Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Staat en Maatschappij.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Staat en Maatschappij.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

BIJVOEGSEL BEHOORENDE BIJ DE WAARHEIDSVRIEND van Vrijdag 7 October 1910.

Kerstening van Indië.

Van meetaf is het optreden van den heer Idenburg als gouverneur-generaal in Nederlandsch Indië bijzonderlijk door ons christenvolk met groote ingenomenheid begroet.

Men zag in.den heer Idenburg den man, die, krachtens zijn beginsel en geleid door den moed zijner overtuiging, gepaard aan groote kennis van Indië en Indische toestanden, den zoo diep ingeroesten en daarbij verwoestenden anti-christelijken geest in het Indische leven zou weten te breidelen. Immers het bleek telkens hoe juist de vijandschap tegen de religie en het minachten van de Christelijke levensbeschouwing door de toonaangevende kringen in de Indische samenleving het leven voor andersdenkenden schier onmogelijk maakte en ook indirectelijk de Zending schade berokkende. .

Zou inderdaad de nieuwe gouverneur-generaal opgewassen zijn, om tegen de publieke opinie in te gaan ? Zou het hem mogelijk zijn in het Indische leven het Christelijk beginsel in te dragen?

De verwachtingen zijn dienaangaande niet teleurgesteld.

De heer Idenburg heeft den strijd tegen den modernen geest aanvaard. Met groote omzichtigheid heeft hij den weg afgebakend, waarop hij stap na stap vooruit gaat. Dat hij in zijn strijd tegenstand zou ontmoeten, was te begrijpen. Natuurlijk niet van de zijde der ambtenaren, maar van die der publieke opinie en wel met name van de pers. Reeds leek het voor de Indische wereld zoo vreemd, dat een man van gereformeerden huize het hooge ambt van gouverneur generaal werd opgedragen, maar om daarenboven nog iemand op den troon te Buitenzorg te moeten dulden, die vierkant tegen de adat (bestaande gewoonten) ingaat, en die in zijn beleid voor de eere Gods opkomt, zie dat acht men niet te kunnen dragen.

Intusschen de heer Idenburg heeft een groot deel van ons volk achter zich, dat met de grootste belangstelling den gang van zaken in Indië volgt.

Laten wij het nog eens met blijdschap mogen herinneren, dat wij met groote dankbaarheid zijn eerste woorden hebben opgevangen, toen hij in een kloeke rede bij de aanvaarding van zijn ambt het uitsprak: dat hij in de uitoefening van zijn ambt zich er diep van doordrongen wenschte te gevoelen, dat de Overheid, als Gods dienaresse, allereerst geroepen is, om het door Hem gestelde recht te handhaven en gerechtigheid te beoefenen. Waarbij hij de verwachting uitsprak, dat allen die in bestuur of administratie met gezag of verantwoordelijkheid zijn bekleed van denzelfden geest vervuld en door denzelfden wil geleid hem de vervulling van zijn doel zouden mogelijk maken.

En dat deze woorden geen holle klanken waren, daarvan legt de circulaire, waarvan we onlangs melding maakten en waarin voor de Zondagsheihging werd opgekomen, goede getuigenis af, zoo ook weer de nieuwe circulaire, die dezer dagen tot de hoofden van gewestelijk bestuur en de voorzitters van de locale raden werd gericht, bedoelende: om het houden van „markt" op Zondag tegen te gaan.

Gouverneur-generaal Idenburg moge op deze wijze voortgaan, waar op velerlei gebied de behartiging der geestelijke belangen in Indië nog voorziening vraagt.

Maar dan is er nog iets.

Onze koloniale politiek vraagt op dit oogenblik een voorzichtig en doortastend beleid in zake de kerstening der heidensche stammen in de Buitenbezittingen, d. i. in het gebied dat buiten het eiland Java is gelegen.

Naar de ervaring leert, blijven de heidensche volken, zoodra zij met andere volken in aanraking komen, niet langer in het heidendom. Door de uitbreiding nu van ons bestuursstelsel komen onze ambtenaren meer en meer in contact met de heidensche volken. Door die aanraking zal het heidendom ineenstorten. Het is nu de vraag: wie zal op die heidenen vat krijgen. Christendom of Islam? Eenmaal onder de vleugels der Mohammedanen, zijn de heidenen voor ons verloren, en gaat het niet meer om ze den weg der zaligheid te leeren kennen. Zoo staan de Buitenbezittingen op het oogenblik in het teeken van den strijd tusschen Christendom en Islam en zekerlijk zal de Mohammedaan geen enkel wapen ongebruikt laten, om in dien machtigen strijd voor Mohammed de overwinning te behalen.

Daarom hebben wij ons in onze koloniale politiek rekenschap te geven van de ernstige dagen, die wij in Indië doormaken. Voorzichtig beleid maar daarnaast ook een krachtig ingrijpen is gewenscht, wil het heidendom niet ten buit worden aan den Islam. Op onbekrompen wijze moeten de gevestigde Christengemeenten op den voet, zooals dit voor de Sangir-en Talaud-eilanden geschiedde, geholpen worden, dan komt het geld vrij voor de Zending, om beslag te kunnen leggen op den arbeid onder de volken van het heidendom.

Het is vooral ook om deze reden, dat we verblijd zijn dat er in Buitenzorg een landvoogd is als de heer Idenburg. Moge het hem gegeven worden, om in den ontzaglijken strijd die komende is, de Banier des Kruises hoog te houden.

En worde hij daartoe uit het moederland krachtig gesteund!

Wonderlijke beschouwingen.

In De Nederlander, het Orgaan der Christelijk-Historische partij, komen af en toe brieven voor uit Indië. In een brief, geplaatst in het laatste Zaterdagnummer, wordt de bekende Zondagscirculaire van den heer Idenburg besproken. De briefschrijver zegt daarvan:

De Zondagscirculaire van den gouverneur-generaal heeft hier verre, van instemming gevonden, maar daarop zal de nieuwe landvoogd hier wel nooit kunnen hopen. Zoowel de pers als de meerderheid der toonaangevende personen behooren hier politiek tot wat ik onlangs hoorde noemen: „de alleen zaligmakende vrijzinnige kerk" en die ziet nu eenmaal niet veel goeds in een rechts gouverneur-generaal. Toch is wat de heer Idenburg verlangt, niet.te veel geëischt. Dat er van ambtenaren verlangd wordt, dat zij niet officieel aan feestelijkheden op Zondag zullen deelnemen, is toch volkomen juist. Wat zij als particulier persoon, doen, laat de landvoogd daar, maar hij wil niet, dat in een niet-Christelijk land de organen van de regeering onzer Christelijke natie als zoodanig blijk geven absoluut niets te geven om een der voorschriften van den Christelijken godsdienst. Wal moet de inlander, die van den Zendeling leert, dat een der voorschriften van het Christendom is: „Eert den Sabbathdag, dat gij dien heiligt!" wel denken van een Christelijke natie, welks gouvernement officieel de grootste verachting vcor dat gebod aan den dag legt. Ik meen dan ook, dat de circulaire van den gouveneur-generaal door ieder onbevooroordeeld mensch volkomen juist zal worden geacht. Men tracht echter er politieke munt uit te slaan, hangt de menschen vréeselijke schrikbeelden voor oogen en zegt, dat dit slechts een eerste stap is, die voeren zal tot invoering van een Engelschen Zondag. Afgezien van de omstandigheid, dat ik den gouverneur-generaal veél te verstandig acht, om tot dergelijke uitersten over te gaan, meen ik ook, dat een dergelijke maatregel hier absoluut uit den booze zou zijn.

Deze zijne meening nader toelichtende, schrijft de briefsteller:

Tegenover een Engelschen Zondag behoort te staan een vrije Zaterdagnamiddag, ten einde zich te kunnen wijden aan sport en andere uitspanningen, waaraan iemand na een week van arbeid behoefte heeft.

Dit nu is hier volstrekt uitgesloten. Wel sluiten de meeste kantoren op Zaterdag vroeger dan op andere werkdagen, maar de middag is hier absoluut ongeschikt voor eenige ontspanning, aangezien het dan te warm is.

De aangewezen tijd voor de wekelijksche ontspanning zal dan ook wel altijd de Zondagmorgen blijven. Waar nu bovendien de ochtenden hier voor het grootste deel der menscbheid duren van 's morgens 6 tot 's middags half een à een uur, kan men natuurlijk zeer goed zijn kerkeplichten waarnemen en tevens de noodige ontspanning nemen; 's middags na de rijsttafel wordt er geslapen. Het invoeren van een Engelschen Zondag of iets wat daarop lijkt, zou in het toch al niet veel afwisseling biedende Indische leven, den menschen een groot deel hunner levensvreugde rooven en terecht zeer groote ontevredenheid wekken, waarom er dan ook nu reeds braaf gemopperd wordt door de door overdreven krantenberichten, enz. verschrikte menschen.

Het zal wel geen betoog behoeven, dat wij met het laatste deel uit dit epistel het niet eens zijn. Terecht maakt dan ook de redactie van De Nederlander een aanteekening bij deze wonderlijke beschouwingen. De redactie zegt:

Wij laten de volgende beschouwingen voor rekening van den schrijver. Daar wij niet voldoende bekend zijn met de plaatselijke toestanden kunnen wij geen positief oordeel uitspreken en dus niet zonder meer de verantwoordelijkheid op ons nemen voor de beweringen van den schrijver over deze belangrijke quaestie.

Hét komt ons intusschen voor, dat De Nederlander nog een stapje verder had moeten gaan en eenvoudig weg de beschouwingen van zijn briefschrijver had behooren af te keuren. Hoe de toestanden (plaatselijke of andere) ook mogen zijn, het gebruiken van den Zondag voor sport kan onder geen omstandigheid onze goedkeuring hebben.

Twee vragen.

Bij de betooging, die van de sociaal-democratische arbeiderspartij is uitgegaan ten gunste van het algemeen kiesrecht, waarvan in een strooibiljet werd gezegd dat: „het algemeen kiesrecht is het honderdvoudig protest tegen den roofbouw, dien het kapitalisme voert op het arbeidersleven", waren ook vertegenwoordigd 42 afdeelingen van den Bond van Nederlandsche onderwijzers, uitmakende een getal van niet minder dan ruim 3600 onderwijzers, zijnde dit aantal meer dan de helft van de bondsleden.

We vragen met „Het Schoolblad", waarom de Bond van Nederlandsche Onderwijzers maar niet den naam van Soc.-Dem. Onderwijzers-Vereeniging zou aannemen?

Maar aan die vraag van het Onderwijzers-Genootschap voegen we nog een tweede toe, nl. deze of de onderwijzers-leden van het Genootschap, met het bovenstaande voor oogen, onze bezwaren tegen het openbaar onderwijs nog niet begrijpen.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 oktober 1910

De Waarheidsvriend | 6 Pagina's

Staat en Maatschappij.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 oktober 1910

De Waarheidsvriend | 6 Pagina's