Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Onze Belijdenis.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onze Belijdenis.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

VII.

Het derde van onze belijdenisschriften, dat gewoonlijk in engeren zin als „onze Confessie" of „onze Belijdenis" wordt aangemerkt, is het geschrift dat omstreeks het jaar 1559 door Guido de Brés in 37 artikelen is samengesteld.

Deze Guido de Brés, de opsteller van onze Belijdenis, was geboren in het jaar 1522 te Bergen in Henegouwen. Van huis uit behoorende tot de Roomsche Kerk, kwam hij door het lezen der H. Schrift tot onderzoek en daardoor tot kennis der Waarheid. Toen hij tot de Hervorming was overgegaan, dwong de vervolging hem uit Bergen te vertrekken. Hij reisde toen als glasschilder naar Engeland waar in die dagen juist het licht der Hervorming doorbrak, In Londen, waar een groote menigte Hervormden uit Duitschland en de Nederlanden tegen de vervolgingen een toevlucht zochten, vond hij gelegenheid om zijn geloof te sterken en zijne kennis te vermeerderen.

Toen hij echter verstond, dat hij in de Nederlanden als een middel in de hand des Heeren in het belang van Gods Koninkrijk werkzaam kon zijn, keerde hij naar zijn vaderland terug. Eerst vestigde hij zich te Rijssel, waar dagelijks een aanzienlijke menigte samenkwam om de prediking des Evangelies te hooren. Nadat de gemeente daar verstrooid was, vertrok hij naar Gent, waar hij de Nederlandsche Geloofsbelijdenis onder den naam van „Staf des Geloofs" ontworpen heeft.

Vandaar vertrok hij naar Geneve, waar hij in de onmiddellijke omgeving en onder leiding van Calvijn zijn studiën volbracht. Na eenigen tijd aldaar vertoefd te hebben, keerde hij naar de Nederlanden terug, waar hij toen, vooral in de steden Rijssel, Valenciennes en Doornik als leeraar is werkzaam geweest.

Omstreeks het jaar 1566 was hij met zijn ambtgenoot Peregrin de la Grange te Valenciennes gevestigd, waar weldra als vrucht op hunnen arbeid een bloeiende gemeente ontstond. In het volgende jaar echter werd deze door den storm der vervolging, die vooral in die dagen opstak, verwoest. De predikanten de Brés en de la Grange waren eerst nog gevlucht, doch weldra vielen zij beiden in de handen hunner vijanden. Nu was spoedig hun beider vonnis geveld en den 31en Mei van datzelfde jaar werden zij beiden door ophanging van het leven beroofd.

Toen het vonnis des doods hun werd aangezegd, hebben zij beiden die boodschap als een goede tijding ontvangen; de Brés zou zelfs zijne medegevangenen hebben toegeroepen: „Mijne broeders, ik ben heden ter dood veroordeeld om de leer van den Zone Gods. Geloofd moet Hij wezen; ik ben daarom zeer blijde en had nooit gedacht dat God mij zulk een eer aangedaan zoude hebben. Ik gevoel dat mijn aangezicht verandert en verheugd is vanwege de genade. Ja, mijn hart springt op in mijn lijf." Bij de terechtstelling zouden de laatste woorden van de Brés geweest zijn: „de tijd mijner scheiding is nabij; ik ga henen om in den hemel te maaien wat ik hier op aarde gezaaid heb; ik heb den goeden strijd gestreden en ben mijnen kapitein getrouw geweest; mij is de kroon der rechtvaardigheid bereid, welke de Rechtvaardige Rechter mij geven zal. Mij dunkt, dat mijn geest vleugels heeft om in den hemel te vliegen, aangezien ik heden genood ben ter bruiloft mijns Heeren des Zoons van God."

Op deze wijze heeft Guido de Brés met zijn dood bezegeld de kostelijke belijdenis, die hij niet slechts voor zijn eigen geloof, maar ook voor het geloof van de Kerk des Heeren in deze landen gegeven heeft. Immers de eer van onze Belijdenis te hebben samengesteld, moet ongetwijfeld aan Guido de Brés worden toegekend.

Toch moeten we niet meenen, dat onze Belijdenis uitsluitend het werk zou zijn van Guido de Brés. In de eerste plaats toch moeten we niet vergeten, dat de Brés zich bij het ontwerpen van onze Belijdenis bediend heeft van de Belijdenis der Hervormden in Frankrijk, die in 1559 in een Nationale Synode der Gereformeerde Kerk onder het kruis opgemaakt en aangenomen was. En in de tweede plaats moeten we bedenken, dat de Brés voor het opstellen zijner Belijdenis, ook hier in ons vaderland, verschillende mannen, die zich op theologisch gebied een naam verworven hebben, geraadpleegd heeft.

Een dezer mannen was de geleerde en godvruchtige Adrianus Saravia. Deze was, toen hij de Belijdenis hielp opstellen, predikant in de Kruiskerken van Antwerpen en Brussel, terwijl hij later hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Leiden was. Saravia schrijft zelf, dat hij een der eerste opstellers van onze Belijdenis is geweest. Hij erkent dat „dezelve geschreven is in de Fransche taal van Christus' getrouwen knecht en martelaar Guido de Brés." Maar hij voegt er aan toe, dat de Brés „voor zij uitgegeven wierd, dezelve aan de dienaren des Goddelijken Woords, die hij heeft kunnen bekomen, heeft medegedeeld en het aan hen heeft gesteld, zoo henlieden iets mishaagde, te verbeteren; ook daartoe er af te doen, zoodat zij niet moet gehouden worden voor ééns mans werk."

Behalve deze Saravia, wordt als tweede die een werkzaam aandeel in het tot stand komen onzer Belijdenis gehad zou hebben, genoemd Hermannus Modet. Deze was geboren te Zwolle en was in 1544 reeds als Hervormd leeraar bekend. Hij was de eerste, die het den 14en Juni 1566 waagde om in Nederland, in de nabijheid van Oudenaarde, openlijk op te treden. Toen de beeldenstorm uitbrak en hij den dienst te Antwerpen waarnam, hield men hem voor een van de aanstokers, van welken blaam hij zich echter schitterend gerechtvaardigd heeft. Later was hij predikant te Zierikzee en te Utrecht, waar hij vooral een der heftige bestrijders van de volgelingen van Duifhuis was. Ook tegen de Wederdoopers trad hij op.

Naast Saravia en Modet, die als de voornaamste medewerkers onzer Belijdenis kunnen aangemerkt worden, zijn er nog andere vermaarde en godzalige mannen, die althans het zegel hunner goedkeuring aan de door de Brés ontworpen Belijdenis hebben gehecht, mannen die zoowel binnen als buiten ons vaderland de Waarheid des Evangelies hebben verkondigd en van wie sommigen die Waarheid met hun bloed bezegeld hebben. We noemen slechts Christoffel Fabricius, die in 1564 te Antwerpen levend is verbrand, Kornelis Kooltuin, die vooral in Noord-Holland gearbeid heeft; verder Petrus Datheen en Casper van der Heyden, die toen het Woord bedienden te Frankendaal, Vallerandus Pollanus te Frankfort, Johannes Tafin te Metz, Nicolaas Gallasius en Petrus Alexander, predikanten te Londen, en meer anderen.

Zoo zien we dat verschillende mannen, met verschillende gaven toegerust, doch door eenzelfden band van geloof en liefde aan elkander verbonden, een meer of minder werkzaam aandeel in de samenstelling van onze Belijdenis gehad hebbeu.

Maar al is de stof mede door anderen geordend, al zijn de steenen mede door anderen samengebracht, de eer van de zuil onzer Belijdenis te hebben opgericht, blijft weggelegd voor „Christus' getrouwen knecht en martelaar" Guido de Brés.

{Wordt vervolgd.)

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 december 1910

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Onze Belijdenis.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 december 1910

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's