Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit het kerkelijk leven.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit het kerkelijk leven.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hoe moet de Kerk worden geregeerd? III.

Voor de geïnstitueerde Kerk zijn de drie ambten van het grootste belang

't Gaat er om, of Christus kan leeren en profeteeren, kan regeeren en leiden, barmhartigheid en liefde kan bewijzen. Want den middellijken weg heeft de almachtige Koning van Sion begeerd, daarvan nadrukkelijk getuigenis gevende voor Zijn hemelvaart, waaraan Paulus, als een getrouw dienstknecht van Christus en als de geestelijke vader van menige gemeente in Klein-Azië, dan ook herinnert, wanneer hij spreekt over den opbouw van het lichaam van Christus en over de volmaking der heiligen.

De welstand der Gemeente, de groei des geloofs, de kracht der waarheid, de openbaring der Christelijke liefde is ten nauwste aan het ambt verbonden.

En zoo is het best te verstaan, dat door onze vaderen verordineerd werd, dat van plaats tot plaats een Kerkeraad zou zijn, die de macht Christi in het midden van Zijn Kerke hier op aarde zou representeeren („bij afschaduwing vertegenwoordigen.")

Er moesten overal Dienaren des Woords, Ouderlingen en Diakenen komen, die het Evangelie van Jezus Christus alom zouden bekend maken, samen toezicht over de Gemeente zouden houden, die met gezag en macht zouden zijn bekleed, handelend in den naam van Christus, dragende de sleutelen van het hemelrijk, hun van Hem gegeven — alsook om barmhartigheid te doen onder armen, gebrekkigen, zieken — mede toezicht, houdend ook hierin: dat de ouders, die hun kinderen hadden laten doopen, die kinderen Christelijk opvoedden in het huisgezin en die kinderen Christelijk lieten onderwijzen op de school, (art. 21 Dordtsche Kerkeorde). Dat is naar Gods Woord, naar goddelijke ordinantie, naar het bevel van Jezus Christus, die in Zijn Kerke alleen met gezag bekleed is en Wiens Woord wet is voor allen, onder alle omstandigheden des levens.

Van ouds werd in onze Gereformeerde Kerk telkens aan de ordinantie Gods herinnerd bij de bevestiging van een Dienaar des Goddelijken Woords. Want in het Formulier, dat daarbij gebruikt werd, lezen we o. a.: „Eerstelijk valt op te merken, dat God, onze hemelsche Vader, willende uit het verdorven menschelijke geslacht eene Gemeente roepen en vergaderen ten eeuwigen leven, door eene bizondere genade daartoe gebruikt den dienst van menschen.'' En dan verder: „uit het woord van Paulus, (Efeze IV) zien we, dat de heilige Apostel het Herdersambt eene instelling van' Jezus Christus noemt." Terwijl later nog staat: „uit deze dingen kan men zien, welk een heerlijk werk het Herdersambt is, nademaal zoo groote dingen daardoor uitgericht worden; ja hoe gansch noodzakelijk het is, om de menschen ter zaligheid te brengen. hetwelk ook de oorzaak is, waarom de Heere wil, dat zulk een ambt altijd zal blijven." Naar Gods bevel moeten dus overal, waar een Gemeente van Christus tot openbaring komt, Herders en Leeraars zijn of komen, om de kudde te weiden en te leiden, om goede huisverzorgers Gods te zijn, om als wachters te staan op Sions muren, om goede tucht te houden in de gemeente, om de boozen te wederstaan en de dwalenden terecht te brengen.

En de belofte van den Heiland voor al Zijn dienstknechten is: „ Ziet, Ik ben met ulieden tot de voleinding der wereld."

Naar „getrouwe menschen, die bekwaam zijn om anderen te leeren" (2 Tim. 2:2) zal dus overal moeten worden uitgezien.

Dat er mannen „die bekwaam zijn om anderen te leeren", na een goede en degelijke voorbereiding, de Gemeenten zullen kunnen dienen, daarvoor zal door de Gemeenten gezorgd moeten worden. Want „die bizondere genade en goede zorge Gods" in deze te verachten en te verwaarloozen is gruwelijke ondankbaarheid en geen kleine zonde.

Er moeten mannen zijn, die het woord van Paulus verstaan: benaarstig u om arbeiders te zijn, die het woord der waarheid recht snijden" (2 Tim. 2 : 15), „predik het Woord; houd aan tijdelijk, ontijdelijk; wederleg, bestraf, vermaan in alle lankmoedigheid en leer" (2 Tim. 4:2).

Wat te meer noodzakelijk zal zijn, daar we tijden beleven, waarvan Paulus geprofeteerd heeft, zeggende: want er zal een tijd zijn, wanneer zij de gezonde leer niet zullen verdragen; maar ketelachtig zijnde van gehoor, zullen zij zichzelven leeraars opgaderen naar hunne eigene begeerlijkheden; en zullen hun gehoor van de waarheid afwenden en zullen zich keeren tot fabelen" 2 Tim. 4 : 3, 4).

Daarom kome er goede zorge voor een goede opleiding tot den dienst des Woords!

En daarom zal men van plaats tot plaats degelijk acht moeten geven wien men tot herder en leeraar begeert.

Terwijl voor allen, die lust mogen hebben het Woord Gods recht te verkondigen, geschreven staat: dit is een getrouw woord: zoo iemand tot een opzienersambt lust heeft, die begeert een treffelijk werk" (1 Tim. 3:1).

Dienaren des Woords, Herders en Leeraars zijn dus noodig in het midden der Gemeente des Heeren, zoolang deze op aarde zal zijn. En in de Dordtsche Kerkeorde van 1619 staat dan in Art. 16 omtrent het ambt der dienaren des Woords dit geschreven: „der Dienaren ambt is: in de gebeden en bediening des Woords aan te houden, de Sacramenten uit te reiken, op hunne medebroeders, .Ouderlingen en Diakenen, mitsgaders de Gemeenten goede acht te nemen, en ten laatste met de Ouderlingen de Kerkelijke discipline te oefenen en te zorgen, dat alles eerlijk en met orde geschiede.

Daar hebben we dus een tweede regel-voor de Kerkregeering.

De eerste was: Christus de Koning, de Wetgever, de Rechter, de Behouder.

De tweede is: de ambtsdragers zullen in het midden der Gemeente, als dienaren van Christus, de Kerkelijke discipline oefenen en zorgen, dat alles eerlijk en met orde geschiedt.

Laat ons dit dus tot recht verstand vasthouden. In de Kerk is geen macht en geen gezag dan

't welk van Christus is. Eén is uw Meester.

Christus is het Hoofd der Gemeente. Hij is de Rechter, de Wetgever, de Koning. En niemand mag in het werk van Christus intreden, dan degenen die Hij zelf daartoe verordineert.

Daarom waren onze Gereformeerde vaderen voor een presbyteriale Kerkregeering, waarbij de regeering en het toezicht over de gemeenten niet aan den Koning des lands, niet aan den Paus, maar van Gemeente tot Gemeente, naar het woord van Paulus, aan de herders en leeraars en de Ouderlingen.

De Presbyters of Opzieners, die zijn de van Christus verordineerde machten in de Kerk. En dan niet alsof zij de macht uit zichzelf hebben, maar hun macht hebbend van Christus. Geen oorspronkelijke macht, maar een afgeleide macht; afgeleid uit het Hoofd n.l. Christus.

En dan geen macht vol heerschappij, met geweld en met kracht — maar een bedienende macht, om de Gemeente te dienen naar uitwijzen van Gods Woord. Waarbij de Dordtsche Kerkeorde verklaarde voor al de ambtsdragers van héél de Kerke, in stad of dorp vergaderd: „onder de Dienaren des Woords  zal gelijkheid gehouden worden" (Art. 17), alsook „geene Kerk zal over andere Kerken, geen Dienaar over andere Dienaren, geen Ouderling-of Diaken over andere Ouderlingen of Diakenen eenige heerschappij voeren" (Art. 84).

Dit is naar het woord van den Heiland, waar hij gezegd heeft in Matfh. 20 : 25—27: Gij weet, dat de oversten der volken heerschappij voeren over hen, en de grooten gebruiken macht over hen. Doch alzoo zal het onder u niet zijn! Maar zoo wie onder u zal willen groot worden, die zij uw dienaar. En zoo wie onder u zal willen de eerste zijn, die zij uw dienstknecht."

Waarom ook Petrus zijn mededienaren in 's Heeren wijngaard met ernst toeroept, dat de macht van de ambtsdragers nooit gebiedend en bedwingend, maar altijd bedienend moet zijn, schrijvende: de ouderlingen, die onder u zijn, vermaan ik, die een medeouderling en getuige des lijdens , van Christus ben — weidt de kudde Gods, die onder u is, hebbende opzicht daarover, niet uit bedwang, maar gewilliglijk, noch als heerschappij voerende over het erfdeel des Heeren, maar als voorbeelden der kudde geworden zijnde." (1 Petr. 5:1—3). Of zooals Jacobus zegt: Zijt niet vele meesters, mijne broeders!" (3:1).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 april 1910

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Uit het kerkelijk leven.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 april 1910

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's