Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Jong en oud in perspectief (Prediker 11:9-12)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Jong en oud in perspectief (Prediker 11:9-12)

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

In de inleiding op dit themanummer wordt verwezen naar een beroemde song geschreven door Bob Dylan, een icoon van de popmuziek uit de jaren tachtig van de vorige eeuw. Woorden als ‘forever young/I want to be forever young’ staan voor een ‘onverzadigbaar verlangen naar een eeuwige jeugd in het hier-en-nu-maals.’ Ik breng deze associatief in verband met Kohèlèt. Prediker zou zeggen: ‘Je kunt het vergeten voor altijd jong te zijn. Maar vergeet vooral niet jong te zijn!’ In de laatste twee hoofdstukken van zijn boek biedt hij perspectief voor jong en oud. Dat perspectief komt voort uit het grondmotief van zijn leven: de vreze des HEEREN. De diep eerbiedige en tegelijk innig vertrouwelijke omgang met God geeft het hart rust in alle levensfasen. Wanneer je dit mist, is en blijft je hart eindeloos hunkeren naar een geluk dat nooit wordt bereikt. Daarom is Predikers kernboodschap: of je nu nog in de morgenstond van het leven bent of al in de avondtijd, het is dwaas om God te negeren. Als je Hem buitensluit en alleen maar ‘onder de zon’ leeft zonder hogerop te kijken, is het hele bestaan per saldo een vluchtige damp, lucht en leegte.

Dit appel richt zich met voorrang op de jeugd. Je bent als jong mens geroepen God te dienen met een jong hart en een jong lichaam. Denk aan je Schepper juist als je nog jong bent. De jeugd is een mooie tijd in het leven, maar besef dat die snel voorbijgaat. Je mag ervan genieten, je hart ophalen. Wees maar bezig met studie en werk, met ontspanning en ontplooiing. Maar doe het niet zonder God. Eens zal je immers worden beoordeeld naar wat je met je leven hebt gedaan. De herinnering aan Gods gericht bedoelt Prediker niet als een domper. Van zijn opwekking om van je jeugd te genieten, neemt hij niets bij nader inzien terug. Hij meent die aansporing van harte, zonder een zweem van cynisme. Daar voegt hij echter aan toe dat ook jonge mensen een Gids en kompas nodig hebben. Wandel in de wegen van je hart, maar dan wel zo dat je er oprecht Gods zegen over kunt vragen. Wandel in de aanschouwing van je ogen, maar dan zo dat je de HEERE kunt danken voor wat je gezien hebt. Echte vreugde is de vreugde die we niet achter Gods rug om hoeven te zoeken. Echte blijdschap is de blijdschap waarover we ons niet hoeven te schamen en die we met God kunnen delen. De jeugd is de beste tijd om God te zoeken, want eens komt de tijd waarin het lichaam zoveel aandacht en zorg vraagt dat we aan de geestelijke vragen niet meer toekomen. Volgens Prediker is het gewoon ‘zonde’, een gemiste kans om je jeugd te laten voorbijgaan zonder de mogelijkheden die God geeft aan te grijpen. Hij zou zomaar kunnen instemmen met Bob Dylan:

So many adventures given up today
So many songs we forgot to play.
So many dreams swinging out of the blue
Oh let it come true.

De oudere mens krijgt overigens zeker niet minder aandacht van Prediker dan de jongere. Hij spreekt realistisch, zelfs ontnuchterend over oud zijn. Ouderdom komt met gebreken, zo weet de volkswijsheid. In het ouderenpastoraat hoor je het strijk-en-zet: ‘oud worden is mooi, maar oud zijn valt niet mee.’ Prediker beschrijft die gebreken op een symbolische manier, in beeldrijke taal. Wellicht vanuit zijn eigen ervaring, terwijl hij met milde zelfspot in de spiegel kijkt. De ouderdom lijkt op een oosterse winterdag. Alles is even grauw en somber en de eenzaamheid is haast tastbaar (12:2). De wachters beven, dat wil zeggen dat de handen en armen beven. De sterke mannen krommen zich – de benen worden krom. De maalsters stoppen met malen, omdat er nog maar een paar maalsters zijn overgebleven. Er zitten niet veel tanden meer in de mond. Het voedsel kan niet meer goed gekauwd worden. Zij die uit het venster kijken, hebben hun glans verloren: de ogen zijn flets geworden. De deuren naar de straat zijn gesloten: er wordt niet veel meer gesproken, want mond en lippen blijven meer en meer dicht. Het oudje kan nog slechts mummelend spreken en zich moeilijk verstaanbaar maken. Het geluid van de molen verzwakt – de oudere mens wordt doof en kan soms zichzelf niet eens meer horen praten. Terwijl de stem hoog wordt als een vogel, worden tevens alle tonen gedempt. Terwijl de bejaarde overdag de geluiden bijna niet meer hoort, kunnen ‘s nachts juist allerlei geluiden de lichte slaap verstoren. Of je wordt wakker zodra de vogels buiten beginnen te zingen. De oudere mens is bang voor de kleinste hoogte en vraagt zich bij bezoek aan een onbekende plek af: ‘Zijn er geen drempels?’ Hij vreest de straat op te gaan omdat hij daar hoe langer hoe meer gevaren ziet. De amandelboom bloeit – de haardos wordt wit als amandelbloesem. De sprinkhaan sleept zich voort – hij kan amper meer vooruitkomen. De kapperbes helpt niet meer – stimulerende middelen geven geen nieuwe energie meer. De lust tot eten en drinken en allerlei andere lichamelijke geneugten is de oude man of vrouw vergaan.

De gebreken van de oude dag zijn voorboden van de dood. De mens is een gaande mens, een dagjesmens. De rouwklagers gingen vroeger rond om het overlijden van een dorpsgenoot bekend te maken. Tegenwoordig staan de rouwadvertenties in de krant. Maar wat er ook veranderd is, de ijzeren wet is niet veranderd: we gaan allemaal naar de doden toe. Het lichaam van de overledene gaat naar zijn eeuwig huis, het graf. Het woord ‘eeuwig’ is hier gebruikt in de zin van ‘een lange, uitgestrekte periode’, in contrast met de kortstondigheid van het leven op aarde. Prediker beschrijft het sterven met het beeld van een waterput. Er hangt een scheprad boven de put en rond dat scheprad zit een touw, een zilveren koord. Aan het eind van het koord is een waterkruik bevestigd om het water uit de put te scheppen. Er is ook een gouden lamp aanwezig. Plotseling gebeurt er een ongeluk. Het scheprad breekt en het touw schiet naar beneden. De waterkruik slaat te pletter, terwijl de gouden lamp breekt. Het licht gaat uit, het wordt donker. De geest keert terug tot God die hem gegeven had. Al met al een triest relaas. Oud worden, aftakelen tot de dood erop volgt – dat willen we toch zeker niet?

It’s so hard to get old without a cause
I don’t want to perish like a fading horse
Youth’s like diamonds in the sun
And diamonds are forever.

Kohèlèt zou volgens mij bovenstaande regels te somber vinden. Het lijkt erop dat ouderdom perspectiefloos is. Zelf laat hij doorschemeren dat de geest of ziel van de mens niet in het graf terechtkomt, maar terugkeert tot God de Schepper. Er is perspectief voor jong en oud. De slotsom of eindconclusie van Prediker is niet ‘ijdelheid der ijdelheden’ of ‘lucht en leegte’. Hij is wel door stormen van aanvechting heengegaan, maar eindigt toch niet in vertwijfeling. Na al zijn onderzoek heeft hij vaste grond onder zijn voeten overgehouden. Zo spreekt hij aan het einde van zijn boek een stelregel of leefregel uit die een parel van wijsheid mag worden genoemd: Van alles wat gehoord is, is het einde van de zaak: Vreest God en houd zijn geboden, want dit betaamt alle mensen (12:13). Zoals prikkels en nagels (wij zouden zeggen: punaises en spijkers) met een hamer diep in de wand worden geslagen, zo moeten de woorden van de wijzen worden vastgehecht in ons geheugen. Dat geldt zeker voor deze allerbeste raad van Prediker. Het is het ambt, de levenstaak van ieder mens om de HEERE te dienen. Hij heeft er als onze Schepper en Koning alle recht en aanspraak op, of we nu jong zijn of oud.

Er is wel geopperd dat dit slotwoord niet uit Predikers eigen koker komt, maar door latere vrome en orthodoxe redacteuren is toegevoegd. Op die manier zou de eigenzinnige en vrijzinnige Prediker in een rechtzinnig keurslijf zijn gehesen en salonfähig zijn geworden voor de canon. Er is echter nooit een handschrift aangetroffen waarin dit slothoofdstuk ontbreekt. Prediker heeft er door heel zijn boek heen naar toegewerkt en ook her en der richtingwijzers naar deze eindconclusie opgesteld. Dat betekent niet dat dit aangrijpende geschrift met een ‘happy ending’ besluit. Het is niet zomaar ‘eind goed, al goed’. Wanneer Kohèlèt met zijn hartverscheurende vragen toch rust vindt, dan in de overgave aan een God die hij onmogelijk kan narekenen.

Het boek Prediker is niet onaf. Het laatste hoofdstuk hoort erbij en werpt licht over heel het boekje. En toch is zijn geschrift niet afgerond. In die zin zouden we kunnen zeggen dat het laatste hoofdstuk ontbreekt. De slotwoorden luiden: God zal namelijk elke daad in het gericht brengen, met alles wat verborgen is, hetzij goed, hetzij kwaad. Ja, er is een laatste oordeel over elk mensenleven. Er is ook, al laat Prediker zich daar niet over uit, een laatste oordeel over heel de geschiedenis. Maar die laatste hoofdstukken worden pas geschreven als het leven op aarde voorbij is en als de geschiedenis ten einde is. Je kunt de plot van een goede detective pas echt doorzien wanneer je het laatste hoofdstuk gelezen hebt. Zolang God het laatste hoofdstuk nog niet heeft geschreven, hebben we geen antwoord op schrijnende vragen in ons eigen leven. Geen antwoord op de talloze bittere waaroms die vanuit de wereldgeschiedenis en het dagelijkse wereldnieuws op ons afkomen. Dit is voor het geloof een open wond. Daarom doet geloven pijn, dikwijls veel pijn.

Gaat God dat laatste hoofdstuk inderdaad schrijven? Dat koninkrijk van Hem, vol vrede en gerechtigheid, komt er ooit nog wat van? Jazeker, want wat God begonnen is, dat maakt Hij ook af. Ik vergeet nooit hoe ds. G. Toornvliet (1908-1981), indertijd bekend van de uitzendingen van radio Bloemendaal, bij ons op de middelbare school in Leiden tijdens de godsdienstles over Prediker sprak. Hij tekende een cirkel op het bord en ging met zijn krijtje steeds weer diezelfde cirkelbeweging. Dat was de tredmolen van geboren worden en sterven, generatie na generatie, opgaan, blinken en verzinken. Maar toen tekende hij een pijl van boven naar beneden. Die pijl stelde de komst van Christus voor, de Zoon van God die afdaalt om in die vermoeide en moedeloos makende cirkelgang en martelgang te worden meegenomen en meegezogen tot in de dood en in het graf. God komt van boven de zon bij ons onder de zon. Hij maakt zich één met onze misère en uitzichtloosheid. Hij laat zich als het ware vermalen in die cirkel. Dat is Goede Vrijdag. Maar dan breekt Hij eruit op de Paasmorgen, de gesloten cirkel van het ondermaanse bestaan wordt opengebroken naar eeuwig leven. Als de gesloten cirkel doorbroken is, is er perspectief, voorrang aan en voortgang naar de Toekomst. En Pinksteren wil zeggen dat dit nieuwe begin van Godswege mijn bestaan binnenkomt. Een nieuwe lente en een nieuw geluid, nieuw leven midden in de dood. Toen God mens is geworden, is er werkelijk iets nieuws gebeurd onder de zon. Iets waarvan met recht en reden gezegd kan worden: ‘Zie dat, het is nieuw!’ De maagd is zwanger geworden en heeft een Zoon gebaard. Het Woord dat voor alle eeuwen bij God was, werd vlees.

Bob Dylan schreef naar verluidt zijn song als een slaapliedje voor zijn zoon Jesse (1966), maar ook als een zegenbede. Als vader wil hij dat zijn kind sterk en gelukkig zal blijven. Welke ouder wil dat niet? Toch spatten mooie dromen als zeepbellen uiteen. Prediker schrikt er bepaald niet voor terug om ballonnetjes door te prikken nog voordat ze goed en wel opgelaten zijn. Zo gaat het er immers in het leven onder de zon aan toe? Toch vieren we binnenkort Kerstfeest. Als generaties onderweg in een turbulente tijd staan we stil bij hét Kind. God heeft een nieuw begin gemaakt, een voorgoed begonnen begin. Dat moet wel uitlopen op een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Naar dat laatste hoofdstuk zien we vol verlangen uit. Maranatha – kom, Heere Jezus! Dan zijn we forever young.

J. Hoek is hoogleraar systematische theologie aan de Evangelische Theologische Faculteit (Leuven), emeritus predikant van de Protestantse Kerk in Nederland en emeritus-hoogleraar van de Protestantse Theologische Universiteit.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 december 2016

Theologia Reformata | 116 Pagina's

Jong en oud in perspectief (Prediker 11:9-12)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 december 2016

Theologia Reformata | 116 Pagina's