Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Staat en Maatschappij.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Staat en Maatschappij.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een urgente wetsherziening.

Hoe noodig het is, dat er een herziening der Zondagswet tot stand kome, bleek ook weer dezer dagen.

Door de Roomsch-Katholieke Vereeniging van spoor-en tramwegpersoneel te Rotterdam werd tot den gemeenteraad een adres gericht, houdende verzoek, om de aan de Rotterdamsche Electrische Tramweg-Maatschappij verleende concessie in dier voege te wijzigen, dat de Maatschappij voor den Zondagmorgen ontheven worde van de verplichting tot het onderhouden van een vijf-minuten-dienst ten einde haar personeel tot kerkbezoek de gelegenheid te geven.

De raad verzond dit adres om prae-advies aan Burgemeester en Wethouders, die op hunne beurt weer inlichtingen verzochten van de directie der Maatschappij.

Gelijk te verwachten was, waren de inlichtingen van dien aard, dat B. en W. den Raad voorstelden, om op het adres afwijzend te beschikken, Zou toch de dienst op Zondagmorgen zoo ingericht worden, dat aan den wensch van adressanten werd voldaan, dan zou in de meeste gevallen, naar door de directie wordt betoogd, beperking van den dienst een nadeeligen invloed op de inkomsten uitoefenen en het publiek van die beperking niet weinig ongerief ondervinden. Bovendien was uit een onderzoek gebleken, dat nagenoeg bij iederen dienst voor het personeel gelegenheid bestaat een mis bij te wonen en dit slechts voor 14 van het totaal aantal diensten niet mogelijk was, waardoor er 5 beambten zijn, voor wie de gelegenheid tot bijwoning van de mis ontbreekt.

Bij het lezen van het prae-advies van B. en W. kwam onwillekeurig de gedachte bij ons op: „maar hoe staat het op dit punt nu met het kerkgaan der Protestantsche beambten" ?

Van zulk kerkgaan, laat staan van een Zondagsrust voor het Protestantsch spoor-en tramwegpersoneel is natuurlijk geen sprake. De directie der Maatschappij mocht aan haar uiteenzetting nog wel toevoegen, dat mocht in het gedane verzoek der Roomsch-Katholieke beambten worden getreden, ook de Protestantsche beambten, wier aantal wel dubbel zoo groot is, met dezelfde vraag zouden komen, doch dit ten gevolge zou hebben, dat er dan in den Zondagmorgen wel nauwelijks van eenigen regelmatigen dienst sprake zou kunnen zijn.

Of dit dan des Zondagsmorgens zoo erg zou zijn?

Intusschen blijkt uit dit alles wel, hoe noodig het is dat de verouderde en voor onzen tijd niet meer passende Zondagswet worde herzien. De omstandigheden zijn, sedert de wet tot stand kwam, heel wat veranderd.

Met verlangen zien duizenden er naar uit, dat op dit punt door de Overheid krachtig worde ingegrepen.

Men moet op dit aambeeld blijven hameren. Waarom kwam de Protestantsche Christelijke Vereeniging van spoor-en tramwegpersoneel ook dit keer voor de geestelijke belangen harer leden in zake meerdere Zondagsrust niet op?

Gelukkig staan de kansen voor eene nieuwe Zondagswet beter dan ze tot op heden toe stonden. De Minister van Biimenlandsche Zaken toch zeide nog onlangs in de Tweede Kamer-zitting op 1 December, dat de regeering zich na het bekende debat over het sluiten van de landbouwtentoonstelling op Zondag zal gaan bezig houden met eene regeling van het vraagstuk van de Zondagsrust.

Moge spoedig het resultaat van 's Ministers bemoeiingen gezien worden. De tijd dringt!

Een installatie-rede.

Onze lezers zullen zich herinneren hoe wij eenige weken geleden de aandacht vestigden op de benoeming van de Staatscommissie tot herziening van de bestaande verhouding tusschen het Gouvernement en de Protestantsche Kerk in Nederlandsch-Indië.

Vonden we, dat die commissie eenzijdig was saamgesteld, met de instelling zelve konden we ons wel vereenigen.

Op 9 dezer nu werd de commissie door den Minister van Koloniën geïnstalleerd. De rede, toen door dien bewindsman uitgesproken, komt ons belangrijk genoeg voor, om haar uit de Staatscourant van dien zelfden datum in haar geheel af te drukken.

De Minister zeide:

Mijne Heeren!

Het heeft H. M. de Koningin behaagd bij besluit van 13 October 1910 no. 21 eene Staatscommissie in te stellen, met de opdracht te dienen van advies omtrent de vraag, welke maatregelen zullen zijn te nemen om te komen tot herziening van de bestaande verhouding tusschen het Gouvernement en de Protetantsche Kerk in Nederlandsch-Indië, met het doel om die Kerk door meerdere zelfstandigheid betere gelegenheid te geven zich naar den eisch van haar eigen leven in te richten, en op mij rust thans de plicht die commissie te installeeren.

In deze eerste plaats zij het mij daarbij vergund u, en in het bijzonder den voorzitter, mijnen oprechten dank te betuigen voor de bereidwilligheid waarmede u de uitnoodiging om in deze commissie zitting te nemen wel hebt willen aanvaarden.

Het zij mij vergund in de eerste plaats aan de hand van enkele historische herinneringen de tegenwoordige verhouding tusschen het Gouverment en de Protestantsche Kerk in Nederlandsch-Indië kortelijk in het licht te stellen.

Bij Koninklijk besluit van 4 September 1815 no. 5 werd ter behartiging van de belangen der Hervormde Kerken in de koloniën ingesteld eene provisioneele commissie voor de Zaken der Hervormde Kerken in in Nederlandsch Oost en West-Indië. Bij Koninklijk besluit van 7 December 1820 no. 113 werd bepaald, dat al de Protestantsche Kerken aldaar onder één en hetzelfde bestuur zouden worden vereenigd. Met het oog op die voorgenomen vereeniging werd de zooeven genoemde in 1815 ingestelde provisioneele commissie voor de Zaken der Hervormde Kerken vervangen door eene commissie tot de zaken der Protestantsche Kerken in Nederlandsch-Oost-en West Indië, waarvan de leden niet alleen uit de Hervormden werden gekozen, maar ook uit de Luthersche, Remonstrantsche en Doopsgezinde kerkgenootschappen.

Deze commissie, meer bekend onder den naam van Haagsche Commissie, bestaat nog: zij is o.m. belast met het doen van de voordrachten aan den Minister van Koloniën voor benoemingen van predikanten voor den Indischen dienst en met hunne inzegening.

Bij evengenoemd Koninklijk besluit van 7 December 1820 werd wijders aan de Departementen voor het publieke onderwijs, de nationale nijverheid en de koloniën en voor de zaken der Hervormde Kerken opdracht gedaan eene organisatie der Indische Kerken voor te dragen.

Door een samenloop van omstandigheden kwam die organisatie voor Oost-Indië eerst bij Koninklijk besluit van 11 December 1835 no. 88 tot stand. Terwijl art. 1 dier beschikking weder het beginsel der vereeniging van alle Protestanten in één kerkgenootschap op den voorgrond stelde, werd bij art. 7 bepaald, dat, voorzoover daartegen geen gewichtige consideratiën bij het Indisch bestuur mochten bestaan, een hooger kerkbestuur over de onderscheiden Protestantsche Gemeenten in Indië zou worden daargesteld; een te Batavia gevestigd kerkbestuur, geplaatst onder den invloed van de Indische Regeering en in verband staande met de Haagsche Commissie.

Aangezien uit Indië daartegen geen bedenkingen werden gemaakt, werd bij Koninklijk besluit van 28 October 1840 no. 57 een Reglement op het bestuur der Protestantsche Kerken in Nederlandsch-Indië gearresteerd.

Naast dit reglement en de eerder genoemde Koninklijke besluiten van 7 December 1810 en 11 December 1835 wordt de verhouding, waarin de Indische Kerk tot het Gouvernement staat, beheerscht door het mede bij Koninklijk besluit (dat van op de uitoefening van kerkelijk opzicht en kerkelijke tucht voor de Protestantsche Kerk in Nederlandsch-Indië en door art 122 van het Regeeringsreglement, voorschrijvende, dat in de bestaande inrichting en het bestuur der Christelijke kerkgenootschappen geen verandering wordt gebracht dan met wederzijdsch goedvinden van de Kroon en het bestuur van het betrokken kerkgenootschap.

De genoemde voorschriften geven aan de Overheid grooten invloed in kerkelijke zaken; zoo worden de eden van de Haagsche Commissie door de Kroon en die van het kerkbestuur te Batavia door den Gouverneur-Generaal benoemd en ontslagen, zonder medewerking van de gemeenten; de predikanten worden niet, gelijk hier te lande, door de gemeenten beroepen, maar door de Regeering in Nederland naar Indië uitgezonden en door den Landvoogd geplaatst en verplaatst; de correspondentie tusschen Kerkbestuur en Haagsche Commissie heeft plaats onder cachet volant door tusschenkomst van de Regeering; bestraffing van predikanten en andere kerkelijke ambtenaren met schorsing of ontslag geschiedt wederom door den Gouverneur-Generaal met beroep op de Kroon; en zoo zijn er meer gevallen, waarin de Regeering geroepen is in zuiver kerkelijke aangelegenheden eene beslissing te nemen. Van de 31 artikelen waaruit het reglement van 1835 bestaat, zijn er minstens 15 waarbij de inmenging der Regeering uitdrukkelijk wordt voorgeschreven.

Scherp steekt hiertegen af de vrijheid waarin de Roomsch-Katholieke kerk zich mag verheugen, die zich in alle interne aangelegenheden geheel vrij en onafhankelijk van de Regeering kan bewegen.

Het kan dan ook geene verwondering baren, dat er herhaaldelijk op is aangedrongen, dat ook aan de Protestantsche Kerk meerdere vrijheid van beweging zou worden gegeven..

{Slot volgt.)

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 december 1910

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Staat en Maatschappij.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 december 1910

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's