Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Schriftbeschouwing.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Schriftbeschouwing.

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

De openbaring van Jezus Christus. XIII

Openb. 1:12—13.

Intusschen heeft Johannes nog niets gezien. De Heiland wilde Zijn knecht eerst voorbereiden door Zijn Woord, wetende wat maaksel Hij voor Zich had, dat de heerlijkheid des Heeren niet plotseling had kunnen verdragen.

Dat is de zorgende liefde van Christus, de toeleidende genade van Hem, die. Zijn volk zoo lief heeft.

Maar als Johannes dan achter zich die sterke, heldere, goddelijke klanken gehoord heeft — die hem hebben voorbereid en die hem hebben gezegd, dat Jezus met hem wilde spreken over dingen, die de gemeente des Heeren weten moest — dan keert hij zich om, achterwaarts, waar hij die stemme van den Heiland gehoord heeft, om te zien Wie die woorden gesproken heeft.

En wat aanschouwt hij dan? Niet eerst Christus.

Neen! een wonder visioen, een machtig en indrukwekkend tafereel gaat zich voor zijn oogen afteekenen. Want daar ziet hij zeven gouden kandelaren — en tusschen die zeven gouden kandelaren Een, den Zoon des menschen gelijk zijnde, bekleed met een lang kleed tot de voeten en omgord aan de borsten met een gouden gordel.

Dat is weer een beeld, ontleend aan het Oude Testament, maar heerlijk aangevuld met de rijkdommen der Nieuwe Bedeeling.

Want immers in het heiligdom van den Tabernakel stond één gouden kandelaar met zeven armen, als teeken van Gods heilige tegenwoordigheid in het midden Zijns volks.

En nu staan er, voor het oog van Johannes, zeven van die gouden kandelaren, verspreidend glanzen van licht en heerlijkheid — en in het midden staat Christus, Sions Borg en Middelaar, de verhoogde Heiland in een statiekleed gehuld, met een gouden gordel omgord nan de borsten, als een teeken van statige rust en rustige majesteit, overziende gansch Zijn Gemeente, tot haar hulpe gereed.

Zeven gouden kandelaren. Zeven: het heilige, volmaakte getal.

En dan hier om uit te drukken de uitgebreidheid en heerlijke volheid van Christus' gemeente op aarde.

Christus gemeente wordt hier afgebeeld door die kandelaren.

De Gemeente is een vrucht van Christus' lijden, een plantinge des Geestes, waarin de Heiland Zijn leven, Zijn waarheid, Zijn licht wil openbaren.

De Gemeente is door Hem. En Hij is in 't midden van haar.

Daarom moet de Gemeente van Christus ook een getuige, een pilaar en vastigheid der waarheid zijn, een stad op een berg, een licht op den kandelaar, een schijnsel te midden der wereld, welk licht niet onder een korenmaat paag bedekt worden.

En dan een licht, dat schijnen moet naar alle plaatsen.

Christus werk moet onder alle natiën worden bekend gemaakt. '

En ja — daar staan ze, die zeven gouden kandelaren, als een beeld voor Johannes, en als een beeld voor allen die in Christus gelooven, om aan te geven, dat de vrucht van Christus' leven en sterven niet tot weinige plaatsen zal bepaald blijven, maar zal worden toegepast aan de harten van Joden, Heidenen en Mohammedanen.

Onder de Oude Bedeeling was er maar éen gouden kandelaar. Toen was de Kerke Christi maar tot éen volk bepaald, het volk uit Abraham gesproten.

Maar nu niet meer éen kandelaar; — nu zeven!

Omdat de Heiland door Abraham een zegen wilde bereiden aan alle volkeren en geslachten en Zijn Raad ook steeds wordt uitgevoerd, zooals het Hem behaagt.

Rijk vertroostend dus voor den balling Johannes, die, gebonden met banden der verdrukking en slavernij, wél eens kon zuchten bij de overdenking : wat zal er van de verkondiging van het Evangelie terecht komen?

Want nu ziet hij de uitgebreidheid van Gods gemeente in een heerlijk beeld voor zich.

Neen — satan en wereld kunnen ten slotte Gods voornemen en Christus' zoenarbeid niet verijdelen.

God de Heere zal aan Zijn eer komen en Christus zal Zijn gemeente vergaderen, aan alle plaatsen Zijner heerschappij.

En zien we niet reeds heerlijk de vervulling van het goddelijk beeld hier aan Johannes getoond?

In het Noorden en in het Zuiden, in het Oosten en in het Westen zien we de stad Gods uitgebouwd, zien we de inwoners van Sion vermeerderen, zien we den boom des levens de takken uitbreiden tot schaduwen van rust en vrede voor velen.

En gansch die groote gemeente aan alle plaatsen van Gods heerschappij moet roemen en prijzen Hem, Die de Alfa en de Omega is, de Eerste en de Laatste, Die daar als Priester, Profeet en Koning staat in het midden Zijns volks, waarvan gansch Sion getuigt: „alles wat aan Hem is, is gansch begeerlijk!"

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 augustus 1910

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Schriftbeschouwing.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 augustus 1910

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's