Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

Oudjaar

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Leer ons alzoo onze dagen tellen, dat wij een wijs harte bekomen. Ps. 90 : 12.

Het tellen onzer levensdagen.

De vluchtigheid van ons leven, de vergankelijkheid van het aardsche zijn, wordt in het algemeen nooit beter verstaan dan op den laatstsn dag des jaars. Al wéér een jaar voorbij ; al weer een bijgezet in het graf der eeuwen. Voort gaat het weer. Het oude moet plaats maken voor het nieuwe. Onherroepelijk voort!

In vroeger dagen werd in de torenklokken vaak een spreuk gegrift. Spreuken, die getuigden van levenswijsheid en levensernst. Zoo staat op zulk een klok deze spreuk : „éen van deze is de uwe." D.w.z. twaalf uren zijn er in den dag en één daarvan zal uwe stervensure zijn.

Zou dus ieder uur het ons moeten prediken, de vluchtigheid van ons leven, nog sterker wordt dit bij de wisseling der jaren. Als het oude wordt weggeschoven, wordt als het ware ons in de ooren geroepen „leer tellen, o menschenkind, uwe dagen ; ze zijn maar luttel en weinig. Wat achter u ligt keert niet weder, en wat u nog toegedacht is, kort in." Wij zijn eerder bij het graf dan we 't vermoeden. Een jaar schijnt lang in 't verschiet, en toch is het slechts een gedachte als het voorbij is. Kunt ge 't u begrijpen, dal er al weer 365 dagen over voorbij gingen, dat we elkander Gods zegeningen toebaden voor het nieuwe jaar? Waar zijn ze gebleven? Daar zijn weken bij — maanden waarvan ge u zoo goed als niets herinnert. Uitgegeven, zonder te tellen.Een enkele hebben we vastgehouden, omdat deze van zegen droop of... en wat tienmaal vaker gebeurt ... omdat rond deze een rouwrand werd getrokken. Zie, dan wordt tellen een wegen. We herinneren het ons nog als den dag van gisteren, dat vreeze werkelijkheid werd, dat, wat aan ons leven zat vastgeweven, werd losgerukt door den wreeden dood. Die dagen worden geteld. Zijn de overigen voorbij gevlogen zonder schaduw van herinnering, deze vliegen ook, maar met loomer wiekslag; zij schijnen niet weg te willen, zij blijven zweven als boven ons hoofd.

Tellen doen we o zoo weinig, n.l. onze levensdagen. Slechts een heel enkele dien we vasthouden. Het gaat bij ons menschenkinderen wonderlijk toe. Wanneer iemand zóo zijne aardsche goederen zou beheeren, wat zou daarover geroepen worden ! Met zwarte kool zou hij geteekend staan. Een iegelijk zou naar hem wijzen als een voorbeeld ten kwade. Ouders zouden hunne kinderen waarschuwen en broeders zouden elkander tegenhouden om toch niet te doen te hebben met een zoodanige. Maar wanneer het geldt het eeuwig heil, de belangen van onze onsterfelijke ziel, dan huppelt alles mede, dan ziet niemand gevaar, tenzij de Heere het ons zelf komt leeren.

We hebben een spreekwijze: „men moet op z'n tellen passen." Immers, de strijd is zoo zwaar en de tijden zoo moeilijk. Maar zou dit nu niet in de allereerste plaats mogen gelden voor de eeuwigheid ?

Het gaat maar om dagen. „Leer ons onze dagen tellen."

Er staat niet van jaren, niet van maanden, niet van weken, maar van dagen. En zoo is het inderdaad. Eene week schijnt een dag, een maand iet-wat langer en een jaar is als de dag van gisteren. We moeten onze dagen tellen, want straks komt de groote dag.

Hoe zal deze ons vinden ?

In deze cijferkunst nog geheel onbedrevcn ? Dan staat het er slecht voor. Het moet hier aan déze' zijde van het graf geleerd worden.

Waar kan ik het leeren, vraagt ge. Het antwoord klinkt u uit deze woorden tegen : „Leer ons." 't Is een bede.

De Levensvorst moet ons zélf op school nemen. Hij, bij Wien al onze dagen geteld zijn, moet het ons komen leeren. Dan zal er aan ons hart en in ons hart iets plaats hebben.

Luistert maar. Leest het woord maar eens tweemaal over: „alzóo, dat wij een wijs harte bekomen."

Het is wel niet erg vleiend voor den mensch, maar niettemin is het waar, daar is niemand, die van nature een wijs hart heeft, ook niet éen. „Die meent wijs te zijn, 'van een zot is méér verwachting dan van hem" zegt de Schrift.

De dwaasheid van den mensch komt zoo duidelijk aan den dag in zijn zoeken hier op deze wereld om zijne ziel te verderven. Men ziet het wel, dat het leven kort is, en toch doet men als of eene eeuwigheid ter onzer beschikking staat.

Men weet — eigen hart zegt het te duidelijk — dat hier op aarde onze schat niet zijn kan, en toch zet men zich telkens weer aan een tafel, waarop hét echte Brood ontbreekt. De ziél wordt overladen met wat niet verzadigen kan. Waarom dit alles ?

Waarom niet gewend tot Hem, die zegt: „Ik zal u wijslieid leeren." Ik zal uw harte wijsmaken door er zelf in te gaan wonen." Waarom niet ?

Omdat men dwaas is en verdwaasd. Het oog ziet niet, het oor hoort niet, het hart wil niet. Ja, juist uit dit laatste komt het alles voort. Het hart van den mensch is door de zonde verkeerd geworden. Dat moet herschapen. En deze herschepping is Gods werk. Op de leerschool des H. Geestes wordt onze dwaasheid bloot gelegd, ook in het uitgeven van onze dagen. Hier wordt geleerd, dat iedere dag verbeurd is van wege onze zonde, dat ieder oogenblik genadetijd is van den Heere, om Hem te zoeken en te vinden in het aangezichte van Christus. Voor dwazen is Hij de wijsheid Gods. Wie dit leeren mag, zal uit des Heeren hand weer leeren leven. Dan worden de dagen geteld, dan wordt het harte wijs.

O, het leven is zoo ernstig. Daar kan zoo weinig gemist worden en toch zijn we zoo vrijgevig. We hebben slechts ééne ziel te behouden of te verliezen.

Laat wat we eens lazen u ten voorbeeld zijn. Een schip werd in een storm op een rots geworpen. De reddingsboot was het eenige wat overbleef. De zee ging hoog en de storm gierde. Nergens was eenig land in het zicht. En dan in den nacht. Eensklaps vertoont zich in de verte een licht; een schip.

Daar is redding mogelijk. Maar nu komt het aan : daar is wel een lantaarn maar geen licht. Men zoekt en zoekt, eindelijk werd één lucifer gevonden. Maar nu die wind. Wanneer die ééne werd uitgeblazen was men verloren. Niemand die het wagen dorst. De kapitein bestaat het stuk. Schouder aan schouder en kleedingstuk naast kleedingstuk. Daar gaat het en . . . 't brandt.

Het licht wordt opgemerkt en de mannen gered. Daar was er maar één. Eén verloren, al ver­loren. Zoo is 't nu ook met onze ziel. Kent ge deze dekking reeds?

Laat deze laatste dag des jaars nog niet eens tegen u getuigen.

Dat de Heere u tellen lèere, uwe dagen als verbeurd van uwe zijde, maar weer geschonken om Christus' wille. Dan worden het genadedagen, dan wordt het genadeleven. Dan ligt in de kribbe van Bethlehem uw Zaligmaker, dan hangt aan het kruis van Golgotha uw Heiland. Dan is de toekomst veilig en het heden gewis. De tijd mag spoeden, geen nood ! Want:

Een voetstap nader Naar 't eind der baan. Niet uit te wisschen, Noch weer te gaan. Een voetstap verder Naar d' eeuwige Stad, Voor wie zijn Heiland Heeft lief gehad.

Een schrede nader Bij dood en graf. En o, die tellen Zoo ijlings af. Een schrede nader Naar 't eeuwig Huis, Voor 's Vaders kindren, Een zalig thnis.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 december 1909

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 december 1909

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's