Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

En zij baarde haren eerstgeboren zoon, en wond hem in doeken, en leide hem neder in de kribbe, omdat voor henlieden geen plaats was in de herberg. Lukas 2 : 7.

„Geen plaats in de herberg."

Vele geslachten waren opgekomen en weggestorven na dien stond in Edens hof, toen goddelijk mededoogon den eersten lichtstraal van den beloofden Messias deed uitschieten aan den donkeren hemel van een .in zonde verloren volk. In veler hart reeds had 't smachtend schreien des profeten weerklank gevonden: „och dat gij de hemelen scheurdet, dat gij nederkwaamt"!

Maar eindelijk, eindelijk is dan nu over Efratha's velden gedaald die zaal'ge nacht, waarin 't gestarnt' met nieuwe pracht, on 't eng'lenheir met nieuwe vreugd', zich over Jezus' komst verheugt.

De.stilte van den Oosterschen nacht heeft zich gelegerd over Belhlehem's dreven, flonkerend zien de starren neer op 't aardrijk, dat in rust verzonken ligt. Ongewone bedrijvigheid was gezien op de heirwegen van Judea den dag, die voorbijging. Talrijke reizigers zijn-van heinde en verre gekomen om zich op 's keizers bevel te begeven naar de plaats hunner herkomst.

Rome's geweldhebber zwaait den scepter over 't oude land van David. Van hem was 't bevel uitgegaan dat heel de wereld die aan zijne voeten kroop, zou beschreven, geteld worden. En daaraan moet gehoorzaamd, zij 't ook met bitterheid in de ziele, als men gedacht aan Davids zonde, die Davids volk zoo bitterlijk kastijdde.

Maar dit doende was de praalzieke machthebber uit de stad der zeven heuvelen slijk slechts aan den vinger van een Al bestierend God, Die 't daarheen richtte, dat 't woord der profetie vervuld zou worden: „Gij Bethlehem Efratha, uit u zal mij voortkomen, Die een heerscher zal zijn over Israël. Van Nazareth waar Maria woonde, moest zij overkomen naar Bethlehem, opdat zij daar haar Zoon en Zaligmaker baren zoude, Die Zijn volk van zonde kwam verlossen.

Wondervol en aanbiddelijk zijn toch de leidingen Gods.

„Ik weet, o Heere, dat bij den mensch zijn weg niet is.''

Alle dingen moeten medewerken, opdat Gods heil aan Zijne knechten zal bevestigd worden.

Wat machtige stilling van 't door onweder voortgedrevene, dat alles dienstbaar gemaakt wordt tot de volvoering van Gods eeuwigen Vrederaad.,

Israel gekromd in den boei van vreemde overheersching, opdat Israels Borg in Davids stad geboren worden zou. Israel in banden, opdat Bethlehem in waarheid Bethlehem, hemelsch-levend-Brood-huis worden zal.

Hooge gasten herbergde 't stille stedeke reeds. Allen, die nog overig waren van de geslachten van 't Davidisch koningshuis waren naar Bethlehem bescheiden. Maar als de avond reeds gedaald is, dan trekt nog een eenvoudig reisgezelschap 't stadje binnen: een man, die op een muildier een vrouw begeleidde, 't Is Jozef, een timmerman uit Nazareth, die op bevel van Augustus, op bestel des Heeren, uit Galilea naar Bethlehem is opgetrokken. Genaderd tot de karavansera of herberg, waar vreemdelingen onderdak zoeken, klopte ook Jozef aan om nachtverblijf voor zich en zijne Vrouw, die zoo hooge behoefte heeft aan rust en aan een wijkplaats, om den weedom te doorworstelen, waardoor haar zaal'ge moeder­weelde heenbreken moest. „Doch.de vossen hebben holen en de vogelen des hemels nesten, maar de Zoon des menschen heeft niet, waar Hij 't hoofd neerleggen kan"; zoo zou later de Man van smarten spreken, wanneer Hij voortgejaagd werd als een korhoen over de bergen; zoo was 't ook reeds, toen Hij op aarde kwam: want daar was geen plaats in de herberg voor haar, die Hem droeg onder 't harte.

Was dit vijandschap tegen Jezus of Zijne moeder?

Maar wat wist die waard in Bethlehems herberg van Jezus of Maria'  't Was vol; daar was geen ruimte meer beschikbaar. Mogelijk zou hij voor rijk uitziende gasten zich nog tweemaal bezonnen hebben, of er ook wat op te vinden was, terwijl deze eenvoudige menschen hem niet veel hoofdbrekens aandeden. Al wat hij hun geven kon, was een plekje in 't hooi van don veestal, zoo zij daarmede genoegen konden nemen.

Keuze, bleef Jozef niet over, dus nam hij 't eenig-beschikbare voor lief. 't Is moeilijk hierin vijandschap of hardheid van menschen te zien, dat de Heiland van zondaren in een stal geboren werd, en een kribbe van 't vee slechts beschikbaar vond om Hem op te nemen.

Neen, hier is Goddelijke bestiering. Zoo heeft de Redder van zondaren zelf 't gewild.

Zoo was 't beraamd reeds in den schoot der stille eeuwigheid.

Zoo stond 't geteekend in 't ontworpen bestek van Gods eeuwige gunstbewijzen.' Zoo ging 't, opdat Hij, Die rijk was, door Zijne armoede jammervol verlorenen een eeuwigen rijkdom van heil en heerlijkheid bereiden zou.

Wat zou 't lot geweest zijn van een arm en ellendig volk, als Immanuel versmaad had in al de diepte onzer ellendigheid in te gaan. Hij, Die maar één woord te spreken had en twaalf legioenen van hemelsche legermachten hadden Hem in Gethsemané bijstand geboden, Hij had 't hoogste en schoonste dezer aarde kunnen opeischen; Hij had op één wenk de prachtzalen der hoogste weelde kunnen opensluiten en ongekende praal en luister rondom zich kunnen stellen.

Maar Hij heeft de schittering van aardsche grootheid versmaad, en verkiezend 't onedele en 't verachte, heeft Hij komend op deze aarde neergeworpen al wat hoog denkt van zichzelf. Hij is voorbijgegaan wat groot is, en heeft gezocht wat arm en veracht, verschoven en behoeftig was.

Die stal van de herberg, en die kribbe in dien stal is geen toeval of vijandschap of hardheid van menschen, maar Gods bestel, Immanuels eigen keuze; opdat 't al Goddelijke grootheid zou zijn, die in 't menschelijk verachte uitblonk en straalde opdat er niet te roemen overbleef anders dan in wondervol diep neerbuigend ontfermen; ja, opdat een vloekwaardig zondaar niet terugdeinzen zou van een Heiland met praal en luister omgeven.

Zoo is immers de gang van Gods werk. Als God wat groots werkt, en dat is de redding van elke ziel, dan haalt en werpt Hij neer wat groot of hoog is van zichzelf.

Geen plaats in de herberg! Een stal slechts om Gods Zoon in gelijkheid des zondigen vleesches te ontvangen! En dat Gods eigen bestel en bestier, dat des Heilands eigen keuze ! O, wat onuitputtelijk rijke kerstprediking in dat ééne reeds!

Geen wereld kan 't zich begrijpen, hoe nu reeds zoovele eeuwenlang en telken jare weer overnieuw stoffe tot zielsverkwikking ligt in dat sobere verhaal van dien stal en die kribbe en dat kindeke in doeken gewonden.

Maar als wij wél zien — en doen wij 't ook altijd? — dan zien wij deze menschelijke verschovenheid en armoede overdropen met grootheid van ondoorgrondelijk ontfermen Gods. Hier ligt tweeërlei: - Hier breekt 't scherpe oordeel Gods uit tegen alle hoogheid van hart, en stijfheid van hals en eigengerechtigheid van gemoed.

Maar hier ligt ook de goddelijke wijding van het verbroken hart en den verslagen geest; want hier ruischt in verheven schoon de zang des dichters: Gods offers zijn een gansch verbroken geest, door schuldbesef getroffen en verslagen. O neen, voor geen duizend paleizen kunnen wij die nederige geboorte van onzen Heiland missen. O, dat onze ziel er toch maar meer nog stoffe ter verkwikking putten mocht. Want er is zoo overrijke.

Werd aan Bethlehem's kribbe maar meer nog gebroken dat eigengerechtige, dat telkens weer in ons opveert.

O wat diep nederbmigen van zoekend ontfermen.

Zóo diep, dat ontfèrmersarmen onder 't diepst verzonkene zich nog uitbreiden willen.

Wij zijn uitgebannen uit Edens lustwarande. Om ons te weren van den boom des levens stond de Cherub met uitgetrokken vlammig lemmet op den weg van 't Paradijs.

Wij moesten buitengeworpen worden uit 't licht in de eeuwige duisternis, waar weening zal zijn.

Maar nu heeft God van den hemel 't alzoo besteld, dat de Middelaar, die voor ons doorbreken en in de bresse staan zou, niets had om 't hoofd op neer te leggen; dat er voor Hem geen plaats was in Jeruzalem's paleis, geen plaats in Bethlehem's herberg, opdat voor diegenen, die eeuwige uitbanning verdienden, nog een plaats zou worden ingeruimd in de eeuwige tabernakelen Daarboven; opdat in 't lichtend Vaderhuis een woning wierd toebereid voor ellendigen, daarom geen plaats voor Hem in de herberg.

O, hoe kan de ziele van Gods kind onder zoo onuitsprekelijk gunstbetoon, onder zulk zichzelf vernietigend ontfermen nog zoo vaak dor en doodig blijven, koel en onaangedaan. O, ga toch aan Bethlehem's kribbe niet koel voorbij. Zoo onmetelijk diep wilde de Christus zich vernederen, opdat Hij u, verloorne ondervangen zou.

Mijn lezer, voordat ge op den waard van Bethlehems herberg u vertoornt, omdat hij geen plaats in zijn huis bereidde, waar Jezus kon geboren worden, wilt gij Hem herbergen in uw hart?

Geen plaats in de herberg, wat droeve profetie aangaande de ontvangst, die der zondaren Redder van zondaren te wachten staat.

Geen plaats voor Jezus! Ach, hoe vaak klom reeds uit onze ziel dit antwoord op 't kloppen des Heilands aan de deur van ons hart.

O, kom in den geest in Bethlehem in dien gedenkwaardigen nacht. Zie, hoe daar een vrouwe wordt afgewezen, wordt verwezen naar den beestenstal achter in den hof, opdat zij daar in verschovenheid haar kindeke baren zal.

Ziet gij daarin, mijn lezer, wat gij doet zoo telkenstond wanneer gij geen plaats hebt in uw hart en leven voor den Christus Gods? Is bij u reeds een plek, waar Hij, de Gezegende 't hoofd kan neerleggen?

Die waard in Bethlehem, die hardvochtige! roept gij uit! Maar zijt gij beter?

Straks zal de Apostel der liefde vol weedom des harten betuigen: Hij, het Licht der wereld, is gekomen tot de Zijnen, maar zij hebben Hem niet aangenomen; .zij hebben de duisternis liever gehad dan 't licht. Sluit ook gij misschien nog de vensterluiken der ziele, opdat 't licht der Eeuwige Zonne daarin niet schijnen zal, wijl 't u pijn doet aan 't zondaarsoog, wijl 't zoo duidelijk aantoont 't stof der ongerechtigheden in de kameren uws harten?

Geen plaats, riep de herbergier; probeer 't elders; of zoo 't u lust, mijn stal is nog vrij.

Een stal slechts nog vrij voor de moedersmart — moederweelde van haar, die der zondaren Heiland draagt onder 't hart.

En daar heeft 't plaatsgegrepen, 't aangrijpende Wonder. Het Wonder dat den stroom van 't menschheidsleven heeft opgekeerd en afgewend van 't pad der verdoemenis.

En daar wordt 't Woord, door Hetwelk de hemelen van overlang zijn toebereid, vleesch! En als 't hoog opjubelt in de reien van 's hemels heilige koren, en straks boven Efrata's gezegende dreven een eerewacht van 's hemels legerscharen vormt om 't lied der geboortete te zingen van Hem Die-alleen groot is in den hemel en op aarde, dan' neemt de moeder 't Kindeke, wikkelt 't in doeken, en legt 't neder in de kribbe!

O diepte des rijkdoms, beide der wijsheid en der kennisse Gods! Arm,gedorscht volk! treed nu nader in heihgen schroom; de schoenen van de voeten, want deze plaats is heilig land. De crisis is doorworsteld! 't Woord is vleesch geworden. Gods wonderheden worden hier aanschouwd!

De Redder is gekomen. O, rijk des doods, nacht der duisternis, oude slang, ziet gij dat teeder wicht, in doeken gewonden; straks zal 't u den 'kop verpletteren. Proef vrij op dezen Held uw krachten, want uw Sterkere zult gij vinden.

Aangevochten, moegestreden, gepijnigd en gestriemd volk, zie uw Koning, uw Heiland is hier; schuil weg bij die kribbe. Daar ligt Hij, Wiens naam is Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst.

O, onbekeerde zondaar, houd u niet doof voor Hem. Veracht uw heil, uw vrede, uw zaligheid niet in dit Kindeke. O schud uwe ketenen nu, dat ze rammelen en gij 't hoort; want Deze is gekomen om die ketenen te verbreken!

Deze komt van 's Hemels heilige troonzaal om hier op aarde een Bethlehem, een hemelsch Broodhuis te stichten, o gij, die van honger omkomt; bij Hem alleen is verzadiging uwer ziele tot in eeuwigheid.

Ziet gij Hem, kind des Heeren; Hij is hier beeld van armoede en verschovenheid, nietwaar? Houd u niet verre van Hem, want 't is uw armoe, uw naaktheid, uw honger en kommer, uw ellende en verschovenheid, door Hem gedragen. Die uw Heiland wil zijn.

Kom en zie, en draag van Bethlehems kribbe een zaal'ge herinnering mee, tot voor de poorten des doods, tot voor den troon van het Lam.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 december 1910

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 december 1910

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's