Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Christelijk-Gereformeerd. I.

Ds. W. F. v. d. Kodde, Chr. Geref. pred. te Kornhorn, heeft een boekje geschreven, waarin hij uiteenzet, waarom de Christelijk Gereformeerden zelfstandig willen blijven bestaan en zich niet willen vereenigen met „de Geref. Kerken" — en het is zijn bede dat de vélen „die klagen en zuchten" in de Geref. Kerken „over de verguizing van het zoo rijk gezegende werk der Scheiding van 1834 en over de steeds meer naar voren tredende dwalingen in de Gereformeerde Kerken", spoedig vrijmoedigheid mogen ontvangen om die Geref. Kerken te verlaten en tot de oude paden terug te keeren.

„O, mocht de dag spoedig komen, geliefde broeders en zusters, dat gij het knellend en geestdoodend juk der Geref. Kerken verbreekt om weder met ons, als getrouwe kinderen der Scheiding, te wandelen in het voetspoor der vaderen en alzoo ook in kerklijken zin te zijn: „Eene kudde onder eenen Herder en eenen Heere."

Wij willen uit die brochure van Ds. v. d. Kodde („Waarom Chr. Gereformeerd en niet Gereformeerd? " Druk van H. van Dijken — Nieuwe-Pekela f 0.25) een en ander mededeelen, om eens onder de oogen te krijgen hoe in die kringen geschreven en geoordeeld wordt in kerkelijke zaken.

Op blz. 5 lezen we: Sedert de Synode der Christelijke Gereformeerde Kerk in 1892 den treurigen moed bezat om het standpunt der Scheiding van '34 te verlaten en de Christelijke Gereformeerde Kerk deed verzeilen in het moeras der doleantie van 1886, is er al héél wat-gesproken en geschreven, om dat heillooze werk der verwoesting goed te praten.

Het spreekt wel van zelf, dat zij, die als weinige getrouwen in den lande slaande bleven om in het voetspoor, eenmaal door de vaderen der Scheiding gelegd, te blijven wandelen, nu ook het mikpunt worden van allen die de Vereeniging van 1892 zoo hemelhoog prezen en haar roemden als een werk uit God.

Wat al haat en vijandschap werd er aan den dag gelegd tegen de Christelijke Gereformeerden en dat alleen, omdat zij, getrouw aan God en hunne belijdenis, de erve der vaderen niet wilden vorkoopen voor een schotel vol Ezau's gerecht, een schotel vol linzenmoes.

Maar toch, dankbaar moet ook erkend, dat er nog vele broeders en zusters in de Gereformeerde Kerken zijn, die zich nauw aan ons verbonden gevoelen en treuren vanwege den smaad en laster den getrouwen aangedaan; Christenen, die het wel gevoelen, dat de vereeniging der twee kerkgroepen in '92 een oorzaak is geworden van namelooze ellende, een werk uit menschen en niet uit God.

Het werk der Scheiding van '34 is een werk door God gewrocht en daarin wordt een voortzetting van de ware Kerk van Christus gezien — maar dit kan niet van de doleantie van '86, noch van de vereeniging der twee kerkgroepen in'92 gezegd worden. Ook verleenen de Gereformeerde Kerken in Nederland vrijheid tot het verkondigen van eene leer, die niet Bijbelsch en tevens verderfelijk is te noemen.

Op blz. 15 lezen we: „Twee en vijftig jaren waren, sedert het groote en heerlijke werk der Scheiding had plaats gegrepen, voorbij gegaan.. Het kleine mosterdzaadje was gedurende dien betrekkelijk korten tijd tot een grooten boom gewassen.

Helaas! nog vele Christenen in den lande, waarvan men iets beters had mogen verwachten, bleven zich vrijwillig buigen onder het juk door het Hervormd Kerkgenootschap hun opgelegd. Wel trachtte men door middel van evangelisatie tot reformatie der Kerk te geraken, maar het resultaat was ten slotte een nieuwe afscheiding. Namaak van wat God in '34 had gewrocht. Namaak — maar daarom was zij juist zoo gevaarlijk en werden veler oogen verblind. Men streed — zoo het heette — voor de eere Gods; men kon niet langer gedoogen, dat Koning Jezus van den troon Zijner macht gestooten werd en eene goddelooze Synode daarop plaats nam om het hoogste gezag in de Kerk te oefenen, en daarom was men zoo vrij om, overeenkomstig het ambt der geloovigen, de reformatie der Kerk ter hand te nemen. O, dat was nu alles wel vroom geredeneerd en zalvend voor zoo menige ziel, die zuchtend en klagend neerzat bij het diepe verval der Kerk, hopend en biddend, dat het den Heere eens mocht behagen uitkomst te schenken, maar was dat inderdaad naar den wille Gods gehandeld en kon op zulk een daad wel ooit de goddelijke goedkeuring rusten ? Och, broeders en zusters en allen die nu nog met een bezwaard gemoed neerzitten in de zich noemende Gereformeerde Kerken, omdat gij er 's Heeren Geest in mist, laat ons toch eens rustig én nuchter nadenken over wat in 1886 geschied is en wat naar het Woord des Heeren en onze belijdenisschriften eigenlijk had moeten geschieden, zou men den Geest des Heeren niet bedroeven en in het rechte spoor wandelen.

In 1834 had de Heere Zijne gemeente reeds uit het diensthuis der zonde uitgeleid. De Kerk des Heeren was niet alleen onder de leiding van den Koning der Kerk tot openbaring, maar zelfs weder tot heerlijken bloei gekomen, toen in 1886 aan velen in de Herv. Kerk de oogen opengingen voor den onhoudbaren toestand van die Kerk.

Kon het nu wel recht, naar den eisch van Gods Woord en onze belijdenisschriften zijn, dat die Christenen zich van het Hervormd Kerkgenootschap afscheurden en tot eene nieuwe 'kerkformatie kwamen?

De doleerende Kerken, waren zij geene nieuwe Kerken, Kerken geheel en al los van het Genootschap der Hervormden? 't Is waar, „wij scheiden ons niet af" — zoo riepen de leidslieden der doleantie en om de goê-geloovigen deze leugen gretig te doen slikken, moesten de processen om het kerkelijk goed gevoerd, handig dienst doen.

Maar wisten die leidslieden der blinden niet beter?

O, wij gelooven dat er ook nog sukkels onder waren, die, wat zij voorstelden, inderdaad geloofden, maar daar liepen ook anderen onder, mannen die de macht van het woord bezaten en wisten, dat, wat zij den eenvoudigen goedgeloovige luidjes opdischten, niet dan bedriegelijk lokaas was.

Hoe anders is het te verklaren, dat Dr.'Kuyper later in eene vergadering, die te Baarn gehouden werd, op de vraag: „of men niet dadelijk tot de Christelijke Gereformeerde Kerk had moeten overgaan" ten antwoord gaf: „dat in dat geval slechts zoovele honderden als nu duizenden de Herv. Kerk zouden hebben verlaten."

Ds. van Lingen schreef in „De Wekker": „er moest dus misleiding plaats hebben! Was die politiek uit God of naar den Bijbel of Gereformeerd?

(Wordt vervolgd.)

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 augustus 1910

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 augustus 1910

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's