Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Want wij weten, dat, zoo ons aardsche huis dezes tabernakels gebroken wordt, wij een gebouw van God hebben, een huis, niet met handen gemaakt, maar eeuwig in in de hemelen. 2 Corinthe 5: 1.

Een vrucht van het Kruis.

De dood komt overal. Met zijne zeis over den schouder doorwandelt hij de gansche aarde, van pool tot pool, van Oost tot West. Nimmer worden zijne voeten van wandelen moede of mat.

Op de slagvelden, waar de krijgers in breede liniën geschaard staan, maait hij met de zeis, gelijk de landman in het staande koren.

Op de golven der zee wandelt hij de schepen tegemoet, klimt aan boord, en de schepeling, in de stervensure, ziet zijne gedaante en siddert.

In stad en dorp, op bergen, en in woestijnen, in de diepten, waarheen de mijnwerker afdaalt, overal neemt hij de vrijheid te komen, als hij er slechts zijne slachtoffers vinden kan.

Hij maakt geen onderscheid-in rang en stand; hij dwingt de armen even goed zich, met moeite, een rouwgewaad aan te schaffen, als dat hij bij de rijken spel en dans laat verstommen en doet schreien tusschen goud en fluweel.

Met recht wordt hij een Koning der Verschrikking door ons genoemd, want wij werden niet geschapen om té sterven; heel onze natuur huivert tegen hem in, en met instemming klagen.we Israels harpenaar na:

In 't stille graf zingt niemand 's Heeren lof; Het zielloos lijf, gedompeld in het stof, Kan Hem geen glorie geven.

De Koning der Verschrikking stoort zich edoch aan niets, en doet wat hij moet doen op last van den Richter der gansche aarde, die voor den zondeval den mensch gewaarschuwd had: „Ten dage als gij van den Boom der kennisse des goeds en des kwaads eet, zult gij den dood sterven." Hij voert maar menschen aan daarheen, waar boozen ophouden van beroering, waar de vermoeiden rusten van kracht, waar de gebondenen tezamen in rust zijn, zonder dat zij de stem des drijvers hooren, waar de kleine en de groote is, en de knecht vrij van zijnen heer'.

Niet immer evenwel is zijne gedaante voor het menschenkind zoo schrikaanjagend. Er moeten toch bijzondere omstandigheden zich kunnen voordoen, dat hij zich geheel anders aan ons oog voordoet dan gewoonlijk; immers hoe kan iemand, indien dit zoo niet ware, naar zijn komst verlangen, alzoo hem noodende: „Ik wenschte wel ontbonden te zijn!"? En hoe konden we uit Gods Woord hierboven afschrijven: „Wij weten, dat zoo ons aardsche huis dezes tabernakels gebroken wordt, wij een gebouw van God hebben, een huis, niet met handen gemaakt, maar eeuwig in de hemelen? "

Voor de eeuwigheid, die ons allen wacht, hangt een dichte sluier. Niemand vermag er doorheen te zien. Is er wat achter of is er niets achter, en, zoo er zich iets achter bevindt, wat is er dan ? Veel wordt hierover gesproken, zoowel in de gehoorzalen der academies, als op de werkplaatsen der arbeiders. Niemand durft een stellige uitspraak weergeven. Niemand? Ja, toch iemand; en wel de Christen. Dezen toch leerde de Heilige Geest met een nieuw oog, dat de Geest bij de wedergeboorte aan zijne ziel hechtte, door den dichten sluier heenzien, en dit is het resultaat, waartoe hij met Paulus en al Gods uitverkoren kinderen komt: Wij weten, dat, zoo ons aardsche huis dezes tabernakels gebroken wordt, wij een gebouw van God hebben, een huis, niet met handen gemaakt, maar eeuwig in de hemelen.

"Een tabernakel is een tent of zwakke hut. Terecht vergelijkt de gewijde schrijver daarmee ons lichaam, immers, gelijk de tent, is het lichaam zwak, en, als de Oosterling met zijn tent, maken wij er onze reize mee, onze reize naar de eeuwigheid, 't Is, gelijk er in Job staat: Wij bewonen leemen hutten en onze grondslag is in het stof.

Aardsch heet deze tent om drie redenen:1e. omdat God de Heere onze leemen hut uit het stof der aarde gebouwd heeft, 2e. omdat wij er ons aardsche leven in doorbrengen, 3e. omdat wij in de aarde, als onze reis volbracht is, rusten zullen, gelijk God sprak: stof zijt gij, en tot stof zult gij wederkeeren."

Eenmaal wordt ons aardsche huis gebroken, deze woonstede onzer onsterfelijke ziel. Wanneer? weten we niet. Met Izak moeten we verklaren: Ik weet den dag mijns doods niet; daarom begint de apostel dit deel der zinsnede met een „zoo", want 't is ook hem onbekend, wanneer hij zelf en wanneer zijne medereizigers weggenomen zullen worden. Hoe ons einde wezen zal ? evenmin. De ééne tent verslijt, eene andere verbrandt ten gevolge van een ongeval met vuur, weer eene wordt door den stormwind omgeblazen en meegesleurd. Zoo is 't met ons menschen ook; maar weg gaan we, niemand blijft hier; we gaan naar ons eeuwig huis en de rouwklagers zullen in de straten omgaan.

In ons aardsche leven komen goede en kwade dagen, dagen van droefheid en blijdschap voor. Voor den onwedergeborene is de kwaadste dag de dag van zijn sterven, want dan laat hij alles wat hij het zijne noemde achter, om te verhuizen naar een vreeselijk oord, waar hij eeuwig moet verkeeren in een afschuwlijk gezelschap, waar de rook zijner pijniging opgaat tot in alle eeuwigheid, waar weening is en knersing der tanden. Niet alzoo echter de Christen. Voor hem is zijn laatste dag zijn beste dag, immers met Paulus leeren ze zeggen, door Woord en Geest: wij hebben een gebouw van God, een huis niet met handen gemaakt, maar eeuwig in de hemelen.

We kunnen ons met de uitlegging dezer woorden, gelijk de kantteekenaar die geeft, zeer wel vereenigen. Hij schrijft: Sommigen nemen dit voor de hemelsche heerlijkheid, waarmede onze lichamen ten uitersten dage zullen bekleed worden. Doch alzoo de apostel hier merkelijk handelt van een gebouw of huis, hetwelk wij, nadat deze tabernakel gebroken is, van God hebben zullen, en dat in den hemel en zoo haast wij uit dit lichaam gaan wonen, zoo wordt het wel zoo bekwamelijk van de hemelsche heerlijkheid in het gemeen genomen, waarmede de ziel versierd en gelijk als bekleed wordt, zoo haast zij dezen tabernakel, aflegt, en waarmede het lichaam daarna zal bekleed worden, als het uit de dooden zal opgewekt zijn.

Welk een tegenstelling vormt het woord „gebouw" met het eerder genoemde „tabernakel"! Wie zal zeggen, hoe, fraai dit gebouw wezen zal en welke hemelsche kunst het zal opluisteren! Misschien heeft Jezus' apostel wel gedacht aan wat de profeet eenmaal voorspelde: „Gij verdrukte, door onweder voortgedrevene, ongetrooste, zie. Ik zal uwe steenen gansch sierlijk leggen, en Ik zal u op saffieren grondvesten. En uwe glasvensteren zal Ik kristallijnen maken, en uwe poorten van robijnsteenen, en uwe gansche landpale van aangename steenen."

In verband met 's Heilands belofte: „In het huis mijns Vaders zijn vele woningen, anderszins zoude Ik het u gezegd hebben. Ik ga heen om u plaats te bereiden", veronderstellen sommige godgeleerden, dat de verlosten in de zalige oorden werkelijk in woningen, hier door Paulus gebouwen genoemd, zullen worden samengevoegd. Deze veronderstelling kan heel goed juist zijn. Ook de Israëlieten brachten één hunner heerlijke feesten in loofhutten door, die wel van elkaar afgescheiden waren, doch in God gemeenschap vonden, op zichzelf afzonderlijke verblijfplaatsen vormden, doch in God één zijnde, ééne groote stad in feestvreugde en feestdos vormden. Zeker godgeleerde spreekt van: „Hemelsche gezinnen in hemelsche woningen, die niet bijeengevoegd zijn, naar hun oorsprong uit eenzelfde bloed, maar naar het plan van Gods uitverkiezing. Er is geen doodenslaap en er is geen op rijen zitten om eindeloos psalmen te zingen. Neen, er is leven en saamleven als in een gezin, en in dat hemelsch gezinsleven een rusteloos werken, zonder ooit afgemat of moede te worden. Er is geen dag en er is geen nacht, maar een eeuwig bestaan in heerlijkheid." — Wat hiervan echter zij, mijn lezers, de hemel zal geheel anders zijn dan wij ons voorstellen, verre boven onze verwachting uitgaande, en met Scheba's koningin zal een ieder verloste door het bloed des kruises uitroepen: De helft is mij niet aangezegd!

„ Van God" staat er bij. .0 zeker, ook onze aardsche tent ontvingen we van God, doch hoe hebben we deze bedorven en bouwvallig gemaakt door onze zonden. Daarom geeft de Heere in Christus aan Zijn volk een nieuwe en wel een prachtwoning weder, zoodat Gods kinderen van schooner behuizing zullen genieten dan Adam in het paradijs, waar nog bij komt, dat in den hemel geen verleidende slang door eenig looverdak schuifelt en de mogelijkheid van zondeval geheel buitengesloten is, zoodat, gelijk Th. à Brakel 't uitdrukt, Gods kinderen aldaar gelukkiger zullen zijn dan Adam in den staat der rechtheid.

Het hemelsche gebouw werd „niet met handen gemaakt." Het kleine werktuig, dat wij onze hand noemen, heeft menig kunststuk tot stand gebracht, waarvan de zeven wonderen der oudheid en zoovele wonderen van den nieuwen tijd de sprekende bewijzen zijn; doch al wat de hand maakt is vergankelijk; houdt 't soms lang stand, eenmaal stort het toch ineen. Daarom troost de apostel Gods volk door zijn „niet met handen gemaakt" en zijn „eeuwig" of eindeloos en het „in de hemelen", d. i. in de hoogste hemelen.

Wanneer iets gezegd wordt, is van groot belang, hoe het gezegd wordt. De heilige apostel spreekt met den gloed der overtuiging en door de kracht des geloofs. „Wij weten" betuigt hij. Van aarzelen of weifelen is hierin geen sprake. Zoo is ook de taal des geloofs. In dit geloof verklaarde Job: „Ik \veet, mijn Verlosser leeft!" en een ander roemt: „Al ging ik ook door een dal der schaduwe. des doods, ik zoude geen kwaad vreezen, want Gij zijt met mij. Uw stok en Uw staf, die vertroosten mij." Hoe heerlijk is dit geloof! Evenwel, Gods kind staat niet immer in dit geloof; 't is ook dikwijls: „O bezat ik er iets van!" en „Ach, behoorde ook ik tot het duurgekochte volk!" Dikwijls ook verliezen Gods kinderen de geloofsverzekerdheid door eigen schuld, door een slordig leven vooral, want Gods kinderen zondigen nooit goedkoop, doch altijd duur. Maar o wat geeft 't veel zielsgenietingen, als dè geloovigen door, genade geen ongeloovige geloovigen, doch geloovige geloovigen mogen zijn, dan zijn zij gelijk de reizigers, die in de stationswachtkamer met hun reisgoed onder den arm en het kaartje in de hand gereed staan, bereid om te vertrekken, wanneer 't den Heere belieft.

Met deze „wij" bedoelt de gewijde schrijver de schapen van Christus, den gekruisten en verheerlijkten Koning Zijner kerk; de niet vele machtigen en edelen; de dwazen; degenen, die soms moesten wonen in de holen en spelonken der aarde; anderen zwierven rond in schaapvellen en geitehuiden; anderen werden in de gevangenissen geleid; van anderen werden de goederen verbeurd verklaard; anderen.... doch waartoe verder ? Gij die in vele opzichten zulk een rustig leven hebt, in vergelijking met de getuigen des  lijdens, behoort ook gij tot hen? Dit is hun aller genade: de zonde werd hun een last, als stof voor de oogen en zand voor de tanden is, en in Jezus Christus zoeken of bezitten zij hun Borg en Middelaar.

Zoo ja, dan is Paulus' geloofstaal u in uw harte toch niet geheel en al vreemd, en dan weet gij dat Jezus deze genadegift en alles wat Hij Zijn volk schenkt, zoo duur voor u kocht door Zijn kruislijden en Zijn bloed. O hebt Hem dan in het geloof vurig lief en dient Hem met ijver, en gij zult Hem hoe langer hoe meer leeren kennen als uw eenige Bron van troost in leven en in sterven.

Nu, de Heere zelf geve u genade en vrede! Hem zij de lof en de heerlijkheid tot in alle eeuwigheid! Halleluja! Hoe liefelijk zijn Uwe woningen, o Heere der heirscharen! Welgelukzalig is de mensch, die op U betrouwt! Gods volk gaat van kracht tot kracht; een iegelijk van hen zal voor God verschijnen in Zion.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 maart 1910

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 maart 1910

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's