Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Die ons getrokken heeft uit de macht der duisternis en overgezet heeft in het Koninkrijk van den Zoon Zijner liefde. Coll. 1:13.

Getrokken en overgezet.

In de duisternis der natuur maakt de zpnde zeker wel hare grootste slachtoffers. Het donkere van den nacht spreidt een dichten sluier over veel woelen der zonde. Het uitbrekende kwaad maakt zich ruimte waar het licht van den dag beperkt wordt. De dronkaard en de overspeler, de dief en de moordenaar wanen zich vrijer als 's menschen oog hen niet bespiedt. Dan laten de dienstknechten der zonde den vrijen teugel aan hunne hartstochten. En toch, waar de vrijheid des vleesches is daar is tegelijkertijd de treurigste slavernij. Om een handvol geld slaat men zijn naaste dood. Om een prikkelend vocht verwoest men eigen lichaam en huisgezin. Wel, dan moet er toch een geweldige macht zijn die den mensch her-en derwaarts sleurt.

Nu spreekt Paulus in bovenstaande woorden niet van de duisternis in de natuur, maar van de geestelijke duisternis waaruit God Zijn volk trekt. O, hoeveel dankensstof is er hier voor Paulus. En hoewel het ontegenzeggelijk waar is dat de satan zijne bende uitzendt in het nachtelijk duister, het is toch niet minder waar dat het stille van den nacht wel eens voor velen van Gods kinderen is geweest een dag van 's Heeren heirkracht. 't Was middernacht toen Paulus en Silas in Filippi's gevangenhuis biddende en Gode lof toezingende waren, toen de bevende stokbewaarder vroeg naar de zaligheid zijner ziel. Niet alleen voor een Jacob, niet alleen voor een Nicodemus, maar nog voor me­nigeen vormt de nacht de muren van een Bethel, waarin onvergetelijke uren worden doorleefd en de zoetste vreugde wordt gesmaakt, waarin iemand gegrepen en getrokken wordt uit het gewoel des verderfs. Wat door de macht der duisternis het allermeest wordt misbruikt, blijkt nog altijd een middel te zijn in de trekkende en overzettende hand des Heeren. Ook hierin treedt de Christus weer als zulk een rijke Borg voor Zijne Gemeente naar voren. Immers juist in het donkere der natuur is Zijn hevigste lijden geweest. „Dit is uwe ure en de macht der duisternis" sprak Hij tot hen die Hem als een nachtelijken boosdoener kwamen grijpen. Het donkere Gethsémané en de lijdensbeker gaan bij Christus saam. Maar ook tóén hield Hij vast aan den wil Zijns Vaders. Na de duisternis aan Zijn Kruis was het nog „mijn God, mijn God" dat over Zijne lippen kwam. Zoo is Hij ook hierin de Plaatsbekleeder voor Zijn volk om den nacht te maken tot een licht.

Maar laat ons bij de macht der duisternis toch niet slechts denken aan uitbrekend kwaad. Zelfs de meest ingetogen mensch, die misschien geen diertje kwaad zal doen, laat staan zijn naaste, ligt toch van nature gekluisterd in de macht der duisternis. Niet de gevangene die stil zit gevoelt de zwaarte van den ketting aan zijn voet, maar hij die vrij wil zijn, hij die wil gaan loopen gevoelt de macht die hem vasthoudt. Zoo zitten er talloos velen rustig neder hunne boeien niet bemerkende. Ongestoord leven zij voort; vrede ligt op hun gelaat, op hun werken uitgespreid; de glimlach ontbreekt zelden; zij genieten van het leven wat zij er van kunnen en. .. waarom zoduen zij ook niet dankbaar zijn? Dit behoort er zoo bij, zoo meent men. Maar van de dankensstof die Paulus hier noemt kennen zij niets. En als dan de bekommerde over zijn zielestaat in moedeloosheid nederzit kan hij wel eens vragensmoede worden. Waarom zij vrede en ik onrust op onrust? Waarom zij voorspoed en ik verdrukking en benauwdheid? Waarom gaan zu met een breeden zwier het leven door en ik „al den dag ben ik geplaagd, mijn ziel verschrikt, mijn boezem jaagt en nooit verscheen er morgenstond, waarop ik geen kastijding vond". Mijn lezer, als gij dit laatste eenigszins kent, och wil dan de eersten niet benijden. Immers de satan spreidt zijn koningsmantel over de kluisters van den dood. Hij laat zijn onderdanen steeds dat bedriegelijk kleed zien, zoodat zij zichzelf bovendien nog den vrijheids-hoed op het hoofd zetten met een: „wij zijn vrij, wij hebben nooit iemand gediend". Zoo regeert de koning der duisternis zijn rijk.

Maar als uwe zonde u tot smart is geworden, dan hebt gij beproefd te loopen en gij kondet niet; dan hoordet gij uwe ketenen rinkelen, dan pijnigden zij u; en toen gij u los wildet maken van uwe ongerechtigheid zat gij voor dat ge het wist reeds lang vast in eigengerechtigheid; dat zijn de blokken aan uwe voeten en als gij dan maar met uwe biddende handen ook een biddend hart. tot God kondet opheffen, ... echter ook dit ontbrak u, en zoo zaagt ge zelfs geen geopende deur in uwe gevangenis. En toch heeft Zich de Heere een weg gebaand tot uw hart, waar de ketenen uwer duisternis zijn vastgeklonken.

Wat wij daar noemden is de trekking des Vaders, het is de liefdekoorde die uitgaat van het Koninkrijk van Gods Zoon; een liefdekoorde die trekt uit eene macht waarin wij zijn ont­ vangen en geboren, waarin wij zoo omklemd zijn dat wij den „dood" liever hebben dan het „leven"; een liefdekoorde wier trekkingen soms reeds van de jeugd des menschen zijn op te merken. Maar dan is wel eene sterke koorde noodig om ons te trekken zoodat wij los worden van al wat ons vleesch bemint. De onuitsprekelijk rijke Christus heeft die sterkte verworven tóén Hij den dood verslonden heeft tot overwinning. Die Christus werpt Zijn menschenzeelen uit overal waar Zijn Woord komt, menschenzeelen die door diepten van zelfkennis Gods kinderen trekken, die ook dan sterk trekken als den vermoeide en belaste Jezus' woord in het hart klinkt: Komt tot Mij en Ik zal u ruste geven. O, welk eene aantrekkelijkheid ligt er in het kruis van Christus voor een door schuld verslagen hart! Hiervan verstaat elk geloovige iets.

De Heere Jezus weet Zich aan Zijne Gemeente..beminnelijk te maken, zoodat het uit hart en mond klinkt: al wat aan Hem is, is gansch begeerlijk. Zalig als wij van uit de macht onzer duisternis die deur van het eeuwige licht ons geoped zien.

Paulus spreekt van een overgezet worden in het Koninkrijk van den Zoon van Gods liefde. De Heere neemt met Zijne machtige armen de moegestredenen en moegebedenen op en zet hen in de schoonste vrijheid. Hij beurt ze op uit het slijk der zonde en stelt hunne voeten op eenen rotssteen. De goede Herder zoekt Zijn verloren schaap op, maar het gevonden hebbende, jaagt Hij het niet voor Zich uit, trekt het ook niet achter Zich aan; Hij neemt het op Zijne schouderen om het over al de dwaalpaden heen te zetten in den veiligen stal. De moede pelgrim die het heeft moeten opgeven om zelf den berg van Gods heiligheid te beklimmen wordt gezet op den top waar het een Petrus goed is om „met Hem op.den heiligen berg te zijn." Dan roemt Gods kind: „Christus, mijn Christus! Gij hebt mij gekocht door Uw bloed! Gij zijt mijn Rots, mijn Deel! Gij hebt mij van schuld ontheven. Door U zijn mijne zonden achter Gods rug geworpen zoodat er niet meer aan gedacht zal worden, in der eeuwigheid niet."

O, welk een ruimte in het geloof is er bij Christus !

„Overgezet" zegt. de apostel. Ja, de Vader zet Zijn kind over veel ellende, veel tranen, veel moeiten en veel zorgen heen, over bergen van zonde, over bergen van ongeloof.

Dat is het werk des Vaders. Mocht Gods kind minder beproeven er zichzelf overheen te zetten, hij zou ook meer ervaren dat, wanneer God hem overzet, hij op de rechte plaats is; een plaats in een koninkrijk waarin geen, macht der duisternis heerschappij voert, waarin 's menschen wil niet zegeviert, maar waar alleen Hij regeert die voortgesproten is uit de eeuwige liefde des Vaders. En zijne geboden zijn niet zwaar.

Mijn lezer, trekt de Heere u niet door Zijn Woord? Hij heeft u toch niet aan uw lot overgelaten zoolang Zijne Sprake u bereiken mag. Nu, uit datzelfde Woord wordt u gezegd: „Heden, indien gij Zijne stemme hoort, zoo laat u leiden". Laat u leiden tot de erkentenis uwer schuld en bittere armoede en geheele hulpeloosheid tegenover alle Gods geboden, opdat gij u ook mocht laten leiden in de lieflijke omhelzing uwer ziel door Christus.

De Gemeente des Heeren heeft zeker reden om met Paulus den Vader te danken voor Zijn trekken en overzetten. Maar mocht zij dan ook bedenken dat het nog niet is een overzetten in het rijk der verheerlijking, maar wel in het Koninkrijk des Zoons hier op aarde. Zij heeft dus een strijd te voeren, een strijd tegen de zonde in en buiten haar, een strijd op het nauwe pad des levens.

Eens zal Christus al Zijn kinderen tot Zich trekken om ze over te zetten in het eeuwige licht.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 november 1910

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 november 1910

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's