Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Staat en Maatschappij.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Staat en Maatschappij.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zondagsarbeid en nachtarbeid.

Het is gedurende bijkans 15 jaar, dat in het bakkersbedrijf met afwisselende kans op slagen de vraag aan de orde is geweest naar wettelijke regeling van afschaffing van Zondagsarbeid en nachtarbeid in de bakkerijen.

Een sinds die jaren tot driemaal toe aangewende poging, om die afschaffing te verkrijgen, faalde, waardoor de zaak voorloopig bleef, zooals zij was.

Toch werd ondanks de ondervonden teleurstellingen de belangstelling niet minder en verflauwde evenmin' de hoop. Men bleef wachten.

En dat niet tevergeefs gewacht werd, bewees wel de hernieuwde poging van.Minister Talma, toen bij Koninklijke Boodschap van 11 Mei 1909 bij de Staten-Generaal word ingediend een ontwerp tot beperking van Zondagsarbeid en nachtarbeid in de brood bakkerijen.

Het is te verwachten, dat eindelijk binnen niet al te langen tijd dit hoogst belangrijke wetsontwerp, dat èn voor de bakkerspatroons èn voor de bakkersgezellen van groote sociale beteekenis is, in de Tweede Kamer zal behandeld worden.

Naar het zich daarbij laat aanzien, staan de kansen van aanneming van het ontwerp — zij het, dat het ontwerp hier en daar zal behooren gewijzigd te worden — niet slecht. Toch meene men niet, dat het met de beraadslaging als van een leien dakje loopen zal. Daarvoor heeft men den strijd buiten de Kamer te krachtig aangebonden en hebben voor-en tegenstanders van het wetsontwerp zich te duidelijk uitgesproken.

In het bijzonder van den kant van de grootindustrieelen heeft men zijn „veto" laten hooren, en het is dan ook van die zijde, dat men het sterkst zich tegen aanneming vau het ontwerp verzet.

Het groot-bedrijf, dat met dag-en nachtploegen werkt, acht meerdere beperking van den nachtarbeid voor den bakkersgezel niet noodig, omdat het ploegenstelsel de nachtrust der arbeiders voldoende verzekert. Voor het groot-bedrijf is het stopzetten van den arbeid gedurende een deel van het etmaal, naar der fabrikanten meening, dan ook niets dan nadeel.

Niet zoo nu staat het met het klein-bedrijf, waarin veelmaals de patroon slechts met één of twee gezellen werkt. Door den betrekkelijk geringen omvang, welke dit klein-bedrijf  bezit, is, gelijk van zelf spreekt, een verdeeling der gezellen in ploegen niet wel mogelijk, zoodat daar de nachtarbeid onder de meest drukkende omstandigheden plaats heeft.

Waar nu het klein-bedrijf zich niet naar het groot-bedrijf kan voegen en het bakkersbedrijf grootendeels middel-of klein-bedrijf is en het zelfs nog de vraag is, of het bakkersbedrijf naar zijn aard en wezen wel als groot-bedrijf mag aangemerkt worden, kan hier moeilijk de Overheid verweten worden hare roeping te buiten te gaan, zoo zij, ten einde den misstand van den Zondagsarbeid en nachtarbeid weg te nemen, regelend optreedt.

Want zekerlijk is de Zondagsarbeid en nachtarbeid in de bakkerijen een misstand.

En dit betreft niet alleen den Zondagsarbeid, maar ook den nachtarbeid. Immers is de nacht den mensch niet gegeven om te arbeiden, maar om te rusten. En waar dit niet valt te ontkennen, mag het daar oirbaar geacht worden, dat ten genoege en ten gerieve van het publiek, dat aan zekere gewoonte gehecht is, de eenmaal gestelde ordening voor een deel van ons volk niet zal gelden ?

Volgens de beroepstelling van 1899 bedroeg het aantal bakkers, hoofden van ondernemingen in Nederland 11616, het aantal gezellen 18756, terwijl 3626 bakkers zonder gezel hun onderneming drijven.

Nu moge het waar zijn, dat een gedeelte der patroons en ook een aantal gezellen des nachts niet arbeiden, doch hunnen arbeid bij dag verrichten; maar wat zijn die enkelen, vergeleken bij de overgroote meerderheid, die tot het verrichten van nachtarbeid verplicht is.

En die duizenden zijn de slaven van het bedrijf, wier leven, benevens dat van hunne gezinnen, in geestelijken en lichamelijken zin belangrijk schade lijdt.

Mogen deze toestanden de Overheid onverschillig laten?

Staat het bovendien niet vast, dat de nachtarbeid de Zondagsrust van den bakker in den weg staat? Niet alleen toch, dat in tal van groote bakkerijen de werkzaamheden reeds op den Zondagmiddag aanvangen, maar voor allen, die nachtarbeid verrichten, geldt het daarenboven, dat het voort arbeiden in den nacht van Zaterdag op Zondagmorgen en het aanvangen van den arbeid des Zondagsavonds of des Zondagsnachts den arbeider een gedeelte van zijnen Zondag ontneemt.

Is het met het oog op een en ander niet van groote sociale beteekenis, zoowel voor het geestelijk als voor het stoffelijk heil van allen, die directelijk of indirectelijk bij den Zondagsarbeid-en nachtarbeid betrokken zijn, dat hier de Overheid komt in te grijpen?

Toch rijzen er ten aanzien van de beperking van den nachtarbeid nog enkele bedenkingen van principieelen aard, die de aandacht niet mogen voorbijgaan. Daarover, de volgende keer.

Atheïstische denkbeelden.

Terecht komt De Nederlander op tegen de proganda van een medewerker in de hoogst fatsoenlijke liberale Nieuwe Courant voor in veler oog beslist atheistiche denkbeelden. Die medewerker van het vrijzinngi blad, een bekend Israeliet scheeef in een der laatste Zondagsbladen dier courant: „Over den dood.”

Drie passages haalt De Nederlander uit het artikel aan tot staving van haar beweren.

Ten eerste, zoo betoogt de medewerker in de Nieuwe Courant verliest de dood zijne verschrikking.

De moderne mensch, die zooveel heeft leeren kennen, wordt hoe langer hoe moediger. Het is alsof wij van kind tot jongeling zijn opgevoed. Met het ontwaken van de liefde en het begrijpen van den medemensch, zoodat wij ook voor den ergsten misdadiger eer medelijden en deernis dan afschuw of vergeldingszucht gevoelen, is ook ons Godsbegrip breeder geworden.

Of met andere woorden gezegd: Geestelijk zijn we aan 't stelsel van deze planeet als 't ware reeds ontgroeid. De moderne mensch staat eigenlijk boven deze barbaarsche schepping. Maar, en zoo betoogt de schrijver verder: de mensch heeft de koningen onttroond, „het ligt voor de hand, dat hij ook zijn godheid gaat onttronen en aandeel gaat vragen in het geestelijk of goddelijk bestuur." De mensch is immers al begonnen „met den levensduur van den mensch te verlengen", hij verruimt zijn blik op de natuurkracht. En dat brengt De Nederlander tot een tweede passage:

Tegelijkertijd met de verruiming van hoofd en hart ontgroeit de moderne mensch aan de voorstelling van God, ons overgeleverd door onkundige vrij barbaarsche lieden.

Om dan ten slotte nog op deze woorden van den medewerker te wijzen, waar deze na vooraf te hebben laten gaan dat „de goddelijke Heerscher" op die manier „voor den modernen mensch veel - van zijn verschrikking heeft ingeboet", zoodat we ons hebben los te maken van de barbaarsche vrees voor 't sterven, dit zegt: Te veronderstellen dat wij, nadat wij van de brute lichamelijke dingen bevrijd zijn, nog een groote louteringssmart zouden moeten doormaken, na al hetgeen wij reeds op aarde leerden en leden, is een beleediging der godheid, die liefde is, en die den brief van Paulus aan de Cretensers inspireerde.

De Nederlander, opmerkende dat de medewerker van de Nieuwe Courant een humorist is, vraagt met het verwijzen van den schrijver naar den brief van Paulus aan de Cretenzers, of ten opzichte van het hoog ernstige der zaak, hier gedacht moet worden aan een zucht tot het maken van een grap, immers niemand draagt kennis van het bestaan van een brief aan de Cretenzers.

Nu zouden wij van dit geschrijf in de Nieuwe Courant geen melding hebben gemaakt, zoo wij de beschouwingen van den heer Canter — want deze is de schrijver — in een of ander propagandageschriftje b. v. van den Dageraad hadden aangetroffen.

Maar zoo staat de zaak niet. De heer Canter schrijft als medewerker in een der groote liberale couranten en brengt daarmede zijne pennevrucht onder toelating van de redactie, tot een groot deel van ons lezend publiek, en omdat de geestesrichting van dit vrijzinnige blad zeer gematigd is, trekt het niet weinige lezers ook onder hen, die een andere levensbeschouwing zijn toegedaan.

Wij sluiten daarom in dit verband ons geheel bij de Nederlander aan, waar de redactie hare bedenkingen met deze woorden besluit: „dat zij (de Nieuwe Courant) dit (hét opnemen van de beschouwingen van den heer Canter) deed, strekke tot ernstige waarschuwing aan hen, die meenen de Nieuwe Courant als huisblad te mogen ontvangen. Zij mogen wèl toezien, welke lading onder de vlag der godsdienstige neutraliteit hier wordt binnen gesmokkeld.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 april 1910

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Staat en Maatschappij.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 april 1910

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's