Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hebt gij Mij lief, Joh, 21 : 17b.

Hebt gij Mij lief?

Mergdoordringende vraag tot Petrus, hem aangrijpend in den grond van zijn bestaan, tot hem, die weleer leefde zonder God in de wereld, doch door den Heere gegrepen, in het vuur der eerste liefde het mocht betuigen: „Gij zijt de Christus, de Zone des levenden Gods !" Maar ach, hoe onbekend was deze Petrus toen nog met zijn bedriegelijk, arglistig hart. Immers hij, die zoo hoog op kon geven van zijne liefde voor den Heere, dat hij zelfs met Hem den dood wilde ingaan, verloochende zijnen Meester tot driemalen toe. Eene donkerheid daalde neder op zijne ziele, waar hij op zulk eene wijze aan zijn bestaan werd ontdekt.

Wel mocht zijne ziele zich verheugen, waar op den blijden Paaschmorgen zich de Verrezene aan hem, den ontrouwe, openbaarde en klonk de blijmare door de gemeente des Heeren: „de Heere is waarlijk opgestaan en van Simon gezien", nochtans had hij, met zijne zonde en schuld bekend geworden, voor altoos het verbeurd een apostel te wezen van Hem, Dien hij zoo snood in het aangezicht had geslagen. Doch de opgestane Heiland komt zich aan de zee van Tiberias aan de Zijnen openbaren, met de kennelijke bedoeling een Petrus weder te herstellen in het apostolaat! „Hebt gij Mij lief? " is de vraag, waarmede de Verrezene zich tot hem wendt. Als een pijl dringt dit woord in zijne ziele. Zal hij met een „ja zeker, Heere", aan Zijne voeten neerzinken,  met het vroegere vuur getuigen van zijne innige liefde voor den Heere ? 'Ach neen. Petrus heeft in dezen weg het leeren verstaan, dat er van dien ouden Simon nimmer eenige verwachting zijn kan. Hij heeft zichzelven nu leeren kennen in zijne diepe verdorvenheid. En daarom waar binnen in zijne ziele een vuur brandt, hij wegzinkt van liefde tot den Heere, is er geen beroep op zichzelven, op zijne standvastigheid. Alles is hem ontvallen. En nu mag een Petrus het zaligst doen voor eene ziele, wanneer de vijanden aan alle zijden haar belagen, zij tot hinken en zinken zich ieder oogenblik geneigd ziet, en wel: den Heere wijzen op zijn hart. Hij weet, hoe de Heere zijn steenen hart heeft verbroken en hem een nieuw vleeschen hart heeft geschonken, hetwelk getuigen moet: „alles aan Hem is zeer begeerlijk." Hij zelve kan geen enkel woord inbrengen. De beschuldigingen in zijn binnenste moet hij alle beamen. Andere bewijzen heeft hij er van afgelegd, dat hij den Heere liefhad. In een diepen weg moest Petrus het leeren: wanneer ik het goede doen wil, ligt mij het kwade bij. En nu staat hij daar voor den Heere en doet hij eenig en alleen een beroep op de alwetendheid Gods. Ooh, Heere, is zijne bede, zie op de keuze mijns harten; U zijn bekend de begeerten mijner ziele. En met de betuiging: „Heere, Gij weet alle dingen. Gij weet, dat ik U liefheb", zinkt een Petrus weg in dien oceaan van liefde, welke zich in Zijnen Borg en Goël aan hem openbaren wilde. Niet als een Simon, zoon van Jonas, maar als een Petrus, d. w. z. het uit water en geest geboren nieuwe schepsel, deed Petrus deze heerlijke belijdenis, waardoor niet Petrus de eer, doch alleen Gods vrije genade de lof, de eer en dé aanbidding werd toegebracht. De Heere ziet alleen het harte aan. Daarom ook werd Petrus' belijdenis aangenomen als vrucht van het verzoenend en schulduitdelgend lijden en sterven des Heeren.

„Hebt gij Mij lief? " vraagt u, M. L., de Heere. Van de beantwoording dezer vraag hangt uw eeuwig wel of wee af. En aan een Petrus kunt ge het aanschouwen, dat niemand onzer met een oppervlakkig liefhebben van den Heere kan volstaan. Want wie kan den Heere op zijn hart wijzen? Immers slechts zij, die de Heere uit gadelooze ontferming in liefde heeft omhelsd en die Hem nu door genade mogen liefhebben, omdat Hij hen eerst heeft liefgehad. Eerst als de hemelsche Bruidegom zich over uwe ziel heeft neergebogen, u, bondsbreker en echtbreker, als Zijne teedere bruid heeft aangenomen, moogt gij iets ervaren van die liefde tot den Heere, welke u doet wegsmelten bij ogenblikken onder Zijne liefelijke omarming.

„Hebt gij Mij lief? " Dan eerst moet de mensch alles schade en drek hebben leeren achten, wat in het schepsel is, moet hij voor God NIETS wezen. En ach, daartoe is de onbekeerde zondaar onmachtig en onwillig. Immers met hoevele koorden is de mensch niet geketend aan alles, wat in de wereld is, op alles stelt hij hooger prijs dan op den Heere. Buigt zich niet de een neer voor zijn verstand en kennis, leeft een ander niet naar de begeerten zijns harten, wandelt weer een ander niet in een dor en dood pharizeïsme voort, is voor een ander zijn geld en goed of zijne kinderen de godheid, waar hij zich voor nederbuigt. En als dan de Heere u op den man af vraagt: „hebt gij Mij lief? ", wordt eerst uwe vijandschap openbaar. Want alles moet gij verloren hebben, uwe vrouw, kinderen, geld en goed, ja ook uw eigen leven, zult ge een discipel des Heeren kunnen zijn. En dan roept het vijandig menschenhart het uit: „Heere, ga weg van mij; want aan de kennis Uwer wegen heb ik geen lust." Wie wil dan ook zijn eigen leven verliezen? Onmogelijk is zulks! En daarom, wie is tot deze dingen bekwaam? Niet de mensch, die een hater is van God en den naaste; doch alleen de Heere door eene. vrijmachtige daad Zijner genade, wanneer Hij den zondaar komt wederbaren door Zijn Woord en Geest. Dan eerst wordt de zondaar los gemaakt, leert hij alles verlaten en is het zijne begeerte als een Petrus het Lam te volgen. Schenke de Heere u, die nog verre zijt, die genade, dat gij, aan uzelve ontdekt, uwe zonde en schuld leert beweenen, dat gij moogt vragen om het ontdekkend licht van Zijnen Heiligen Geest, Die u alleen in allé waarheid kan inleiden, opdat na een nacht van zonde de Heere zich aan u kome te openbaren en gij nog leeren moogt op de vraag: „Hebt gii Mij lief? " met een stamelend: „Heere, Gij weet alle dingen. Gij weet, dat ik U lief heb", te antwoorden. Want maakt uwe rekening eens op. Hebt gij den Heere lief ? Uw bootje bevindt zich op de levenszee en zelf staat gij aan het roer. Wat al arbeid en moeite voor de dingen dezer wereld. Eu toch eens bij den dood zullen u al die schatten ontvallen. Gij bemint uzelven, de wereld. Uwe liefde, hoezeer gij het bemantelen moogt, is er eene die den dood werkt, die, als de Heere het niet verhoedt, u eenmaal een vreeselijk ontwaken zal geven in die plaats, waar is weening en knersing der tanden. Dan is het te laat, eeuwig te laat.

Nog staat de Heere voor u met de vraag: „Hebt gij Mij lief? Mocht ge dan eens met deze vraag tot uzelven inkeeren en in het heden der genade Hem leeren zoeken, die zich ook aan Petrus wilde openbaren als de Weg, de Waarheid en het Leven. Of is uw hart door schuldbesef getroffen en verslagen, o, dan gaan al uwe begeerten uit naar dien eenigen Borg en Middelaar. Doch op zijne vraag: „Hebt gij Mij lief? " kunt ge niet beslist antwoorden. Uwe zonden en schuld voor God is zoo groot, gij hebt den Heere zoo beleedigd. Eene onrust is in uw hart gekomen, waar de Heere u aan uzelven kwam te ontdekken. Vrede voor uwe ziel mist gij. Ge zoudt zoo gaarne de verzekerdheid hebben, dat de Heere ook uw Jezus was.

Vanwaar dan dat van verre staan? Vanwaar kunt gij op Jezus' vraag geen beslist antwoord geven? Omdat gij nog niet alles kwijt zijt. Nog zoovele onzichtbare draden houden u aan het schepsel gebonden. Gij zijt zoo verzonken in het werkverbond. Ge zoudt den hemel wel willen ontsluiten door uwe gebeden, tranen en berouw. En nooit zal u dat gelukken. De Heere alleen heeft de kluisters des doods en des grafs verbroken; de zaligheid verworven voor Zijn Sion. En nu breekt Hij u steeds meer in uzelven af, opdat gij op Zijn tijd alles verliezende in uzelven als een ellendig zondaar aan Zijne voeten moogt neerzinken. Dan zal er niet veel te spreken zijn; maar als eenmaal een Petrus zult gij dan den Heere mogen wijzen op uw hart, door Hemzelven ontvonkt in liefde tot Hem en zal uwe ziele worden gelaafd uit de wateren des levens. Alsdan zal het uwe belijdenis wezen met de gansche Kerke Gods: „door U, door U alleen, om het eeuwig welbehagen!"

Of is de liefde Gods in uwe ziele uitgestort, hebt gij de keuze mogen doen om voor den Heere te leven, zijt ge wat meer gevorderd op den nauwen weg, die ten leven leidt, ach, hoe menigwerf staat u uw booze natuur in den weg, zinkt ge aamechtig ter neer, mist ge de blijdschap voor uw hart. Vanwaar.? Is en blijft niet de mensch na alle ontvangene genade een vijand van alle vrije genade, zoodat hij als Petrus telkens in eigen kracht uitgaat? En op dien weg ontmoet uwe ziele niets dan jammer en ellende. Wat is het dan niet uw voorrecht, dat de Heere de getrouwe blijft. Verrassend komt Hij telkens over, om u dan weer te doen ervaren Zijne onmisbaarheid. Hoe langer hoe meer wordt ge afgebroken in uzelven. Daarom met Petrus durft gij in uzelven uwe liefde tot den Heere niet te belijden, en het is alleen uw hart, waarop gij Hem wijzen kunt. Storte de Heere dan rijkelijk Zijne genade in uwe ziele uit. In u wordt nimmer ééne vrucht gevonden; zij is alleen uit den Heere. Hij geve u dan. Zijne banier hoog te houden; dat er eene goede reuke uitga van het volk, dat naar Zijnen Naam is genoemd. Getrouw Hem gevolgd. Dien uwe ziele liefheeft, omdat Hij u eerst heeft liefgehad. Ja, Sion Gods, wees getrouw tot in den dood en Hij zal u geven de krone des levens.

Zoo hangt de welstand van uw staat voor de eeuwigheid af van de beantwoording der vraag van den opgestanen Heiland:

„Hebt gij Mij lief? "

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 april 1910

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 april 1910

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's