Stichtelijke overdenking
Nieuwjaar
Zeg den kinderen Israels, dat zij voorttrekken. Ex. 14: 15
Nieuwjaarsmorgen.
Memento mori, dat was 't laatste woord ons toegeroepen door een wegstervend jaar, eer 't voor immer wegzonk-in den schoot van het verleden ; gedenk te sterven! Overstelpt door den vloed der herinneringen werd de mensch voor een wijle aangeraakt door den wiekslag van den levensernst! Voor een korte spanne tijds scheen de gedachteloosheid geweken, en de ernst ingekeerd tot de woningen der menschheid. Breede scharen trokken op en vulden het bedehuis, en 't leek alsof de mensch zijne dagen wilde leeren tellen, om een wijs hart te bekomen! Doch nu de eerste morgenstond van een nieuwen jaarkring aanlichtte, hoe blijkt 't nu meer schijn dan wezen te zijn geweest, die Oudejaarsavond-ernst, die over de ziele neerstreek ; 't was een morgenwolk, die ras verdween ! Men is blijde den boei, die gisteren knelde, te kunnen afwerpen; de luchthartigheid viert hoogtij; gelukwenschen vliegen over en weer, waar de oppervlakkigheid duimen dik opligt. En na een korte pauze, waarin het schijnkleed van den ernst werd omgehangen, wordt het spel der dartelheid hervat. Is daar echter wel oorzaak voor, of verraadt zich hier niet grootelijks onze natuurlijke kortzichtigheid. Is de roepstemme : „gedenk te leven," die ons tegen klinkt wanneer de eerste dag van een nieuw jaar zich los woelt uit de windselen van den langen winternacht, minder zeggend dan 't „gedenk te sterven" waarmee Oudejaarsavond getuigt van de broosheid en vergankelijkheid onzes levens? Zeker, dit getuigenis moet den weemoed druppen in 't harte van hem, die den alsem der levenskelke heeft geproefd en niet leerde, dat alle dingen moeten medewerken ten goede dien, die naar Gods voornemen geroepen zijn ; weemoed druppen ook in de ziel van hem, die door de geeselkoorde der tegenheden niet werd uitgedreven tot dien Eenige, Die voor bedrukte en gedorschte zielen een schuilplaats opent!
Maar, die onbetreden levensvlakte, die zich op Nieuwjaarsmorgen uitbreidt voor 'onzen voet, is er oorzaak voor, dat ze ons tegenlacht, door goudglans overtogen ? O 't sterven is vol aangrijpenden ernst, maar 't leven, ,dat zoo benauwend, beklemmend kan zijn; 't leven, dat de wig van 't lijden zoo diep kan drijven in de spleten onzer ziele, is 't niet angstaanjagend ernstig ? Kan 't leven geen sterven zijn, gelijk 't sterven leven?
't Leven, vervreemd van God, der dienstbaarheid der verderfenis onderworpen, omzwachteld door den stikdonkeren nacht der zonde, gekneld in de boeion der duisternis, doorpriemd door de pijlen der smarte, gekluisterd in de banden des doods, mijn lezer, hoe zult gij er door ? Wij trekken op ; wij kunnen niet toeven; de zweep des drijvers jaagt ons voort; wij zijn niet zeker van den weg; wij kunnen 't pad niet vinden; wij zijn niet veilig voor gevaren.
„Gedenk te leven!" Laat de lach der lichtzinnigheid wegsterven van uw lippen ; besef, overzie den toestand, en juich niet, maar beef voor 't leven ; geen spel, maar waarachtige, overweldigende ernst! En dan zal 't ons te machtig worden ; dan zullen wij op dezen Nieuwjaarsmorgen wegbreken onder den ontzettenden last des levens; maar als wij dan wegbrekende in onze eigene kracht, mogen nederzinken op de eeuwige armen van Gods almogend ontfermen, dan zijn wij reisvaardig geworden voor den moeilijken tocht door de woestijn des levens.
't Was Oudejaarsavond geweest voor Israels kinderen in Egypte; 't lange jaar hunner verdrukking was ten einde, 't Was een onvergetelijke avond geweest, bang weeklagen klonk alomme op uit de woningen der Egyptenaren, wier ouderharten door smart verscheurd werden over den dood der eerstgeboornen. De doodsklok van Egypte's jeugd en jongelingschap|had't jaar van Israels benauwing uitgeluid. De lendenen omgord en de reisstaf in de hand, 't bloed der verschooning aan de posten der deur, zóo hadden zij 't nieuwe jaar hunner bevrijding zien aanlichten. Mijn lezer, was in dézen nacht van jaarwisseling ook aan de deurpost van uw hart het bloed der verschooning, dat betere dingen spreekt dan dat van Abel?
Zoo waren ze ook uitgetogen, op Gods wenk, hun nieuwjaar in! De weg, dien de Heere hun voorteekende, voerde Israels uitgeleiden door de woestijn naar den oever der Schelfzee. Wondere leidingen Gods met Zijn volk! Uitgered door Zijn hand, voert hij ze weer dra de moeiten des levens tegemoet, opdat ze hun God zullen blijven noodig hebben en niet zonder Hem omkomen in 't eind!
Vóór hen de zee, de onafzienbare, die 't pas uitgeredde volk niet anders heeft aan te bieden dan een graf in haar zilten schoot; lichter hen Farao's geweldige legermacht, die komt aanzwellen als een stormwind, om 't bloed der gedooden te wreken. Geen uitweg ter ontkoming; geen uitzicht op redding ; gewis verderf grijpt begeerig naar de dicht opeen gedrongen menigte des volks! Ach, indien Israels Wachter had gesluimerd; indien boven hen geen God voor hen gezorgd had, Die machtig is uit allen nood verlossing te bereiden, het ware een verlorene zaak voor Israël geweest.
Maar ziet, des Heeren oog waakte over het snoer Zijner erve ! Wolk en vuurkolom plaatsten zich tusschen 't volk en zijne belagers; zoo treedt de Heere zelf voor Zijn ellendigen in de bresse ! Maar nu moeten ze zich aan Zijne leiding overgeven, aan Zijne zorg toevertrouwen; ook dan als er geen pad is voor hun voet, ook dan als zij in 't donker moeten voortschrijden. Dan moeten zij vasthouden als ziende den Onzienlijke ; en dat kan alleen omdat zij worden vastgehouden.
De nood klom voor Israël, 't gevaar prangde, 't angstgeschrei steeg op uit den boezem des volks : „waren zij daarvoor uitgeleid uit Egypte om hier in deze woestijn of in deze golven hun leven te laten !" De Heere zal voor ulieden strijden, en gij zult stille zijn! zoo voert hun Mozes, de man Gods, troostend-geruststellend tegen.
O, hoe groot is Uw goed, dat Gij weggelegd hebt voor diegenen, die U vreezen; dat Gij gewrocht hebt voor degenen, die op U betrouwen ! De Heere zal voor u strijden ; lezer, zoo 't ook tot u mag gezegd worden, hoe onuitsprekelijk groot, niet waar! De Heere strijdende voor u, die zoo vaak strijdt tegen Hem ; voor u, die zoo veelszins met tergenden ondank en zonde Gods gunstbetoon vergeldt. Heil u, indien gij dan dit nieuwe jaar zult mogen binnentreden; de trouw en gunst uws Gods u tot een rondas en beukelaar en schild en hoog vertrek ! Met die toezegging moesten zij 't wagen. Bij't schemerend licht Zijner beloftenisseu wil God de Heere dat Zijn volk zich op weg begeven zal! Daarom spreekt Hij nu tot Mozes: Zeg den kinderen Israels, dat zij voorttrekken !
Voorttrekken — en de zee golft aan hun oog voorbij ! Wie zal die golven dan overbruggen, wie zal dan door dien vloed een pad hun banen ? Voorttrekken — maar speelt God dan met Zijn volk ; spot Hij dan met Zijne bedreigden ? De Heere zal voor u strijden, o volk, en gij zult stille zijn!
Zeg den kinderen Israels, dat zij voorttrekken! En daar zet zich 't ontelbaar heirleger in beweging. Nog geen uitkomst! Zij trekken op de wateren toe. Nog geen pad! Maar als hun voet op den oever staat, legde Gods almachtige hand in 't midden der wateren een weg voor Zijn volk, vóór dat hun voeten door de baren waren bespeeld.
Hun geloof werd niet beschaamd maar op heerlijke wijze deed de Heere Zijn woord gestand : „Ik zal voor u strijden !" Niet alsof nu ook al die tallooze Israëlieten aan Gods beloften zich hadden vastgeklemd ; och daar was een breede zoom van meeloopers, die ook wel deelden in de verlossing van den rechtgelooyigen kern, doch wie de verlossing tot verzwaring des oordeels geweest , is, zoo zij zich niet bekeerd hebben ! En zoo is 't nog vaak ! Daar zijn er ook onder ons, o zoo velen, die deelen vaak in do gunst, die God Zijn volk bereidt, maar er niet door verteederd worden, en niet leeren Gode de eere te geven. Denzulken worden Gods gunstbewijzen tot bittere aanklacht in de vierschaar des Heeren Heeren. O, laten ze dan toch nog bedenken wat tot hunnen eeuwigen vrede dient! De Heere is machtig om der blinden oogen ziende te maken en der dooven ooren hoerende. Hem en den woorde Zijner genade mogen zij bevolen zijn ! „Zeg den kinderen Israels, dat zij voorttrekken!" In bijzonderen zin gold dat voor diegenen, onder Israël, wier hope op den Heere was. Die niet beschaamt' Ook tot u, die geleerd hebt niet op prinsen te moeten vertrouwen,. op des menschen kind, bij 't welk geen heil is, komt dit bevel des Heeren bij den aanvang van dezen nieuwen jaarkring. Gij moet voorttrekken, de woestijn des levens verder in. Gij kunt niet toeven, ook al ware 't al donker voor uwen voet. Gij moet voorttrekken, ook al stondt gij voor de vallei der doodsschaduwen; voorttrekken, ook al ziet gij geen pad. Maar immers, gij hebt toch de genadige toezegging van uwen God: Ik zal voor u strijden! En daarom, ook al is de duisternis dicht en de nacht donker, o, zie toch, hoe aan uwen hemel de star van Gods beloften fonkelt, die tintelende stralen werpt op uw levenspad, gij arm, kruisdragend pelgrimsvolk!
Gij moet voorttrekken, ook al ging 't door noodweer en veel verdrukking. Maar in de benauwdheid zal Ik bij u zijn, zegt de Heere, Uw ontfermer. Trek dan voort, want ook al vindt gij moeite en bange zorgen, gij hebt hier maar een lichte verdrukking, die welhaast voorbij gaat, en uw Bewaarder, o Israël, sluimert noch slaapt!
Gel. lezer, mogen wij u op dezen dag der wenschen óok een wensch toebidden ? Laat 't dan déze zijn: dat gij bij 't voorttrekken door de vlakte des levens den Heere veel moogt noodig hebben en ook bij het intreden van dit nieuwe jaar iets van 't geen de psalmdichter beleed, ook in U moge gevonden worden : de Heere is mijn Licht, mijn Heil, voor wien zou ik vreezen ? de Heere is mijn Levenskracht, voor wien zoude ik vervaard zijn ?
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 december 1909
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 december 1909
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's