Acta van de Generale Synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland, gehouden te Kampen - pagina 192
186
BIJLAGE VII
Al deze conclusies toch maken het ons duidelijk, dat, naar het oordeel der Haagsche synode, alle voorgaande synoden niet anders hadden kunnen besluiten en handelen, dan zij hebben gedaan. Met andere woorden, al hetgeen in den loop der jaren en in de geschiedenis der vrijmaking uit hel Woord Gods en uit de belijdenis der kerk is aangevoerd, om aan te toonen, dat vele van die besluiten en handelingen in strijd waren met het Woord Gods, met de eigen belijdenis en met de artikelen in de kerkenordening vastgesteld, — dat alles kon ook de synode van Den Haag er niet van overtuigen, dat de kerken in die synode vertegenwoordigd, met die besluiten en handelingen het Woord Gods hadden verlaten, in de waarheid, die zij zeggen te belijden, niet staande zijn gebleven en zich aan de orde, die naar het Woord Gods in de kerken gelden zal, niet hebben gehouden. Tot die overtuiging zijn de kerken, die in de Haagsche synode vergaderd waren, nog altijd niet gekomen en tot een bekecring van valsche leeruitspraken en een wederkeer naar het Woord des HEEREN dientengevolge, helaas, evenmin. Uw commissie wil uit het geheel der genomen besluiten een voorbeeld noemen, waaruit datgene, wat hierboven gezegd werd, volgens haar meening wel zeer duidelijk blijkt. Dit voorbeeld vindt Uw commissie in de conclusies, waartoe de Haagschc synode gekomen is bij de behandeling van ,,de kwestie candidaat H. J. Schilder". De Haagsche synode spreekt aangaande deze ,,kwestie" o.m. uit dat ,,zij herhaalt wat de synode van Utrecht (1946) heeft uitgesproken nl. dat zij het betreurt, ,,dat de synode van Utrecht 1943-'45 er niet voldoende tegen gewaakt heeft, dat in één der rapporten, die volgens het besluit van Aug. 1944 candidaat Schilder toegezonden zijn, de onjuiste voorstelling is ingeslopen als zou zijn wering uit het ambt mede berust hebben op de grond dat hij niet wilde aannemen dat door het sacrament aanwezig geloof wordt verzegeld". Dat de hier genoemde ,,voorstelling" ,,onjuist" zou zijn te achten, is reeds meerdere malen op grond van officiëele handelingen en uitspraken van de synode van Utrecht 1943—^'45 aangevochten. Uw commissie wil in dit verband hierop slechts wijzen en meent zich van een vernieuwde bestrijding dier bewering te mogen onthouden. Zij noemt de boven aangehaalde uitspraak echter, omdat zij met nadruk wil wijzen op wat de Haagsche synode behalve het even vermelde nog bovendien voor haar rekening neemt van de uitspraken der buitengewone synode van Utrecht (1946). Het is deze uitspraak: ,,dat uit de beslissingen van de synode, waarvan hem (nl. cand. Schilder) ook mededeling is gedaan, duidelijk blijkt, dat hij om geen enkele andere reden van het ambt van dienaar des Woords geweerd is dan omdat hij bezwaar had tegen de leeruitspraken van 1942, bepaald tegen de daarin voorkomende aanhaling van 1905 en omdat hij niet beloofd heeft niets te zullen leren, dat met de genoemde leeruitspraken in strijd is" (Acta art. 630 C, 3, e). Met de herhaling van deze uitspraak blijkt de Haagsche synode de wering uit het ambt van candidaat H. J. Schilder nog ten volle voor haar rekening te nemen. En de gronden, waarop deze wering uit het ambt rustte, blijft zij voorts als volkomen wettig erkennen. Eveneens blijft zij aanvaarden en gebruiken dezelfde hiërarchische terminologie der synode van 1943-'45, welke ons in die jaren deed huiveren — de terminologie van den geest, die de ware eenheid der kerk verstoorde. In ,,de kwestie candidaat H. J. Schilder" is door de Haagsche synode geen recht gedaan naar het Woord des HEEREN. Zij spreekt in dezen tenslotte dan ook alleen maar uit. dat zij zich tegenover Ds H. J. Schilder bereid verklaart, om, indien hij zulks wenscht, haar conclusies nader te doen toelichten. Ds H. J. Schilder kan dus, indien hij zulks wenscht, van de Haagsche synode nog eens vernemen, dat hij in 1944 (h.i.) terecht door de toenmalige synode van het ambt van dienaar des Woords is geweerd. Met dit ccne voorbeeld uit het geheel der besluiten van de Haag.sche synode moge Uw commissie U duidelijk maken, dat de kerken in die synode vertegenwoordigd, niet gekomen zijn tot wat onze Amcrsfoortsche synode van haar vragen mocht en vragen moest: een betering des levens in bondige uitspraken te beloven en te bewijzen. Intusschen, deze conclusie volgt niet alleen uit hetgeen door de Haagschc synode expresselijk besloten is inzake ,,kwesties" als de bovengenoemde, doch evenzeer uit wat deze synode in haar besluiten omtrent ,,wat ons gescheiden heeft en gescheiden houdt" niet aanroerde en dus onverzwakt van kracht liet blijven.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 januari 1952
Vrijmakingsbrochures | 234 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 januari 1952
Vrijmakingsbrochures | 234 Pagina's