Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

‘Maak in uw woord mijn gang en treden vast’

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

‘Maak in uw woord mijn gang en treden vast’

Bonhoeffers theologische meditatie over Psalm 119:1-21 uit 1940 als voorbereiding voor zijn Ethik

40 minuten leestijd Arcering uitzetten

Abstract
Before he started working on his Ethics Dietrich Bonhoeffer wrote a theological meditation on Psalm 119,1-21. This article argues that this theological meditation on Psalm 119 helped Bonhoeffer to bridge the gap between Discipleship and Ethics in a Biblical way. An examination of the role the Psalms played in Bonhoeffer’s life and theology shows that he ‘discovered’ the Psalms in the context of the liturgy of the Christian community, which in his view combines living with the Word of God and concrete obedience in everyday life. The Sermon on the Mount was crucial for discipleship, but Nachfolge aimed at the concrete sanctification of the Christian community, leaving open the question of the moral responsibility of the Christian in a secular and even anti-Christian society.


Eberhard Bethge schrijft in het Vorwort van de eerste editie van Bonhoeffers Ethik in 1948 – dus met de herinneringen nog tamelijk vers in het geheugen – dat Bonhoeffer meteen na het gereedkomen van Nachfolge in 1937 verder wilde met het schrijven van een ethiek en dat hij, toen hij in juni 1939 werd uitgenodigd om in Edinburgh de Croall Lectures te geven, daarvoor een ethisch thema in gedachten had, om zodoende een aanzet daarvoor te geven.2 In zijn biografie noteert Bethge echter dat Bonhoeffer het thema ‘The death in the Christian message’ voorstelde,3 hetgeen men moeilijk als een opmaat voor de te schrijven ethiek kan aanmerken! Nu stelt Bethge in zijn biografie óók dat Bonhoeffer na het publiceren van Nachfolge in 1937 eerst een hermeneutiek wilde schrijven,4 en dát spoort wél met wat we van Bonhoeffer zelf kunnen lezen.5
Voor zover ik heb kunnen nagaan geeft Bethge nergens nadere opheldering over hoe beide beweringen zich tot elkaar verhouden. Maar misschien zit er minder spanning tussen dan op het eerste gezicht lijkt. Bonhoeffer heeft zich in het Predigerseminar intensief met de Psalmen beziggehouden, zowel in de vorm van hermeneutische reflectie als in de praktijk van meditatie en verkondiging. Begin 1940 schrijft hij een grote – onvoltooid gebleven – meditatie over Psalm 119, waarover Otto Dudzus heeft opgemerkt:
Unter der Hand wird für Bonhoeffer das Meditieren über Psalm 119 zur Innenseite seiner Überlegungen zur Ethik. Auch zeitlich laufen diese Arbeiten parallel. Gerade in diesen Tagen war die Entscheidung, sich persönlich nicht herauszuhalten aus dem Kampf gegen den Abgrund, gefallen. Und plötzlich hört man es mit anderen Ohren, wenn er sagt, man dürfe (und brauche) hinter den geschehenen Anfang nicht zurückgehen; wenn er von dem Befreitsein von der Qual der eigenen Anfänge redet und davon, daß alle innere Entzweiung, die aus dem Widerspruch der eigenen Anfänge gegen den Anfang Gottes kommt, überwunden sei.6

Als Dudzus gelijk heeft, is in Bonhoeffers meditatie over Psalm 119 de ethiek nadrukkelijk in beeld. En tegelijk kunnen we haar als de rijpe vrucht van zijn intensieve bezig-zijn met de hermeneutiek van de Psalmen zien.
Dan is het echter wel de vraag hoe dit allemaal in Bonhoeffers leven met elkaar verbonden was. Voordat ik de mogelijke samenhang van de meditatie over Psalm 119 en de teksten voor de Ethik onderzoek ga ik eerst na hoe geloofsbeleving, liturgie, navolging en maatschappelijke betrokkenheid bij Bonhoeffer in de eraan voorafgaande jaren samenkomen.

Verlangen naar een levende christelijke gemeenschap
Op 11 december 1930, zo’n drie maanden na zijn aankomst in New York, waar hij een studiejaar zal doorbrengen, schrijft Bonhoeffer aan zijn studievriend Helmut Rössler dat zijn ‘Hoffnung, hier Hebr 12,1 erfüllt zu finden (...) bitter enttäuscht worden (...) ist.’7 Uit de verwijzing naar de ‘wolk der getuigen’ blijkt dat hij er niet de verbondenheid in het gedeelde geloof ervaart waar hij naar verlangde en op had gerekend. Hoe diep dit bij hem zat, blijkt wel uit het feit dat hij in 1931 aan Paul Althaus kan schrijven dat tussen zijn beide wetenschappelijke studies, Sanctorum Communio en Akt und Sein, voor zijn eigen besef ‘wesentliche sachliche Verbindungen’ bestonden, omdat het in allebei ‘im Grunde um nichts als die Kirche geht’.8 Ook hier blijkt weer het verlangen naar gemeenschap, nu als drijfveer in het eigen wetenschappelijk onderzoek.
Al vindt Bonhoeffer in New York in de Amerikaanse kerken niet de gezochte ‘wolk van getuigen’, hij ontmoet er wel medestudenten met wie hij niet alleen intensief optrekt en bevriend raakt, maar met wie hij ook een diepe christelijke verbondenheid ervaart, zoals de Zwitser Erwin Sutz en de Fransman Jean Lasserre, een principiële pacifist die de Bergrede met haar radicale boodschap serieus neemt. Het betekent een kennismaking met een heel andere manier van denken en leven, die ingrijpend verschilt van de lutherse traditie waarin Bonhoeffer is opgegroeid en die hij zich eigen had gemaakt. Hij sluit ook vriendschap met een zwarte Amerikaanse student, Frank Fisher, en ziet zich daardoor direct geconfronteerd met de raciale problematiek. Met Fisher bezoekt hij de diensten van de Abyssinian Baptist Church in de wijk Harlem en hij zet zich op diverse manieren actief in deze gemeente in. Wanneer hij de verkondiging in deze kerk hoort, beseft hij voor het eerst dat Christus als de Levende gekend kan worden. New York wordt voor Bonhoeffer een smeltkroes, waar hij dus niet alleen via Lasserre in aanraking komt met de Bergrede, maar ook met de levende Christus – en die horen voor hem voortaan onlosmakelijk bij elkaar. Het resulteert in niet minder dan een ‘bekering’, namelijk van theoloog tot christen.9
De kerk als echte gemeenschap is wat Bonhoeffer zoekt. De kerk is niet een sociale organisatie of een vereniging van mensen met bepaalde idealen, zoals het vrijzinnige neoprotestantisme haar zag, maar het is de concrete plaats waar Christus gestalte aanneemt op aarde. Het is niet toevallig dat zijn boek Nachfolge een hoofdstuk met de titel ‘Die sichtbare Gemeinde’ bevat, waarvan de eerste zin luidt: ‘Der Leib Jesu Christi nimmt Raum ein auf Erden.’10 ‘Die Unsichtbarkeit macht uns kaputt’,11 schrijft hij kort na terugkeer uit Amerika aan Helmut Rössler, tegenover wie hij ook zijn teleurstelling over de situatie van de kerk in Amerika had geuit. Dat Bonhoeffer zo op gemeenschap gefocust was had stellig te maken met zijn karakter, en daarnaast ook met de geest van de tijd, maar dat is niet alles en ook niet het beslissende. Zijn hoop in Amerika een ‘wolk van getuigen’ te ontmoeten laat daar geen misverstand over bestaan.
Als hij na terugkeer gaat werken als predikant en als docent aan de universiteit is hij er dan ook van meet af aan op uit gestalte te geven aan concrete vormen van gemeenschap, met name door met zijn catechisanten en studenten groepen te vormen die regelmatig bij elkaar komen, bidden, zingen en bijbelstudie doen en er met elkaar op uittrekken.12 In de manier waarop Bonhoeffer dat gestalte geeft valt volgens een deelnemer al de latere invulling in het Predigerseminar te herkennen: ‘Mit Morgen- und Abendandachten, stiller Zeit, viel Singen und ausgiebigem theologischem Gespräch war der Aufriß des gemeinsamen Lebens für Finkenwalde im wesentlichen gegeben.’13 In september 1933 schrijft Bonhoeffer aan Wilhelm Stählin, een vooraanstaand vertegenwoordiger van de Berneuchener (een lutherse liturgische vernieuwingsbeweging), dat studenten tegenover hem de wens hadden geuit ‘eines evangelischen Klosters in Gestalt vielleicht einer Siedlung’.14 Het zal zo zijn dat studenten zich tegenover hem zo uitgelaten hebben, maar het was zeker ook zijn eigen verlangen en het is ook waarschijnlijk dat hijzelf deze wens bij hen had wakker geroepen.
Als Bonhoeffer die brief schrijft staat hij overigens al op het punt naar Londen te vertrekken om daar predikant te worden van de Duitse protestantse gemeente. Dat hij daarheen gaat is mede ingegeven door zijn teleurstelling over de houding van de Duitse kerk in het eerste jaar dat Hitler aan de macht is. Ze sluit naar zijn overtuiging veel te veel compromissen, terwijl ze principieel, maar geweldloos verzet zou moeten bieden. In Londen moet Bonhoeffer zijn plannen om een christelijke leefgemeenschap te vormen weliswaar op een laag pitje zetten, maar hij blijft er in gedachten mee bezig, op een manier die is afgestemd op de nood van de tijd. Op 7 april 1934 schrijft hij aan H.E. Arnold, wiens vader in Duitsland samen met anderen een christelijke leefgemeenschap – Bruderhof genaamd – poogde te vormen waar men een vorm van kloosterleven zou combineren met het oefenen van geweldloos verzet, dat hij ‘mit einigen seiner Studenten eine Bruderschaft gründen wolle, die ganz auf dem Boden der Bergpredigt stehen soll’.15 Aan bisschop George Bell van Chichester doet hij het verzoek hem bij Gandhi te introduceren, om in India de mogelijkheid te hebben het – door de Bergrede geïnspireerde – geweldloze verzet tegen de Engelse koloniale overheerser van nabij te leren kennen. In deze contacten komt heel duidelijk naar voren dat in de leefgemeenschap die hem voor ogen staat spiritualiteit en engagement samengaan. Zo schrijft hij op 11 september 1934 aan Erwin Sutz: ‘Die gesamte Ausbildung des Theologennachwuchses gehört heute in kirchlich-klösterliche Schulen, in denen die reine Lehre, die Bergpredigt und der Kultus ernstgenommen wird – was gerade alles drei auf der Universität nicht der Fall ist und unter gegenwärtigen Umständen unmöglich ist.’16
Wanneer de Bekennende Kirche begin 1935 ertoe overgaat om Predigerseminare in het leven te roepen met het doel de kandidaten theologie na de voltooiing van hun academische studie praktisch te vormen en Bonhoeffer vraagt om de leiding van één ervan op zich te nemen, biedt dat hem de mogelijkheid om zijn ideeën over een protestantse broederschap in praktijk te brengen. Met het oog daarop bezoekt hij tussen 26 en 29 maart 1935, vlak vóór zijn vertrek naar Duitsland, samen met zijn Londense collega Julius Rieger nog enkele anglicaanse kloosters.17
Eenmaal terug in Duitsland moet hij eerst nog de kerkleiding voor zijn ideeën zien te winnen. In zijn brief van 6 september 1935 aan de Rat der Evangelischen Kirche der Altpreußischen Union doet hij zijn plannen en motieven uit de doeken en omschrijft hij het doel als volgt: ‘Nicht klösterliche Abgeschiedenheit, sondern innerste Konzentration für den Dienst nach außen ist das Ziel.’18 Men verleent hem de gevraagde toestemming en in de periode dat het seminarie in Finkenwalde gevestigd is, van 1935 tot 1937, krijgt daar een Bruderhaus gestalte als een soort kerngemeenschap die het hele seminarie geestelijk draagt. In de dagelijkse liturgie van dit Bruderhaus hebben de Psalmen een vaste en centrale plek en in zijn colleges gaat Bonhoeffer in op de hermeneutiek van de Psalmen. De boeken Gemeinsames Leben (1939) en Das Gebetbuch der Bibel (1940) laten dat zien: het eerste boek kan men verantwoording noemen van het gemeenschappelijke leven in het Predigerseminar, zoals dat gestalte kreeg vanuit het Bruderhaus, met daarin al uitvoerig aandacht voor het psalmgebed, het tweede boek is een samenvatting van de hermeneutiek van de Psalmen, zoals Bonhoeffer die in de jaren daarvoor gaandeweg had ontwikkeld en in praktijk gebracht, voor een breder publiek.
Dit alles dienen we in gedachten te houden, als we lezen van Bonhoeffers voornemen om zich gericht met Psalm 119 te gaan bezighouden. Al op 29 mei 1936 schrijft hij aan Father Paul Bull van de Community of the Resurrection in Mirfield, een anglicaanse kloostergemeenschap die hij in maart 1935 bezocht had, met het verzoek hem Richard Meux Bensons meditatieve uitleg van Psalm 119, The way of Holiness,19 te bezorgen.20 Benson had in 1865 aan de wieg gestaan van een andere kloostergemeenschap die Bonhoeffer in maart 1935 eveneens heeft bezocht, namelijk de Society of St. John the Evangelist in Oxford.21 Dat Bonhoeffer juist deze meditatieve uitleg wil hebben, die haar ‘Sitz im Leben’ dus in het gezamenlijk gebed in de kloostergemeenschap heeft, is typerend.
Bij Father Bull moet Bonhoeffer nul op het rekest hebben gekregen, want op 3 januari 1938 roept hij de hulp van zijn het jaar daarvoor naar Engeland uitgeweken vriend Franz Hildebrandt in om het boek van Benson te bemachtigen. Hij schrijft dat het zijn derde poging is en vermeldt erbij dat hij het nodig heeft met het oog op ‘eine Auslegung des Psalm 119’.22 Of hij het boek van Benson uiteindelijk te pakken gekregen heeft is mij niet bekend en evenmin, of de omstandigheid dat hij pas in 1940 aan zijn ‘theologische Meditation’ over deze Psalm23 begint (mede) moet worden toegeschreven aan het feit dat hij eerst van dit boek kennisgenomen wilde hebben. De meditatie zelf heeft hij niet afgerond, maar wel spin off ervan gepubliceerd in het al genoemde boekje over de Psalmen: Das Gebetbuch der Bibel, dat in de zomer van dat jaar uitkwam, nog nét voordat hem een algeheel spreek- en publicatieverbod werd opgelegd.24
De Tweede Wereldoorlog woedt dan al, de Duitse Blitzkriege veroveren West-Europa, en zelf is hij betrokken geraakt bij de plannen voor een aanslag op Hitler. Het is op zijn minst opmerkelijk te noemen dat hij in alle hectiek van die tijd uitgerekend een boekje over de Psalmen publiceert! Het is hoe dan ook een signaal: ‘dit is belangrijk, dit is wat vandaag nodig is’. Misschien ook wel: ‘dit heb je nodig om weerstand te kunnen bieden tegen de verleidingen’.
In het licht van het voorgaande is er het nodige voor te zeggen dat Bonhoeffer zich op Psalm 119 richt, omdat hij de brug van de Bergrede naar de ethiek wil slaan.25 Wat tijd betreft valt het in elk geval samen: hij leest deze lofrede op de Thora midden in de voorbereidingen voor zijn Ethik. Er is echter ook inhoudelijk verband: om aan zijn Ethik te kunnen beginnen moet hij helderheid hebben inzake de verhouding van Oude en Nieuwe Testament. Op 5 december 1943 schijft Bonhoeffer daarover aan Bethge en maakt en passant ook een kritische kanttekening bij Nachfolge:
Ich spüre übrigens immer mehr, wie alttestamentlich ich denke und empfinde: so habe ich in den vergangenen Monaten vielmehr Altes Testament als Neues Testament gelesen. Nur wenn man die Unaussprechlichkeit des Namens Gottes kennt, darf man auch einmal den Namen Jesus aussprechen; nur wenn man das Leben und die Erde so liebt, daß mit ihr alles verloren und zu Ende zu sein scheint, darf man an die Auferstehung der Toten und eine neue Welt glauben; nur wenn man das Gesetz Gottes über sich gelten läßt, darf man wohl auch einmal von Gnade sprechen, und nur wenn der Zorn und die Rache Gottes über seine Feinde als gültige Wirklichkeiten stehen bleiben, kann von Vergebung und von Feindes-liebe etwas unser Herz berühren. (...) Wir leben im Vorletzten und glauben das Letzte, ist es nicht so? Lutheraner (sogenannte!) und Pietisten würden eine Gänsehaut bei diesen Gedanken kriegen, aber richtig ist es darum doch. In der ‘Nachfolge’ habe ich diese Gedanken nur angedeutet (im ersten Kapitel) und nachher nicht richtig durchgeführt. Das muß nun später geschehen. Die Konsequenzen sind sehr weitreichend, (...) vor allem eben für die Ethik. Warum wird im Alten Testament oft zur Ehre Gottes gelogen (ich habe die Stellen jetzt zusammengestellt), totgeschlagen, betrogen, geraubt, die Ehe geschieden, sogar gehurt (vgl. den Stammbaum Jesu), bezweifelt und gelästert und geflucht, während es im Neuen Testament dies alles nicht gibt? Religiöse ‘Vorstufe’? Das ist eine sehr naive Auskunft; es ist ja ein und derselbe Gott.26

In het eerste hoofdstuk van Nachfolge had Bonhoeffer geschreven dat de weg van het klooster teruggaat de wereld in en dat de navolging van Jezus midden in de wereld geleefd moet worden,27 maar die beweging terug de wereld in had hij, zo schrijft hij in 1943, niet door het boek heen volgehouden. We mogen echter niet gemakkelijk van het Oude naar het Nieuwe Testament gaan en moeten het in een wereld uithouden, zoals het Oude Testament die laat zien, waarin wordt gelogen en bedrogen en allerlei vormen van dubieus gedrag plaatsvinden, en dat alles voor het aangezicht van God. Bethge tekent ook aan, dat met name in Bonhoeffers bezig-zijn met Psalm 119 zich de oudtestamentische oriëntatie op het aardse leven aankondigt,28 die in de brieven uit de gevangenis zo prominent aanwezig is. Inderdaad, als nazi-Duitsland alle christelijks van zich probeert af te schudden en een ‘Umwertung aller Werte’ doorgang probeert te laten vinden, kan men zich voor de vraag hoe daarin een weg te vinden het beste wenden tot een Psalm die in dat Oude Testament staat én de goedheid van Gods geboden bezingt.

Psalm 119 en de Ethik
Ik geef nu een aantal elementen uit Bonhoeffers uitleg van Psalm 119 weer en laat daarbij zien hoe fundamentele gedachten uit zijn Ethik hier al in aanzet te vinden zijn.

a. De werkelijkheid is van Christus
We beginnen bij de inzet van Bonhoeffers meditatie over Psalm 119. Hij geeft geen inleiding op de Psalm als geheel, maar begint meteen met de uitleg. Benson plaatst de eerste drie verzen van deze Psalm onder het opschrift ‘The blessedness of a perfect life in Christ’, waarbij hij stipuleert: ‘natural perfection avails nothing without mystical perfection’.29 Of Bonhoeffer het boek van Benson nog heeft kunnen raadplegen of niet, zeker is dat zijn inzet een andere is. De toon die bij Bonhoeffer de muziek van de uitleg maakt is: God heeft in Christus het beslissende begin gemaakt, dat de voleinding al in zich bergt; wij hoeven daarom het leven niet zelf te bedenken en te maken, maar we dienen op Gods weg te gaan.30 Wat hij wél met Benson deelt, is dat hij de Psalmen vanuit Christus en met het oog op Christus leest.
Bij vers 1 – ‘Welzalig zijn de oprechten van wandel, die in de wet van de Here gaan’ – tekent Bonhoeffer aan: ‘Wer so spricht, setzt den geschehenen Anfang voraus. Er gibt zu verstehen, daß das Leben mit Gott nicht nur und nicht wesentlich aus immer neuen Anfängen besteht. Er nennt es darum ein Wandel, ein Gehen im Gesetz Gottes.’31 De gedachte dat we voortdurend opnieuw zouden moeten beginnen, zouden moeten uitzien naar een uitgangspunt voor ons handelen dat we vinden maar dan ook meteen weer kwijt zijn, staat haaks op de blijde zekerheid dat God zijn beslissend begin heeft gemaakt, dat de voleinding al in zich bergt en waaraan we deelhebben in doop en wedergeboorte. Als we vragen naar het gebod van God, dan is het antwoord niet een moraalleer, een onverbiddelijke morele norm die boven ons staat, zoals bijvoorbeeld in de plichtethiek van Kant, maar een daad van God die ‘af ’ is. Daarom is het ook zo, dat wie naar de wet vraagt, terechtkomt bij Jezus Christus en de in Hem voor de mens volbrachte verlossing uit de slavernij van de zonde en de dood.32 Otto Dudzus beluistert in de eerste zinnen van Bonhoeffers uitleg van Psalm 119 ook diens opluchting dat hij zich in de weg die hij gaat – met name zijn betrokkenheid bij de plannen voor een samenzwering tegen Hitler! – niet hoeft te pijnigen met de vraag of en zo ja, hoe hijzelf telkens weer een nieuw en goed begin moet maken.33
Gods wet laat zich op geen enkele manier van zijn verlossingswerk scheiden: ‘Keiner versteht das Gesetz Gottes, der nicht von der geschehenen Erlösung und der zukünftigen Verheißung weiß.’34 Wie blijft zoeken naar een nieuw begin dat hij of zij zou moeten maken, miskent de genade van God en de rechtvaardiging door het geloof en plaatst zichzelf zodoende weer onder de wet – om door die wet te worden vermalen en gedood.35 Wie echter ‘von dem gefundenen Anfang herkommt, der ist im Gesetz Gottes, wird von ihm gehalten und bewahrt werden zum Leben.’36
In deze uitleg valt de fundamentele lijn van de eerste tekst die Bonhoeffer in 1940 voor zijn Ethik – met de opvallende titel ‘Christus, die Wirklichkeit und das Gute’ – op papier zet te herkennen. De vraag naar wat goed is staat achteraan en volgt op het woord ‘Wirklichkeit’ omdat het, als we de vraag wat goed is eerst in abstracto stellen, moeilijk is om nog echt bij de werkelijkheid uit te komen. Daarom heeft ‘de werkelijkheid’ voorrang vóór ‘het goede’. Maar vóór die beide staat Christus: Hij gaat voorop, de verzoening van de wereld in Hem bepaalt deze werkelijkheid en pas van daaruit kunnen we spreken over waar het in een ethiek over gaat: het goede doen. Maar dan staan we ook midden in de werkelijkheid!37 In het hoofdstuk ‘Die Geschichte und das Gute’ uit 1942 schrijft Bonhoeffer dat de stelling ‘daß christusgemäßes Handeln wirklichkeitsgemäßes Handeln ist (...) keine ideale Forderung (...) ist (...), sondern eine Aussage, die aus der Erkenntnis der Wirklichkeit selbst entspringt.’38 Omdat Christus Heer is, hoeft ‘[d]er Verantwortliche (...) der Wirklichkeit nicht ein fremdes Gesetz aufzuzwingen, vielmehr ist das Handeln des Verantwortlichen im echten Sinne “wirklichkeitsgemäß”.’39
We zijn hier bij het specifiek-eigene van de Ethik van Bonhoeffer, namelijk dat hij van Christus uit naar de vragen van de ethiek toe gaat. In de tijd van het Derde Rijk waren er vele ethici die de ‘werkelijkheid’ voorop lieten gaan en bepalend lieten zijn: hun ‘waardeschalen’ werden herijkt aan de hand van de ‘openbaringscategorieën’ van volk, overheid, ras, bloed en bodem. Er waren ook anderen die weigerden daarin mee te gaan en stil protesterend en pruilend aan de kant bleven staan, om hun ethiek ‘onbesmet’ te houden. Aan dit laatste soort ethiekbeoefening verbindt Bonhoeffer de naam van Don Quichot: men voert dan een strijd tegen windmolens en houdt zich niet met datgene bezig, waarop het aankomt, namelijk hoe men verantwoordelijk leeft in de geschiedenis waarin God ons plaatst. Dat kan volgens hem alleen wanneer we ons door de vraag laten leiden ‘wie eine kommende Generation weiterleben soll.’40 Zo definieert Bonhoeffer de opgave voor de ethiek in een soort intern memorandum, getiteld ‘Rechenschaft an der Wende zum Jahr 1943. Nach zehn Jahren’, dat hij eind 1942 voor enkele vertrouwden schreef. Daarin laat hij de diverse mogelijke ethische posities tegenover het Derde Rijk de revue passeren, om dan te stellen dat alleen diegene standhoudt,
dem nicht seine Vernunft, sein Prinzip, sein Gewissen, seine Freiheit, seine Tugend der letzte Maßstab ist, sondern der dies alles zu opfern bereit ist, wenn er im Glauben und in alleiniger Bindung an Gott zu gehorsamer und verantwortlicher Tat gerufen ist, der Verantwortliche, dessen Leben nichts sein will als eine Antwort auf Gottes Frage und Ruf.41

Omdat deze vraag centraal staat kan Bonhoeffers ethiek gekarakteriseerd worden als ‘verantwoordelijkheidsethiek’, die niet gebaseerd is op – en daarom helder onderscheiden dient te worden van – een filosofisch bepaalde Ich-Duverhouding. Een Verantwortungsethik is voor Bonhoeffer alleen maar vanuit Christus te verstaan. We leven, schrijft hij in de Ethik, ‘indem wir auf das in Jesus Christus an uns gerichtete Wort Gottes Antwort geben’, en een leven ‘als Antwort auf das Leben Jesu Christi (als Ja und Nein über unser Leben) nennen wir “Verantwortung”.’42 Tegelijk is Bonhoeffer ervan overtuigd dat hij met deze invulling van Verantwortung de eigen tijd daar tegemoettreedt, waar zij zich sterk maakt en waar het erop aankomt de belijdenis van Christus in het centrum van het leven te laten klinken.

b. De ‘inzettingen’ en ‘verordeningen’ van Psalm 119 en de ‘mandaten’
Een belangrijke vraag in een christelijke ethiek is of de wereld waarin wij leven een morele orde vertoont, die het leven structuur geeft, of dat we als mensen zelf structuur moeten aanbrengen. Bonhoeffer weet maar al te goed hoe dubieus en gevaarlijk het is je rechtstreeks op een ‘scheppingsorde’ of ook een ‘onderhoudingsorde’ te beroepen. Niet zelden gebeurde dat om de tijdgeest theologisch te wijden. In zijn uitleg van Psalm 119:5 schrijft Bonhoeffer nu:
Gottes ‘Satzungen’, das ist das Feststehende, von Gott für alle Zeiten Aufgezeichnete. Himmel, Erde und Menschen ist ihr Lauf durch diese Satzungen unabänderlich vorgeschrieben. (...) Die Schöpfung und das Gesetz sind die beiden großen unverbrüchlichen Satzungen Gottes, die doch unauflöslich zusammengehören, weil derselbe Gott sie gegeben hat (Ps 19). Gott hält seine Satzungen, er ist treu. Ach, daß mein Leben ganz in diese Festigkeit und Treue einginge.43

Bonhoeffer verbindt hier schepping en wet op het allernauwst met elkaar, en het heeft er veel van dat hij hier het pleit voert voor een onveranderlijke, wil men: starre zijnsstructuur. We moeten echter niet vergeten dat hij de wet verstaat vanuit de eenheid van schepping en verlossing. De vastheid en onveranderlijkheid waar hij het over heeft is dus niet die van een bepaalde zijnsstructuur, maar van de trouw van God. De wet is de ruimte die God in de wereld schept, waar de mens zijn voeten veilig kan neerzetten, in de wetenschap dat Gód die opendoet. ‘Nur auf dem festen Grund des Wortes Gottes kann ich gewisse Tritte tun’,44 schreef Bonhoeffer in zijn instructie voor schriftmeditatie in Finkenwalde.
Brian Brock heeft betoogd dat in Bonhoeffers theologische meditatie over Psalm 119 zijn leer van de ‘mandaten’, die in de Ethik een voorname rol speelt, al in nuce aanwezig is.45 De ‘mandaten’ zijn de blijvend onderscheiden en niet tot elkaar te herleiden levensterreinen, waarin God ons plaatst en oproept Hem te gehoorzamen: (1) de kerk, (2) huwelijk en gezin, (3) de cultuur (arbeid) en (4) de overheid. Een ‘mandaat’ is dus niet een op zichzelf staande structuur, maar een in Gods openbaring in Christus gefundeerde en door de Schrift betuigde opdracht aan een aardse persoon of instantie, waarmee de heel bepaalde en strikte volmacht en legitimiteit gegeven zijn om een concreet gebod van God ten uitvoer te brengen.
Als Brock deze ‘mandaten’ al in Bonhoeffers meditatie over Psalm 119 aanwezig acht, is dat te veel gezegd. Daartegen pleit alleen al dat in de eerste teksten die hij voor zijn Ethik schrijft de passages over de ‘mandaten’ later zijn toegevoegd. Wel is het zo dat Bonhoeffers verstaan van Gods wet als ruimte waarin onze ware verantwoordelijkheid gestalte kan krijgen hem in staat stelde aan een Ethik te werken die een antwoord kon zijn op de totalitaire politieke systemen van de twintigste eeuw. Het onherleidbare meervoud van de ‘mandaten’ breekt iedere totalitaire aanspraak in stukken. En door de kerk als eerste ‘mandaat’ op te voeren laat Bonhoeffer uitkomen dat hetgeen daar geldt – dat Christus Heer is – voor alle terreinen van kracht is.

c. ‘Entzweiung’, ‘Übles tun’ en schuld
In zijn meditatie over Psalm 119 spreekt Bonhoeffer ook over de vervreemding van Hem die onze Schepper is en gebruikt daarvoor het woord ‘Entzweiung’. In de Ethik staat ‘Entzweiung’ voor de zonde, voor het zelf uitmaken wat goed en kwaad mag heten.46 In zijn uitleg van Psalm 119 schrijft Bonhoeffer: ‘Wohl ihnen, denn sie sind befreit von der Qual der eigenen Anfänge; wohl ihnen, denn sie haben alle innere Entzweiung überwunden, die aus dem Widerspruch der eigenen Anfänge gegen den Anfang Gottes kommt, sie sind “vollkommen”, “ganz”, ungeteilt, unsträflich.’47 Het is voor de weg van de samenzwering heel belangrijk om te weten dat hij daarin op Góds weg is.48 In 1938 had zijn zwager Hans von Dohnanyi hem namens enkele protestantse medesamenzweerders in de Abwehr de vraag voorgelegd, of het überhaupt wel geoorloofd was een staatsgreep te plegen. Alleen al door in te gaan op hun verzoek om theologisch advies te geven was Bonhoeffer volgens de wetten van het Derde Rijk ‘Mitwisser’ van de plannen en daarmee even schuldig als de actieve samenzweerders. Maar kun je het als christen verantwoorden dat je daadwerkelijk probeert de wettig gekozen overheid omver te werpen en de tiran te doden? Bonhoeffer rekende er zelf mee dat de kerk hem na zijn betrokkenheid bij de samenzwering tegen Hitler niet meer zou kunnen en willen gebruiken.49
Bonhoeffer heeft in Psalm 119:3 gelezen dat van hen die Gods getuigenissen in acht nemen en Hem met heel hun hart zoeken geldt dat zij geen onrecht bedrijven. Kan dat inderdaad gezegd worden van hen die op de weg wandelen die van God uit in Christus naar ons toe loopt,
Oder sagt Gottes Wort zu viel: Sie tun kein Übles? Gibt es denn einen Christen, von dem das gesagt werden könnte? Indem wir so fragen, haben wir den Blick schon von Gottes Wort auf uns selbst gewandt, von der starken Verheißung Gottes auf unser Unvermögen, damit aber sind wir alsbald im Banne der Sünde, die uns Gottes Wort nicht trauen lassen will. Ist es wirklich sein Weg, auf dem wir gehen, so tun wir gewiß ‘kein Übles’. Meinen wir aber auch nur einen Augenblick, Gottes Weg sei nun zu unserem eigenen Weg geworden, dann sind wir schon gefallen und tun viel Übles.50

We zien hier hoe Bonhoeffer – niet minder dan in Nachfolge – het bestaan van een christen helemaal in God verankert. Dat wie in God is ‘kein Übles’ doet wil evenwel niet zeggen dat die weg naar de maatstaven van het geldende recht of de gangbare (christelijke) moraal ook goed genoemd kan worden. De overtuiging op de rechte weg te gaan is geen kwestie van een checklist afvinken, maar kan alleen gewonnen worden in ‘freie Verantwortung’, die ‘beruht auf einem Gott, der das freie Glaubenswagnis verantwortlicher Tat fordert und der dem, der darüber zum Sünder wird, Vergebung und Trost zuspricht.’51
Het weten van de weg en het besef op de rechte weg te zijn kunnen – schrijft Bonhoeffer bij vers 3 – daarom nooit verantwoording en ook schuld van ons afnemen of zelfs maar verlichten, maar ze maken het gaan op die weg eerder moeilijker.52 Bonhoeffer zal hier stellig denken aan de vuile handen die hij maakt door mee te werken aan de aanslag op Hitler. Dat is nog een andere schuld dan die van de nalatigheid, de lafheid, waaraan hij in het hoofdstuk ‘Schuld, Rechtfertigung, Erneuerung’53 in zijn Ethik aandacht geeft. Er is echter niet alleen de schuld van het niet van God uit leven en handelen, maar er is óók de schuld die men op zich laadt als men de weg van God in Christus gaat. Wie vanuit Christus leeft en handelt, kan door Hem op wegen geleid worden waar je ‘vuile handen’ maakt. De schuld die men zodoende op zich neemt, draagt men echter met Christus mee.

d. ‘Laatste en voorlaatste’, ‘wegbereiding en intocht’
In zijn uitleg van vers 1 merkt Bonhoeffer op dat als Psalm 119 de mensen die in Gods wet gaan zalig prijst, we daarbij stellig aan het aardse leven moeten denken.54 Maar het valt op, tekent hij daarbij aan, dat juist in die Psalmen waarin de klacht over de onderdrukking en het lijden van de rechtvaardigen opklinkt, ‘das Lob der Freundlichkeit Gottes, der es den Seinen wohlergehen läßt, besonders stark hervorbricht.’55 Het aardse leven is dus geen zaak van ongebroken genieten, de lof van God ‘gaat op uit de afgrond’.56
In vers 19 zegt de dichter dat hij een ‘vreemdeling op aarde’ is. Houdt dat in dat de oriëntatie op het aardse leven slechts halfhartig kan zijn? In zijn uitleg van deze tekst gaat Bonhoeffer duidelijk een andere kant uit:
Die Erde, die mich ernährt, hat ein Recht auf meine Arbeit und meine Kraft. Es kommt mir nicht zu, die Erde, auf der ich mein Leben habe, zu verachten. Treue und Dank bin ich ihr schuldig. Ich darf meinem Los, ein Gast und Fremdling sein zu müssen, und damit dem Ruf Gottes in diese Fremdlingschaft nicht dadurch ausweichen, daß ich mein irdisches Leben in Gedanken an den Himmel verträume. Es gibt ein sehr gottloses Heimweh nach der anderen Welt, dem gewiß keine Heimkehr beschieden ist. Ich soll ein Gast sein mit allem was das einschließt, ich soll mein Herz den Aufgaben, Schmerzen und Freuden der Erde nicht teilnahmslos verschließen und ich soll auf die Einlösung der göttlichen Verheißung geduldig warten, aber wirklich warten und sie mir nicht im voraus in Wünschen und Träumen rauben.57
De onmiskenbare spanning tussen het trouw blijven aan de aarde enerzijds en de notie van het vreemdelingschap anderzijds vinden we in de Ethik verwerkt in het begrippenpaar ‘laatste’ en ‘voorlaatste’. Het is veelzeggend dat Bonhoeffer in 1940 de volgende – op het eerste gezicht merkwaardige – werktitel voor zijn Ethik had bedacht: ‘Wegbereitung und Einzug’.58 Daarin ligt immers uitgedrukt: Als we niet weten van het ‘laatste’ en ons eigen leven dus ook niet verstaan als wegbereiding voor het komende Koninkrijk, zullen we onherroepelijk in het aardse leven opgaan. De opstanding houdt echter geen vervluchtiging van het aardse leven in, maar zegt ons dat we het erin moeten uithouden, totdat God ons roept. Dat we in het ‘voorlaatste’ leven houdt juist ook in dat we niet mogen wegspringen uit deze wereld waarin God ons plaatst en die Hij leidt, we dienen voluit ‘diesseitig’ te leven.
O. Bayer heeft laten zien dat Luther in zijn uitleg van Psalm 119 een ‘apokalyptische[s] Welt-, Zeit- und Wortverständnis’ hanteert, dat niet opgaat in het individuele en private, maar uitziet naar ‘den Sieg des Wortes Gottes gegen allen Widerspruch (...). Der Beter liefert sein eigenes Ergehen völlig dem Ergehen des Wortes Gottes aus; das Verhältnis zu Gott ist ganz auf das Verhältnis zu seinem Wort bezogen.’59 Het besef van het beslissingskarakter van de tijd, het gebed om de overwinning van het Woord van God op alle vijanden op het wereldtoneel, dit alles is ook kenmerkend voor Bonhoeffers omgang met Psalm 119. Dit ogenschijnlijk een verstild en naar binnen gekeerd leven veronderstellende loflied op de Thora blijkt zijn ‘Sitz im Leben’ te hebben in de confrontatie van het Woord van God en de tegenmachten. Op basis hiervan kan men Bonhoeffers bepaling van de verhouding van ‘voorlaatste’ en ‘laatste’ karakteriseren als een vorm van recht doen aan het bijbels-eschatologische gehalte van Gods gebod, zónder te vervallen in een politiek messianisme, zoals zowel nazi-Duitsland als Sovjet-Rusland liet zien.
Het model van de verhouding van ‘laatste’ en ‘voorlaatste’ stelt Bonhoeffer ook in staat in zijn Ethik een plaats te geven aan het ‘natuurlijke leven’.60 Hij verheerlijkt ‘ras, bloed en bodem’ niet, maar geeft het leven op aarde het relatieve recht dat het vanuit Christus toekomt.61 In dit ontwerphoofdstuk gaat hij misschien wel het verst in het gebruik van het in die tijd gangbare nationaal-socialistische jargon, als hij ook de term ‘lebens(un)wert’ gebruikt, die in de euthanasiepraktijk en in de ‘Endlösung der Judenfrage’ een sleutelrol speelde. Uit wat hij over het al dan niet doden van verstandelijk gehandicapten en geesteszieken schrijft blijkt onmiskenbaar dat hij uit de eerste hand – zijn vader Karl Bonhoeffer was hoogleraar psychiatrie in Berlijn – wist wat zich in allerlei inrichtingen aan georganiseerde moord voltrok. Als ergens in de Ethik te lezen is wat dat concreet inhoudt en oplevert: bij Christus beginnen, dan naar de werkelijkheid gaan die van Hem is en van daaruit vragen naar wat goed is, dan is het wel hier. Dat het niet hoeft te impliceren dat hij de weg van de aanpassing opgaat, blijkt wel uit de kernzin: ‘Es gibt vor Gott kein lebensunwertes Leben; denn das Leben selbst ist von Gott wertgehalten.’62

e. De kracht van de menselijke daad en de heerlijkheid van het Woord
Bonhoeffer is in zijn uitleg van Psalm 119 niet verder gekomen dan vers 21: ‘U bestraft de vervloekte hoogmoedigen, die van Uw geboden afdwalen.’ Hij noteert daarbij:
Gott haßt die Stolzen, die an sich selbst genug haben, nach keinem göttlichen und menschlichen Recht fragen, bei denen Barmherzigkeit nichts gilt, die Verächter des Wortes Gottes und der Gläubigen. Stolz vor Gott ist die Wurzel alles Ungehorsams, aller Gewalttat, aller Leichtfertigkeit. Stolz ist der Ursprung aller Empörung, alles Aufruhrs, aller Zerstörung. (...) Die Predigt des Wortes Gottes ist die einzige ernsthafte Bedrohung einer stolz gewordenen Menschheit.63

Bonhoeffer zet hier de trots van hen die geweld uitoefenen en goddelijk en menselijk recht met voeten treden tegenover de prediking van het Woord van God. Datzelfde doet hij in zijn ‘Vortragsentwurf zum Thema “Herrlichkeit”’64 van begin juli 1940, wanneer Hitler net het ene succes aan het andere geregen heeft en zijn populariteit onder het Duitse volk ongekende hoogten heeft bereikt. De vraag is nijpend: hoe stel je je als christen op tegenover een Hitler, die zulke successen heeft geboekt? Zit er iets anders op dan te capituleren voor de taal van de macht en er voorlopig in ethisch opzicht maar het zwijgen toe te doen?65 Bonhoeffer beseft terdege dat het onmogelijk is terug te gaan achter de overwinningen van Hitler. We maken als mensen deel uit van de geschiedenis, wat is gebeurd kan niet weer ongedaan gemaakt worden. Er loopt alleen een weg erdoorhéén. Maar is dat ook een weg die Gods gebod ons wijst en die ethisch te verantwoorden valt?
In Psalm 119:21 vindt Bonhoeffer het antwoord op de vraag die hem en anderen bezighoudt. Tegenover de hoogmoed en gewelddadigheid van de ‘trotsen’ die Gods wet verachten staat de prediking van het Woord als de enige reële bedreiging van deze levenshouding. In het ‘Vortragsentwurf zum Thema “Herrlichkeit”’ denkt Bonhoeffer op dit spoor verder. Hij laat diverse antwoorden op de vraag, welke betekenis je aan de taal van de feiten moet toekennen, de revue passeren. Daarbij is hij zich er terdege van bewust dat zijn hoorders – mensen die behoren tot de Bekennende Kirche – nationalistische Duitsers zijn die met de nodige revanchegevoelens op de Eerste Wereldoorlog terugzien en in zoverre ook met een zekere voldoening ervaren dat de vernederende vrede van Versailles door Hitler is ‘rechtgezet’.
Bonhoeffer laat er geen misverstand over bestaan dat zijn hoorders zonder uitvluchten of stichtelijkheden verantwoordelijkheid moeten willen dragen voor wat er in Hitlers Blitzkriege is gebeurd, ook omdat ze er zelf in zijn meegegaan en zelfs wel actief aan hebben bijgedragen. Niet minder lastig is dat ze ook zullen moeten erkennen dat dit alles niet buiten God is omgegaan. Bonhoeffer weigert de theologische escape van het oprekken van de menselijke speelruimte, om zodoende God op afstand van de triomfen van Hitler te plaatsen. Hij denkt veeleer vanuit Luthers theologia crucis, waarin de vaak raadselachtige en onbegrijpelijke gang van de geschiedenis wordt gezien vanuit de God die alles in allen werkt.
Dat in en door de goddelozen het rijk van de duisternis gestalte krijgt is alleen maar omdat Hij met zijn Scheppermacht in het verborgen ook door hun handelen heen werkt. Een eigen accent van Bonhoeffer tegenover Luther is dat hij Woord van God en menselijke daad zo scherp tegen elkaar afzet, om te onderstrepen dat de daad over het Woord geen macht heeft. Het Woord is de enige kracht die een mensenhart kan bereiken en tot een vrij geloof brengen. Voor de ethiek houdt het in dat het gebod van God ons niet een weg van oppositie tegenover de werkelijkheid wijst, maar ons oproept om ons te laten bevrijden door het Woord van God en te geloven dat God ook ín de geschiedenis is en ons in alle vragen en verwarring met zijn gebod een weg wijst.
Dat Bonhoeffers meditatie over Psalm 119 bij vers 21 afbreekt is misschien dus ook wel niet geheel toevallig. Hij is met zijn meditatie over die Psalm begonnen tijdens zijn voorbereidingen voor een ethiek. De vraag die hem daarbij bezighield was of het mogelijk zou zijn een ethiek te schrijven die niet minder dan Nachfolge gehoorzaam is aan de Schrift en tegelijk – of het zou lukken om de levensgrote vraag die Hitlers successen belichamen op een vruchtbare manier ook in ethisch opzicht het hoofd te bieden.66 Als hij op deze vragen een antwoord gevonden heeft kan hij zijn pen op papier zetten.


Noten:

1 Psalm 119:67 (Berijming 1773).

2 E. Bethge, ‘Vorwort vom 9. April 1948 zur ersten bis fünften Auflage’, in: D. Bonhoeffer, Ethik. Zusammengestellt und herausgegeben von Eberhard Bethge, München 19667, 11.

3 E. Bethge, Dietrich Bonhoeffer. Theologe – Christ – Zeitgenosse. Eine Biographie, Gütersloh 20059, 743. Bonhoeffer schrijft inderdaad in zijn brief d.d. 24 augustus 1939 aan John Baillie dat hij dit thema overweegt (D. Bonhoeffer, Illegale Theologenausbildung. Sammelvikariate 1937-1940, herausgegeben von Dirk Schulz, DBW Bd. 15, Gütersloh 1998, 260v).

4 Eberhard Bethge, Dietrich Bonhoeffer, 527.

5 Bonhoeffer schrijft in zijn brief van 24 oktober 1936 aan Erwin Sutz, doelend op Nachfolge: ‘Ich hoffe, nun im Laufe des Semesters mein Buch fertig zu bringen, und hätte dann schon wieder größte Lust, an eine Hermeneutik zu gehen.’ (Illegale Theologenausbildung. Finkenwalde 1935-1937, herausgegeben von Otto Dudzus und Jürgen Henkys in Zusammenarbeit mit Sabine Bobert-Stützel, Dirk Schulz und Ilse Tödt. Bearbeitet von Herbert Anzinger, DBW Bd. 14, Gütersloh 1996, 257).

6 O. Dudzus, ‘“Wer ist Jesus Christus für uns heute?” Dietrich Bonhoeffers Versuch einer Antwort durch 20 Jahre Verkündigung’, in: Dietrich Bonhoeffer, Predigten – Auslegungen – Meditationen 1925-1945. Erster Band 1925-1935, Herausgegeben von Otto Dudzus, München 1984, 77.

7 D. Bonhoeffer, Barcelona, Berlin, Amerika 1928-1931, herausgegeben von Reinhart Staats und Hans Christoph von Hase, DBW Bd. 10, Gütersloh 1992, 216.

8 Brief d.d. 16 september 1931 (in: D. Bonhoeffer, Ökumene, Universität, Pfarramt 1931-1932, herausgegeben von Eberhard Amelung und Christoph Strohm, DBW Bd. 11, Gütersloh 1994, 24).

9 Deze verandering in Bonhoeffers leven komt ook tot uitdrukking in de ondertitel van E. Bethge, Dietrich Bonhoeffer: eerst ‘Theologe’, dan ‘Christ’ (zie noot 3). Vgl. Clifford J. Green, ‘Bonhoeffer am Union Theological Seminary in New York. Neue Erkenntnisse’, in: Dietrich Bonhoeffer Jahrbuch 4/Dietrich Bonhoeffer Yearbook 4. 2009/2010, Gütersloh 2010, 121-126.

10 D. Bonhoeffer, Nachfolge, herausgegeben von Martin Kuske und Ilse Tödt, DBW Bd. 4, Gütersloh 20023, 241.

11 Brief aan Helmut Rössler d.d. 18 oktober 1931, in: D. Bonhoeffer, Ökumene, Universität, Pfarramt 1931-1932, 33.

12 Vgl. H. Pfeifer, ‘Die Bedeutung der Jugendbewegung für Dietrich Bonhoeffer’, in: Chr. Gremmels/Hans Pfeifer (ed.), Dietrich Bonhoeffer Jahrbuch 2003, Gütersloh 2003, 74-92; H. Pfeifer, ‘Learning Faith and Ethical Commitment in the Context of Spiritual Training Groups. Consequences of Dietrich Bonhoeffer’s Post Doctoral Year in New York City 1930/31’, in: Clifford J. Green, Kirsten Busch Nielsen, Hans Pfeifer & Christiane Tietz (ed.), Dietrich Bonhoeffer Jahrbuch 3/Dietrich Bonhoeffer Yearbook 3. 2007/2008, Gütersloh 2008, 251-279.

13 Gerhard L. Müller en Albrecht Schönherr, ‘Nachwort der Herausgeber’, in: D. Bonhoeffer, Gemeinsames Leben, in: D. Bonhoeffer, Gemeinsames Leben/Das Gebetbuch der Bibel, herausgegeben von Gerhard L. Müller, Albrecht Schönherr, DBW Bd. 5, Gütersloh 20083, 133.

14 Brief d.d. 27 september 1933, in: Dietrich Bonhoeffer, Berlin 1932-1933, herausgegeben von Carsten Nicolaisen und Ernst-Albert Scharffenorth, DBW Bd. 12, Gütersloh 1997, 131. Vgl. Willem J. Lamfers, Bonhoeffer en de broeders. De gemeenschap van Christus en de broeders in kerk en seminarie, Zoetermeer 1998.

15 Aldus de weergave van H.E. Arnold in een brief van 14 juni 1934 aan zijn vader E. Arnold (‘Bruderhof-Korrespondenz 1934’, in: Dietrich Bonhoeffer Jahrbuch 2. 2005/2006, Gütersloh 2005, 77 (75-87). Zie behalve het in noot 12 aangehaalde artikel van H. Pfeifer ook Hardy Arnold, ‘Begegnung mit Dietrich Bonhoeffer. Ein Bericht (1979)’ en Larry Rasmussen, ‘Interview mit Herbert Jehle (1.3.1968)’, in: Dietrich Bonhoeffer Jahrbuch 2. 2005/2006, resp. 105-109 en 110-121.

16 Bonhoeffer, London 1933-1935, herausgegeben von Hans Goedeking, Martin Heimbucher, Hans W. Schleicher, DBW Bd. 13, Gütersloh 1994, 204; in gelijke zin schrijft hij op 14 januari 1935 aan zijn broer Karl-Friedrich (273).

17 Bonhoeffer, London 1933-1935, 444; vgl. 436v. Vgl. Julius Rieger, Dietrich Bonhoeffer in England, Berlijn 1966, 28-32 en Wolf-Dieter Zimmermann, Wir nannten ihn Bruder Bonhoeffer. Einblicke in ein hoffnungsvolles Leben, Berlijn 19952, 69. In zijn inleiding op een aantal in 2013 voor het eerst gepubliceerde brieven van Bonhoeffer uit die tijd geeft Stephen J. Plant enige achtergrondinformatie over de door Bonhoeffer en Rieger bezochte kloosters (‘A friendship to be grateful for: Bonhoeffer’s letters to Ernst Cromwell’, in: Stephen J. Plant & Toni Burrowes-Cromwell (Eds.), Letters to London. Bonhoeffer’s Previously Unpublished Correspondence with Ernst Cromwell, 1935-36, Londen 2013, 17-21).

18 D. Bonhoeffer, Illegale Theologenausbildung. Finkenwalde 1935-1937, 77 (de hele brief: 75-80); vgl. D. Bonhoeffer, Gemeinsames Leben, in: D. Bonhoeffer, Gemeinsames Leben/Das Gebetbuch der Bibel, 15.

19 Richard Meux Benson, The way of holiness, an exposition of Psalm CXIX, analytical and devotional, Londen 1901.

20 Bonhoeffer, Illegale Theologenausbildung. Finkenwalde 1935-1937, 163.

21 Vgl. Rieger, Dietrich Bonhoeffer in England, 28v.

22 Dietrich Bonhoeffer, Illegale Theologenausbildung. Sammelvikariate 1937-1940, 23. Vgl. Rieger, Dietrich Bonhoeffer in England, 36 en Bethge, Dietrich Bonhoeffer, 750.

23 Dietrich Bonhoeffer, ‘Meditation über Psalm 119’, in: Illegale Theologenausbildung. Sammelvikariate 1937-1940, 499-537. Charles Marsh dateert in zijn recente biografie Bonhoeffers werken aan Psalm 119 abusievelijk al op januari 1939 (Strange Glory. A Life of Dietrich Bonhoeffer, New York/Londen 2014, 263).

24 Ook in zijn boek Gemeinsames Leben uit 1939 had hij al over de plaats en betekenis van de Psalmen in de dagelijkse liturgie geschreven. In de Dietrich Bonhoeffer Werke zijn beide werken in één band uitgebracht: D. Bonhoeffer, Gemeinsames Leben/Das Gebetbuch der Bibel, DBW Bd. 5, resp. 13-102 en 103-132.

25 D. Schulz merkt op: ‘Hier galt es, den Nachfolge-Gedanken auch im Alten Testament zu entdecken.’ (‘Nachwort des Herausgebers’, in; Illegale Theologenausbildung. Sammelvikariate 1937-1940, 585) Brian Brock noteert: ‘One easily misreads some of the central moves in his ethical writings without understanding how his love of the Psalms and his daily meditation in them shaped his mature method in Christian ethics.’ (Brian Brock, Singing the Ethos of God. On the Place of Christian Ethics in Scripture, Grand Rapids Michigan/Cambridge UK 2007, 74) Op de bladzijden 73-95 houdt Brock zich uitvoerig met deze theologische meditatie van Bonhoeffer bezig; vgl. ook W. Krötke, ‘Dietrich Bonhoeffers Psalmenauslegung’, in: Markus Witte/Tanja Pilger (Hg.), Mazel tov. Interdisziplinäre Beiträge zum Verhältnis von Christentum und Judentum. Festschrift anlässlich des 50. Geburtstages des Instituts Kirche und Judentum, Leipzig 2012, 507-523 en Joh. von Lüpke, ‘Leben im Wort. Dietrich Bonhoeffers Meditation über Ps 119 als Beispiel theologischer Schriftauslegung’, in: Gerard den Hertog & Eberhard Lempp (Hg.), Erleuchtender Geist – umkehrendes Denken – gerechtes Handeln. Festschrift für Edgar Thaidigsmann zum 65. Geburtstag, Apeldoorn 2006, 179-216 (m.n. 200-212).

26 Bonhoeffer, Widerstand und Ergebung. Briefe und Aufzeichnungen aus der Haft, herausgegeben von Christian Gremmels, Eberhard Bethge und Renate Bethge, in Zusammenarbeit mit Ilse Tödt, DBW Bd. 8, Gütersloh 1998, 226v.

27 Vgl. Bonhoeffer, Nachfolge, 34v.

28 Vgl. E. Bethge, Dietrich Bonhoeffer, 698v.

29 Benson, The way of holiness, 11&13 (cursivering in de tekst).

30 Bonhoeffer, ‘Meditation über Psalm 119’, 499v.

31 Bonhoeffer, ‘Psalm 119’, 499.

32 Vgl. Bonhoeffer, ‘Psalm 119’, 502.

33 Zie noot 6.

34 Bonhoeffer, ‘Psalm 119’, 500.

35 Vgl. Bonhoeffer, ‘Psalm 119’, 501v.

36 Bonhoeffer, ‘Psalm 119’, 501 (cursivering in de tekst).

37 Vgl. B. Wannenwetsch, ‘The Whole Christ and the Whole Human Being: Dietrich Bonhoeffer’s Inspiration for the “Christology and Ethics” Discourse’, in: F. LeRon Shults & Brent Waters (ed.), Christology and Ethics, Grand Rapids (Michigan)/Cambridge (UK) 2010, 77v: ‘An ethics that does not abstract from reality must be rooted in an account of reality that does not abstract from the one who has insurmountably determined it as mediator and redeemer of all things.’

38 Bonhoeffer, Ethik, 262.

39 Bonhoeffer, Ethik, 260 (cursivering in de tekst).

40 D. Bonhoeffer, ‘Rechenschaft an der Wende zum Jahr 1943. Nach zehn Jahren’, in: Bonhoeffer, Widerstand und Ergebung, 25.

41 Bonhoeffer, ‘Rechenschaft an der Wende zum Jahr 1943. Nach zehn Jahren’, 23.

42 Bonhoeffer, Ethik, 253v (cursivering in de tekst). Vgl. B. Wannenwetsch, ‘“Responsible Living” or “Responsible Self ”? Bonhoefferian Reflections on a Vexed Moral Notion’, Studies in Christian Ethics 18 (2005) nr. 4, 125-140 en heel uitvoerig: Friederike Barth, Bonhoeffers “Ethik” und ihr philosophischer Hintergrund, Tübingen 2011, 230-314.

43 Bonhoeffer, ‘Psalm 119’, 511.

44 D. Bonhoeffer, ‘Anleitung zur Schriftmeditation. Finkenwalde. 22. 5. 1936’, in: D. Bonhoeffer, Illegale Theologenausbildung. Finkenwalde 1935-1937, 946.

45 Vgl. Brian Brock, Singing the Ethos of God, 75.

46 Vgl. Bonhoeffer, Ethik, 302-322; 333-339.

47 Bonhoeffer, ‘Psalm 119’, 503.

48 Vgl. ook hetgeen Bonhoeffer op zondag 9 juli 1939 tijdens de terugreis uit Amerika in zijn dagboek schrijft: ‘Seit ich auf dem Schiff bin, hat die innere Entzweiung über die Zukunft aufgehört. Ich kann ohne Vorwürfe an die abgekürzte Zeit in Amerika denken. – Losung: “Ich danke dir, daß du mich gedemütigt hast und lehrst mich deine Rechte” [Ps 119:71]. Aus meinem liebsten Psalm eins der mir liebsten Worte.’ (D. Bonhoeffer, ‘Tagebuch der Amerikareise’, in: D. Bonhoeffer, Illegale Theologenausbildung. Sammelvikariate 1937-1940, 240.)

49 Vgl. E. Bethge, Dietrich Bonhoeffer, 894, zie ook 765, 844, 923v. Het was wel zijn wens om na de oorlog weer predikant te worden (895).

50 Bonhoeffer, ‘Psalm 119’, 508v (cursivering in de tekst).

51 Bonhoeffer, ‘Rechenschaft an der Wende zum Jahr 1943. Nach zehn Jahren’, 24. Vgl. Bonhoeffer, Ethik, 89.

52 Vgl. Bonhoeffer, ‘Psalm 119’, 508.

53 Bonhoeffer, Ethik, 125-136.

54 Bonhoeffer, ‘Psalm 119’, 504.

55 Bonhoeffer, ‘Psalm 119’, 505.

56 Psalm 69:8 (Liedboek voor de Kerken).

57 Bonhoeffer, ‘Psalm 119’, 530.

58 Vgl. Bonhoeffers brief aan Bethge d.d. 27 november 1940 (Konspiration und Haft 1940- 1945. Herausgegeben von Jørgen Glenthøj, Ulrich Kabitz und Wolf Krötke. Bearbeitet von Herbert Anzinger, DBW 16, Gütersloh 1996, 79).

59 O. Bayer, Theologie (Handbuch Systematischer Theologie Bd. 1), Gütersloh 1994, 67 en 69 (vgl. 67-70).

60 Bonhoeffer, Ethik, 163-217.

61 Vgl. ‘Bonhoeffers “aanzetten voor een ethiek”’, in: D. Bonhoeffer, Aanzetten voor een ethiek. Samengesteld, vertaald en ingeleid door Gerard den Hertog en Wilken Veen, Zoetermeer 2012, 26v.

62 Bonhoeffer, Ethik, 188, vgl. 184-191.

63 Bonhoeffer, ‘Psalm 119’, 534v.

64 Bonhoeffer, Konspiration und Haft 1940-1945, 488v.

65 Vgl. mijn: ‘Bonhoeffers Ringen mit der theologischen und ethischen Bedeutung der Erfolge Hitlers in 1940’, in: Kirsten Busch Nielsen, Ralf K. Wüstenberg & Jens Zimmermann (ed.), Dem Rad in die Speichen Fallen. Das Politische in der Theologie Bonhoeffers/To put a Spoke in the Wheel. The Political in the Theology of Bonhoeffer, Gütersloh 2013, 78-93.

66 Dat Bonhoeffer ten opzichte van Nachfolge verder gekomen is in het zoeken van een christelijk te verantwoorden ethisch begaanbare weg laat een vergelijking van zijn uitleg van Psalm 119:21 en het ‘Vortragsentwurf zum Thema “Herrlichkeit”‘ met Nachfolge, 181 zien.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 juni 2015

Theologia Reformata | 108 Pagina's

‘Maak in uw woord mijn gang en treden vast’

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 juni 2015

Theologia Reformata | 108 Pagina's