Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Schriftbeschouwing.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Schriftbeschouwing.

De openbaring van Jezus Christus.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Openb. 1:9-12.

De openbaring van Jezus Christus.XII.

Op wondere wijze wil de Heere aan het oog van Johannes openbaren welk een heerlijken Heiland en rijken Koning Gods volk in den hemel heeft.

't Was op den dag des Heeren, op den eersten dag der week, dat Johannes op bizondere wijze door den Heere een gezicht krijgt op hetgeen daar boven in Christus verborgen is voor héél Zijn gemeente.

Juist op een Zondag was het!

Want dat met „dien dag des Heeren" de dag van 's Heeren toekomst zou bedoeld worden, heeft hier geen zin en kan ook alzoo taalkundig niet verklaard worden.

Neen — hier is sprake van den eersten dag der week, die al spoedig door de Christenen als sabbathdag, als dag des Heeren beschouwd werd, ter oorzake, dat met Christus' lijden en sterven dé tijd der schaduwen en ceremoniën, de tijd der Oude Bedeeling was voorbijgegaan — en met Jezus' opstanding uit de dooden op den eersten dag der week die dag gemaakt was tot den grooten dag van victorie en zaligheid. Welken eersten dag der week de Heere voortaan wilde geven als een getuigenis van het heerlijk offer, dat tot in eeuwigheid Gods volk geheiligd heeft en als den dag der ruste onder de schaduwen van den boom des levens, een zoete voorsmaak gevend van de eeuwige sabbathsruste, die voor Gods volk bewaard wordt in den hemel.

En op dien dag van Christus' opstanding, op dien dag der zaligheid, op dien dag van Nieuw-Testamentische sabbathsruste komt Jezus Zijn dienstknecht Johannes op het eenzame eiland Patmos bezoeken en opent voor den grijzen balling een gezicht in den hemel, dat hem eerst ontsteld ter aarde doet vallen, maar dat Hij later mag genieten met vreugd.

Wonderlijk handelt de Heere toch!

Want keizer Domitianus had den ouden, trouwen discipel des Heeren gevangen genomen, uit z'n gemeente, uit z'n vriendenkring weggerukt en hem heengezonden naar dat stille, eenzame eiland Patmos, dat eigenlijk niet meer is dan een ruwe rotshoogte, steil zich verheffend te midden van de Aegeïsche wateren, in omvang niet grooter dan 60 kilometer.

Daar zat Gods knecht nu. Van de wereld verwijderd. Door de wateren omringd. Eenzaam als een balling! Op een uitgebrande vulkaan !

Dat had hij nu als vrucht van al z'n arbeid, van al z'n prediken der waarheid, van zijn getuigen van Christus, van zijn arbeiden naar het Woord!

Daar zat hij nu eenzaam en verlaten — en de vijand juichte dat hij weg was, terwijl de vrienden vraagden: waarom doet Gij alzóo, Heere?

En als dan de grijze Johannes aan het eenzame strand zit, als hij overdenkt, dat het Zondag is en hoe hij nu niet kan opgaan roet de gemeente om te spreken van Christus; hoe hij nu niet kan bidden en zingen met de schare in Gods huis vergaderd; hoe hij niet kan aanzitten aan des Heeren tafel in het 'heiligdom, dat God hier beneden had opgericht in het midden van Zijn Sion — hoe hij eenzaam daar zit, om vér van Gods huis misschien spoedig om te komen; dan wordt plotseling het gedruisch der golven, dat zoo weemoedig kan stemmen en dat onze gedachten zoo vér, zoo héél ver kan doen afdwalen, overstemd en dan klinkt daar opeens een stem als van een bazuin, zeggende: „Ik ben de Alfa en de Omega, de Eerste en de Laatste!"

Dat is Christus die daar spreekt. Dat is de Heiland die, waar satan en wereld zich tegen Zijn volk verheffen, Zijn dienstknecht wil bezoeken en troosten. En die zich dan aanstonds bekend maakt als de Volmaakte, de Eeuwige, de Onveranderlijke.

„Ik ben de Alfa en de Omega, de eerste en de laatste."

Ach — Johannes' geest kon door de verdrukking en vervolging zoo gemakkelijk verward raken. Wie zal hem behouden? Wie zal de gemeente van Christus behoeden? Wie zal Sion het goede doen zien?

En dan verheft Christus Zijn stem met macht en majesteit, met een geluid zooals onder de Oud-Testamentische bedeeling zoo dikwijls gehoord was als er een teeken voor het volk gegeven moest worden, en Christus roept uit: „Ik ben het begin en het einde — wie op Mij vertrouwt zal nooit alléén staan. Mijn werk zal nooit bezwijken. Ik ben met ulieden tot aan de voleinding der wereld."

En vervolgens: „hetgeen gij ziet, schrijf dat in een boek en zend het aan de zeven gemeenten, die in Azië zijn, namelijk naar Efeze, Smyrna, Pergamus, Thyatire, Sardis, Philadelphia en naar Laodicéa."

Zoo vergeet Christus Zijn dienstknecht niet en spreekt hem naar het harte, opdat hij op den weg niet zal bezwijken. Christus zoekt Zijn discipel op. Hij weet te midden van het woeden van satan Zijn gunstgenooten te vinden en boven de stemme der wereld, die den schrik om het harte kan doen slaan, weet Hij Zijne stem te verheffen tot troost en tot bemoediging der Zijnen.

De Heere is in het midden van Sion, óok wanneer men dit het allerminst zou verwachten.

Hij laat Zijn werk niet varen. Hij is de vervulling voor al de Zijnen.

En als Hij komt, dan wil Hij, dat het verteld zal worden in het midden van de groote menigte! De woorden uit Zijn mond moeten van gemeente tot gemeente gaan. Wat tot onderwijzing en waarschuwing gezegd wordt mag niet verzwegen worden; wat tot troost is geopenbaard mag 'niet worden bedekt.

Wij zijn elkanders leden. Wij moeten op elkander toezien om elkaar te waarschuwen, om elkaar te behouden, te sterken, te helpen, te troosten. Meer dan met woorden zullen we met de daad moeten bewijzen dat we éen lichaam zijn!

O! wat ontbreekt er dan veel in ons midden onder onze huidige kerkelijke omstandigheden. Waar voelt men het, dat de Gemeenten bij elkander hooren? Waar luistert men samen naar Gods stem en naar Christus' bevel? Waar waarschuwt men elkander, waar helpt, sterkt, troost en bemoedigt men elkaar ?

Er is onder ons zoo weinig spreken: „Heere, verhef  Uwe stem en wij Uwe dienstknechten hooren!"

Er is zoo weinig uitgaan om te boodschappen wat Christus heeft geleerd.

Onder Christus' heerschappij zal het gemeenteleven weer moeten komen en rondom Zijn Woord zullen de gemeenten weer moeten vergaderen, dan zal er zegen vallen.

Dat Christus Zijn stemme nog eens verheffen mocht om leven te brengen in de dorre doodsbeenderen en eenheid te stichten te midden van zoo groote verwarring!

En Christus de Groote Herder zijnde, zal de kudde welvaren!

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 augustus 1910

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Schriftbeschouwing.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 augustus 1910

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's