Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Hij vergeet het geroep der ellendigen niet." Psalm .9 : 13.

„Hij vergeet het geroep der ellendigen niet."

De Psalm, waaruit wij het woord ter overdenking genomen hebben, is van David, den man naar Gods hart. In dezen heerlijken Psalm maakt hij den Heere zijnen God groot voor de verlossingen van zijne vijanden en de overwinningen, die hij op hen heeft behaald. Hij bespot hunne raadslagen en ijdelen roem, waardoor zij zich zoo trotsch verheffen, geen acht slaande op de hoogheid en gerechtigheid des Heeren, die op Zijn tijd den goddelooze Zijne wrake en den hoogmoedige Zijn heilig ongenoegen doet ondervinden. De goddeloozen toch zijn als het kaf, dat de wind henendrijft; de Godvreezenden daarentegen zijn Zijn welgevallen. Hebben de Godvreezenden ook al veel te lijden van hen, die God niet kennen en Hem vijandig zijn, de Heere is hun Helper en Redder, ja Zijn volk, hetwelk om Zijns Naams wil verdrukt wordt, verlost Hij geduriglijk. Denk aan de drie jongelingen in den brandenden oven; aan Daniël in den kuil der leeuwen; aan de Apostelen des Heeren, die zoo menigmaal op wondervolle wijze uit gevangenissen verlost werden.

„De Heere vergeet het geroep der ellendigen niet." Dat had David menigmaal ondervonden. Maar wie zijn die ellendigen? In Gods Woord wordt gedurig van ellendigen gesproken, en onder die ellendigen verstaat dat Woord niet een iegelijk over wien het lijden komt, want in zekeren 'zin zijn wij allen daaraan onderworpen; alle menschen toch zonder onderscheid hebben in hun droeven afval van God in het paradijs zich allerlei lijden en jammer op den hals gehaald, maar in de woorden onzer overdenking wordt meer bepaaldelijk gesproken van die ellendigen, die door list en geweld onderdrukt in hunne ellende bezwijken en omkomen, omdat zij niet meer van de wereld zijn, maar door Gods genade uit de wereld verlost, niet meer met de wereld kunnen en willen meedoen, en hoe gebrekkig ook menigmaal, toch tot in de ure des doods toe vasthouden aan den Heere hunnen God.

Het zijn in 't algemeen dezulken, die bij des Geestes licht de ellende hunner zonde, als Godonteerend hebben ingezien en zich in hun verloren, zondigen, onmachtigen en verdoemelijken toestand , voor den Heere hebben leeren kennen en met eene sterke en rustelooze begeerte worden bezet om uit dien radeloozen en reddeloozen toestand door Christus verlost te mogen worden. Door die ontdekking komen zij in allerlei aanvechtingen en bestrijdingen. De wereld is grimmig tegen dezulken, huisgenooten en familiebetrekkingen leggen allerlei' struikelblokken in den weg en zeggen: we wilden wel, dat die vonk maar niet onder ons dak was gevallen. Satan woelt niet weinig en laat zijn eenmaal gevangen prooi niet zoo gemakkelijk los. Het eigen ik zoekt op den troon te blijven, 't is of de zonde en hare werkingen van dag tot dag toenemen en als de Heere dan in wegen voert, waarin alles tegengaat, zoodat men voor het ongeluk schijnt geschapen, dan, volk van God, is de toestand met recht ellendig. Maar uit die ellende wordt door den Geest des Heeren een roepen geboren en dat roepen zal de Heere niet vergeten. Want evenmin de Heere het roepen van Abel vergat, maar aan den broedermóorder toeriep: „Kaïn, daar is een stem des bloeds, dat tot Mij roept van den aardbodem" en David mocht betuigen: „Deze ellendige riep, en de Heere hoorde; en Hij verloste hem uit al zijne benauwdheden, " zoo zal de Heere, alle eeuwen door, op elken bangen zucht, op elken noodkreet der ellende acht geven, elke traan in zielsbenauwdheid geschreid in Zijn flesch bewaren, ja alle geroep uit nood en dood hooren, dat uit het lijden dezer ellendigen tot Hem opklimt. „Want de Heere richt den geringe op uit het stof en verhoogt den nooddruftige uit den drek". En waarom vergeet de Heere het geroep dier uitverkoren ellendigen niet, omdat Hij de zonde, waaruit alle in-en uitwendige ellende voortvloeit, eer dat Hij die ongestraft liet. blijven — aan Zijn lieven Zoon Jezus Christus met den bitteren en smadelijken dood des Kruises gestraft heeft. Ter wille van het lijden van dien Man van smarten, uit Wiens reine ziel in Gethsemané en op Golgotha de bangste klachten van wege de zonden Zijns volks gehoord zijn, zal de Heere op alle geroep van wie om Christus' wil een ellendige op aarde werd, acht geven en dat niet vergeten. Is dat zoo, maar moesten dan, zoo redeneert de kortzichtige mensch menigmaal, de verdiukkers en vervolgers niet terneder geworpen en de Godvreezenden uitgered worden. M. a. w. had de Heere Kaïn niet op hetzelfde oogenblik moeten dooden, toen hij in nijd de knots tegen zijn broeder ophief? Wat meer zegt, had de Vader Zijn' geliefden Zoon uit dat ontzettend lijden niet moeten verlossen en zijne onrechtvaardige rechters met den verrader ja al Zijne vijanden, die Zijn' dood zochten, niet terstond moeten verdelgen? Wat zijn Gods gedachten en wegen toch wonderlijk. De Heere laat soms toe, dat de goddeloozen geene banden hebben tot hunnen dood toe, zoodat Abel verslagen ter aarde neervalt en Christus aan het Kruis den dood ondergaat, terwijl de versmaders en vervolgers zich verlustigen om Gods ellendigen te vertreden. Maar dat zal niet altoos zoo zijn. De dag der wedervergelding zal aanbreken, waarop Gods ellendigen verzadiging van vreugde zullen ontvangen en hunne goddelooze verdrukkers en vervolgers in het eeuwig verderf zullen gestort worden.

Want volk van God, de Heere die van eeuwigheid tot eeuwigheid God is, rekent niet met den tijd, maar met de eeuwigheid. In de voleinding der eeuwen zal de Heere al het onrecht dier ellendigen om Zijnentwil geleden wreken en daarom zien zij met heilbegeerte naar den dag van Christus' toekomst uit.

Is het waar, dat de Heere het hart van Zijn' gunstgenooten wel eens met blijdschap vervult, als Hij hier Zijne gerechtigheid uitoefent door Zijne getrouwe belijders uit te redden en hunne verdrukkers ter neder te werpen; ja dat Hij hier soms de twistzaak der Zijnen richt, opdat de ellendigen in hunne moedeloosheid niet zouden bezwijken, toch is en blijft hier Gods volk een arm en ellendig volk, wiens wapen in den geduchten strijd enkel het roepen tot hunnen God is, maar ook bij oogenblikken de troost van Christus' wederkomst ten oordeel mag ervaren, zoodat het met den Onderwijzer mag zeggen: „Dat ik in alle droefenis en vervolging met opgerichten hoofde even denzelfde, die zich te voren om mijnentwille voor Gods gericht gesteld en al den vloek van mij weggenomen heeft, tot eenen Rechter uit den hemel verwachte, die al zijne en mijne vijanden in de eeuwige verdoemenis werpen, maar mij met alle uitverkorenen tot Zich in de hemelsche blijdschap en heerlijkheid nemen zal."

Welk een heilstaat, kinderen Gods, moogt gij verwachten. Echter zoolang gij hier in de strijdende Kerk zijt, gedraagt u als ellendigen, en geve de Heere ons door Zijne genade de ellende der Kerk maar recht te gevoelen, opdat er nog èene ware verootmoediging, eene oprechte schuldbelijdenis voor-, en een krachtig roepen tot den Heere uit ontstaan moge; gewisselijk Hij zou dat geroep der ellendigen niet vergeten en aan de spitse tredende Zijne Kerk uit de ellende opbeuren!

En nu eindigen wij, echter niet zonder de bede: dat het den Heere behage moge dat er nog velen door het ontdekkend licht des Heiligen Geestes hun' ellendigen staat en toestand voor Hem recht mochten leeren kennen en dat Zijn arm en ellendig volk, hier zoo vaak verdrukt en vervolgd, zich met alle ellende in de hand huns Gods mocht stellen, opdat het met den dichter ervare:

God is een toevlucht voor de Zijnen, Hun sterkt, ' als zij door droefheid kwijnen; Zij werden steeds Zijn hulp gewaar In zielsbenauwdheid, in gevaar; Dies zal geen vrees ons doen bezwijken, Schoon d' aard uit hare plaats mocht wijken, Schoon 't hoogst gébergt uit zijne stee Verzet wierd in het hart der zee.

Psalm 46 : 1.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 juli 1910

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 juli 1910

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's