en sociologen? Wolfhart Pannenberg heeft terecht opgemerkt dat de theologie van het toneel zal verdwijnen, zodra we het godsbegrip louter opvatten als een projectie vanuit de antropologie.19

Om het beeld van de theologiebeoefening wat meer in evenwicht te brengen, merk ik nu eerst op dat de christelijke theologie als academische discipline zich uiteraard niet zo gemakkelijk buiten de deur heeft laten zetten. Er zijn allerlei theologische en kerkelijke bewegingen geweest die beweerd hebben dat de theologie zich primair concentreert op God-in-zijn-openbaring. ‘Wir sind an die Offenbarung gewiesen ... weil wir in ihr die Wirklichkeit Gottes haben...; wer Gott ist und was für ein Gott er ist. Dies hängt mit dem Zweck der Offenbarung, der Bewirkung des Heils, der Erlösung zusammen.’20 Dit is geen citaat van Karl Barth, maar van Hermann Cremer (1834-1903). Hij komt in de context van de negentiende eeuw op voor het eigensoortige karakter van de christelijke theologie en benadrukt dat God zich ontsluit in zijn openbaring. Trouwens, nu Barth toch even ter sprake is gekomen, wijs ik er zijdelings wel even op dat als hij zijn vertrekpunt in de openbaring neemt, dit niet betekent dat hij daarmee ontkent dat ‘Gods openbaring ook als menselijke religie en daarmee als een religie onder andere religies te verstaan is’.21 ‘In seiner Offenbarung ist Gott gegenwärtig mitten in der Welt menschlicher Religion.’22

Spreken over God
Tegen de achtergrond van de opmerkingen die ik zojuist maakte over de relatie tussen theologie en godsdienstige praktijken en over de theologie als godgeleerdheid geef ik nu een aantal overwegingen van meer systematische aard. Het zijn korte overwegingen. Met slechts hier en daar een argument.
Christoph Schwöbel heeft er recentelijk op gewezen dat vrijheid van godsdienst onder andere inhoudt dat een godsdienstige gemeenschap het recht heeft op ‘die Selbstauslegung des religiösen Wahrheitsbewusstseins’.23 Volgens mij heeft de theologie daarin een belangrijke rol te spelen. Christelijke theologie heeft de intentie het geloof denkend te verstaan en publiekelijk te verantwoorden. 24 Geloof op zoek naar inzicht – die slogan is diep verankerd in de christelijke traditie en is eeuwenlang de motor geweest voor academische theologiebeoefening. De doordenking en verantwoording vinden vandaag de dag plaats in een seculier milieu en in de directe nabijheid van niet-christelijke religies. De religieuze diversiteit en de soms conflictueuze spanning tussen godsdienstige groeperingen maakt de theologie beslist niet overbodig. Integendeel, in het huidig tijdsgewricht is het van belang om een godsdienst te verstaan en waar nodig te bekritiseren vanuit haar eigen zelf-verstaan en vanuit concrete praktijken.25 De overheid en de universiteiten doen er goed aan om juist om die reden de theologie ook in de 21e eeuw een rechtmatige plaats te gunnen in het academisch bestel.26

Theologie als godgeleerdheid roept uiteraard allerlei vragen op. Enerzijds kan de vraag naar God als voorwerp van wetenschap heel breed godsdienstwijsgerig opgevat worden, anderzijds kan de zaak van de theologie hierdoor juist heel specifiek toegespitst worden op de openbaring, of op de heilsgeschiedenis. Theologie, zo zou ik willen zeggen, maakt werk van ons menselijk spreken over God. Mensen spreken echter niet alleen over God, maar ook tot God (in het gebed bijvoorbeeld). Mensen brengen hun omgang met God in praktijk en die praktijken vinden niet alleen plaats achter de voordeur of in de binnenkamer. Bij het godsdienstige leven en bij praktijken hoort verder ook dat mensen zich op God beroepen.27 Tegenwoordig beseffen we maar al te goed dat zoiets een uiterst riskante onderneming kan worden. Maar we kunnen niet ontkennen dat in het godsdienstig taalgebruik God een sprekende en handelende God is. Denk bijvoorbeeld aan de acclamatie in de liturgie na de schriftlezing: Zo spreekt de Heere.

Laten we eerst even stilstaan bij het woord ‘God’. Dat is een vrij algemene term, die zowel binnen als buiten de kerk in gebruik is. Als we ‘God’ zeggen, noemen we dan iemand bij name? Wie geen onbekende is in de wereld van de theologie, weet dat de betekenis van het woord ‘God’ en de verwijzing naar God complex is. Zo kent het Oude Testament een verscheidenheid aan namen en bijbehorende tradities van tekstbronnen.28 Voor iemand die daarin niet gespecialiseerd is komen de overleveringen, ontwikkelingen en transformaties haast duizelingwekkend over. Enig houvast biedt de volgende tekst uit Exodus: ‘Ik ben aan Abraham, Izak en Jacob verschenen als God de almachtige, maar met Mijn Naam HEERE ben Ik hun niet bekend geweest.’ (Ex. 6:2) Hier wordt een zinspeling gemaakt op een veelheid van oudere aanduidingen, terwijl in deze tekst de naam ‘Heere’ als eigennaam wordt gebruikt. In de joodse traditie wordt deze godsnaam niet uitgesproken. Dus een veelheid aan begrippen, maar ook de Naam als uitdrukking van Gods wezen, als geheimenis. Als wij ‘God’ zeggen, kunnen wij met de taal uiteenlopende functies uitoefenen. We kunnen bijvoorbeeld beschrijven, uitbeelden, verwijzen, aanroepen, sacramenteel tegenwoordig stellen, enzovoorts. Kortom, met taal creëren we een metaforische en metafysische ruimte waarin God en mens elkaar ontmoeten.

Godgeleerdheid is niet alleen een kwestie van taal. Als we over of tot God spreken, dan benoemen we of verwijzen we naar de levende God. Tegelijk is dat spreken ingebed in concrete praktijken en menselijke ervaringen en overtuigingen. Hoe komt het toch dat er in de theologiebeoefening op dit punt zoveel controverse is? Waarom worden geloof en openbaring zo tegen elkaar uitgespeeld?
Naar mijn overtuiging is hier, op het scherp van de snede, de asymmetrie in de God – mens relatie in het geding. In het geloof gaat het namelijk om een betrekking, waarin de mens de ontvangende partij is.29 Of, om het iets anders te zeggen, waarin de prioriteit aan God toekomt. Nog weer anders: het is de Ander die ons aanspreekt. Dit is eigen aan de christelijke godsdienst. En ook eigen aan het jodendom. Misschien is het wel kenmerkend voor het godsdienstige leven en godsdienstige praktijken als zodanig.
Ik citeer Hermann Cremer nog een keer: ‘Darum können wir von Gott nichts aussagen, was wir nicht objectiv durch sein Verhalten, subjectiv durch den dadurch bewirkten Glauben wissen, also so, dass die Priorität auf Seiten Gottes liegt.’30 Maar we kunnen ook denken aan tal van voorbeelden uit de Bijbel. Bijvoorbeeld aan de geschiedenis van Samuel: ‘Spreek, want Uw dienaar luistert’ (1 Sam. 3:10). Of aan Maria, de moeder van Jezus: ‘Zie, de dienares van de Heere, laat met mij geschieden overeenkomstig uw woord.’ (Luc. 1:38) Zelfs aan het postmoderne denken is deze gedachte niet vreemd. In een artikel over bidden schrijft de filosoof Merold Westphal: bidden ‘is a deep, quite possibly the deepest decentering of the self, deep enough to begin dismantling, or if you like, deconstructing that burning preoccupation with myself ’.31 Die ‘decentering of the self ’ heeft volgens hem te maken met het spreken van God in termen van belofte en gebod.
Ons geloven in God en kennen van God is uiteraard diep verankerd in ons psychosociale leven. En ik zou zelfs niet willen ontkennen dat er ook heel wat projectie plaatsvindt als wij over God spreken. Maar het is wat anders te stellen dat God zelf een projectie is. In de godsdienstige praktijk wordt God gekend als werkzame Ander, als sprekend en handelend tegenover, als de Heilige. Bijbelse grondnoties als verbond, genade, schepping en verlossing duiden op de baanbrekende, scheppende, verlossende werkzaamheid van God.
Deze hele discussie over de werkelijkheid van God als persoonlijk tegenover kan soms wat abstract overkomen. Toch raakt het aan het geloof en aan het leven van alledag. Het gaat om God die werkzaam tegenwoordig is en in geloof gekend wordt. Ingolf Dalferth merkt hierbij op: ‘the sense of God’s presence is inseparable from a life lived in a mode of thanksgiving, just as the sense of God’s absence is lived and experienced in a mode of lament.’32 Leven voor het aangezicht van God is een leven in de hoop op redding en verlossing te midden van de ambiguïteit van ons bestaan en de verschrikkingen van deze wereld.

Blijvende opdracht
Theologen moeten zich naar mijn overtuiging rekenschap geven van de betekenis van hun specifieke vakgebied voor kerkelijke en godsdienstige praktijken. Ook moeten ze zich rekenschap geven van de betekenis van hun vakgebied voor het spreken over God. Ik zou de stelling durven wagen dat wie dat niet wil of kan, zich beter geen theoloog kan noemen. Uiteraard kun je prima historicus, taalkundige of sociaal-wetenschapper zijn zonder theoloog te zijn. En binnen een theologische universiteit of faculteit is daar zeker ook plaats voor. Maar als de verschillende vakgebieden samen de encyclopedie van de theologie vormen, dan moet elk vakgebied ook beoefend kunnen worden als theologie. Daarvoor is nodig dat binnen dat vakgebied systematische vragen gesteld worden met betrekking tot hedendaagse godsdienstige praktijken en met betrekking tot het spreken over God. Dat is geen sinecure, want dan moeten we zowel het vak goed beheersen alsmede in staat zijn om theologische thema’s systematisch in te brengen. En het wordt theologisch pas echt spannend, als we dan ook nog het gesprek aandurven over de waarheidsclaims die in teksten of in praktijken tot uitdrukking komen.33
Deze aanscherping van de theologie als wetenschapsgebied (namelijk gericht op hedendaagse godsdienstige praktijken en zich rekenschap gevend van het spreken over God) geeft ondertussen wel te denken. De duplex ordo oude stijl bestaat niet meer. Daar waar de kerkelijke opleidingen verdwenen (Utrecht, Leiden, Universiteit van Amsterdam) werden er vervolgens aan deze universiteiten geen academici meer opgeleid voor kerkelijke praktijken. Tevens verdween het appel om het spreken over God te doordenken en te verantwoorden vanuit de christelijke geloofstraditie. Wellicht is het dan ook niet verwonderlijk dat de godsdienstwetenschappelijke benadering zoals die beoefend werd aan faculteiten Godgeleerdheid wel over moest gaan in religiewetenschappen. De vakgebieden die in het veranderingsproces het eerst het loodje legden waren de bijbelwetenschappen. Geen wonder, omdat deze vakgebieden verbonden zijn met de christelijke traditie.
Wat de protestantse traditie betreft vindt de theologiebeoefening vanuit de protestants-christelijke geloofstraditie hoofdzakelijk plaats aan de Protestantse Theologische Universiteit, de Theologische Universiteit Apeldoorn, de Theologische Universiteit Kampen en aan enkele kleine seminaria. Deze levensbeschouwelijke universiteiten (met die aanduiding zijn ze verankerd in de Wet op het hoger onderwijs) hebben een expliciet theologisch profiel. Dat is hun kracht en ook hun academische opdracht. Maar dit betekent ook dat de godsdienstwijsgerige en godsdienstwetenschappelijke componenten, die vanouds toch in sterke mate hebben bijgedragen aan de wetenschappelijke status van het vakgebied van de theologie, slechts sporadisch in eigen huis aanwezig zijn. Voor een evenwichtige beoefening van de protestantse theologie in Nederland is derhalve een goede samenwerking in welke vorm dan ook (in termen van complementariteit) met faculteiten Godgeleerdheid en religiewetenschappen van de Vrije Universiteit Amsterdam en de Rijksuniversiteit Groningen noodzakelijk.


Noten
1 Dit artikel is een bewerking van de dieslezing die de auteur heeft gehouden bij zijn afscheid als rector van de Protestantse Theologische Universiteit op 11 december 2014.

2 Deze keuze heb ik ervaren als het meest ingrijpende besluit uit mijn hele bestuursperiode.

3 Bedoeld wordt Kloppenborg.

4 M.A.G.T. Kloppenborg, ‘Godsdienstwetenschappen’, in: Willem van Asselt, Cok Bakker, Mijndert Dijkstra & Olof de Vries (red.), Wat is theologie? Oriëntatie op een discipline, Zoetermeer 2001, 94.

5 DGO is het Discipline Orgaan Godgeleerdheid. Hierin hebben de decanen van de faculteiten Godgeleerdheid zitting en de hoofden van de departementen Godgeleerdheid & religiewetenschappen van de faculteiten Geesteswetenschappen. Ook de rectoren van de levensbeschouwelijke universiteiten nemen als gast-lid deel aan de beraadslagingen.

6 http://www.knaw.nl/nl/adviezen/adviesraden-en-adviescommissies/organisaties/14548, 27 december 2014 geraadpleegd.

7 Friedrich Schleiermacher, Kurze Darstellung des theologischen Studiums zum Behuf einleitender Vorlesungen, Darmstadt 1993 (Kritische Ausgabe Heinrich Scholz), voetnoot bij § 24.

8 Schleiermacher, Kurze Darstellung, § 28.

9 Martin Riesebrodt, Cultus als Heilsversprechen. Eine Theorie der Religionen, München 2007, 113. ‘... Religion ein Komplex religiöser Praktiken, die auf der Prämisse der Existenz in der Regel unsichtbarer persönlicher oder unpersönlicher übermenschlicher Mächte beruhen.‘

10 Miroslav Volf wijst erop dat overtuigingen en praktijken elkaar over en weer beïnvloeden. Zie Miroslav Volf, ‘Theology for a Way of Life’, in Miroslav Volf en C. Dorothy Bass (red.), Practicing Theology. Beliefs and Practices in Christian Life, Grand Rapids 2002, 245-263.

11 Gerrit Immink, ‘Theological Analysis of Religious Practices’, International Journal of Practical Theology, 18 (1) 2014, 127-138.

12 Ingolf Dalferth, Becoming Present. An Inquiry into the Christian Sense of the Presence of God, Leuven 2006, 254. ‘Religions exist not in vacuo, but in cultures. They do so because it is people who are religious (or not religious), and people live their lives in complex human cultures. [...] To understand religions in their own terms is to understand the role they play in human life and culture.’

13 Wolfhart Pannenberg, Wissenschaftstheorie und Theologie, Frankfurt am Main 1973, 300.

14 Ludwig Feuerbach, Das Wesen des Christentums, Leipzig 1841, 18.

15 Feuerbach, Wesen des Christentums, 20.

16 Feuerbach, Wesen des Christentums, 160.

17 Een kritische analyse biedt Wolfhart Pannenberg, ‘Die Aufnahme des Philosophischen Gottesbegriff als dogmatisches Problem der frühchristlichen Theologie’, in: Grundfragen systematischer Theologie. Gesammelte Aufsätze, Band 1, Göttingen 19712, 296-346.

18 Immanuel Kant, Die Religion innerhalb der Grenzen der blossen Vernunft, Kant Werke, Band 7, Red. Wilhelm Weischedel, Darmstadt 1975, 842.

19 Pannenberg, Wissenschaftstheorie, 302: ‘Wenn nämlich der Gottesgedanke aus anderen Gegebenheiten erklärt, etwa als Projektion auf Anthropologie reduziert wird, dann verschwindet durch den Vollzug solcher Erklärung die Theologie in den Gegenstandshorizont einer anderen Disziplin, etwa der Anthropologie, der Psychologie oder Soziologie.’

20 Hermann Cremer, Die christliche Lehre von den Eigenschaften Gottes, Gütersloh 19172 (heruitgave door D. Ernst Cremer), 16.

21 Karl Barth, Die Kirchliche Dogmatik, I,2, Zürich 19605, 309. ‘Leugnung dieses Satzes würde Leugnung der Menschlichkeit der Offenbarung, und dieses würde Leugnung der Offenbarung als solcher bedeuten.’

22 Barth, K.D. I,2, 324.

23 Christopf Schwöbel, ‘Wissenschaftliche Theologie. Ausbildung für die Praxis der Kirche an staatlichen Universitäten im religiös-weltanschaulichen Pluralismus’, in: Stefan Alkier/Hans Günther Heimbrock (Red.), Evangelische Theologie an Staatlichen Universitäten. Konzepte und Konstellationen Evangelischer Theologie und Religionsforschung, Göttingen 2011, 66.

24 Ingolf Dalferth, ‘Volles Grab, leerer Glaube?’, in: H.-J. Eckstein/M. Welker (Hg.), Die Wirklichkeit der Auferstehung, Neukirchen 2002, 281: ‘... christliche Theologie ist die im Glauben selbst gründende gemeinsame Bemühung, den Glauben denkend zu verstehen und öffentlich zu verantworten.’

25 ‘For what is needed in coping with the dangers of religious diversity is not a rational religion that replaces particular historical religions but an attempt to rationalize historical religions by clarifying their defensible differences in public debate.’ Ingolf Dalferth, Becoming Present, 23.

26 Over het algemeen draagt een wetenschappelijke benadering bij aan de kritische reflectie. Dat kan bijdragen aan de voorkoming van extremisme en fundamentalisme.

27 Philipp Stoellger, ‘Im Namen Gottes’, in: Ingolf U. Dalferth, Philipp Stoellger (Red.), Gott nennen. Gottes Namen und Gott als Name, Tübingen 2008, 249-285.

28 Friedhelm Hartenstein, ‘Die Geschichte JHWHs im Spiegel seiner Namen’, in: Dalferth/ Stoellger, Gott nennen, 73-95 (citaat 95): ‘Der biblische Gottesname erweist sich auch durch die präzise Unschärfe, die das Tetragramm “umgibt”, als ein tief in der Geschichte verankertes Symbol, dessen Unauslotbarkeit zu denken gibt.’

29 Zie ook het motto van de Christelijke dogmatiek van G. van den Brink en C. van der Kooi: ‘Wat hebt u dat u niet hebt ontvangen?’ (1 Korintiërs 4:7). G. van den Brink, C. van der Kooi, Christelijke dogmatiek. Een inleiding. Zoetermeer 2012.

30 Cremer, Die christliche Lehre, 9.

31 Merold Westphal, ‘Prayer as the Posture of the Decentered Self ’, in: B.E. Benson/Norman Wirzba (red.), The Phenomenology of Prayer, New York 2005, 15.

32 Dalferth, Becoming present, 41.

33 ‘If Christian beliefs ultimately ground Christian practices, theology cannot limit itself to explicating the significance of “God” and of what “God has done” for a way of life, but must concern itself with the disputed truth claims about God – and do so precisely also for the sake of a way of life.’ Miroslav Volf, ‘Theology for a Way of Life’, 261. Pannenberg: ‘Die Frage nach der Wahrheit des Christentums ist diskutierbar erst im Rahmen einer Wissenschaft, die nicht nur das Christentum, sondern auch die Wirklichkeit Gottes zu ihrem Thema hat...’ Pannenberg, Wissenschaftstheorie, 300. Zie voor de verschillende dimensies in geloofsuitspraken over God: Immink, ‘Theological Analysis’, 136v.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 maart 2015

Theologia Reformata | 132 Pagina's

De blijvende opdracht van de theologie1

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 maart 2015

Theologia Reformata | 132 Pagina's