Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Mijne dagen zijn lichter geweest dan een looper. Job 9 : 25a.

Lichter dan een looper.

(Oudejaarsavond)

Ons leven is kort. Het is inzonderheid de Oudejaarsavond die ons daaraan herinnert.

Die kortstondigheid van ons leven wordt in de Schrift voorgesteld onder velerlei beeld.

Mozes noemt het leven een slaap: „zij zijn gelijk een slaap", ook wel een gedachte: "wij brengen onze jaren door als een gedachte."

David noemt het leven een handbreed: „Gij hebt mijne dagen een handbreed gesteld", ja, alsof dat nog te ruim ware, laat hij er op volgen: „mijn leeftijd is als niets voor U."

In Psalm 103 vergelijkt hij het met gras: „gelijk het gras is ons kortstondig leven."

Hiskia noemt het een web van een wever: „mijn leven is afgesneden, gelijk een wever"

Jacobus noemt het een damp: "een danp die voor een weinig tijds gezien wordt en daarna verdwijnt."

En zoo zouden er nog wel meer zinnebeelden te vinden zijn, waaronder de kortstondigheid en wisselvalligheid van ons leven ons in het heilig blad geteekend wordt.

Ook Job heeft er ons in zijn boek meermalen aan herinnerd dat onze dagen daarheen gaan gelijk een schaduw die verdwijnt.

Wie kent niet den aanhef van het 14de hoofdstuk van Job: „de mensch van een vrouw geboren is kort van dagen en zat van onrust; hij komt voort als een bloem en wordt afgesneden; ook vlucht hij als een schaduw en bestaat niet."

En niet alleen daar, maar ook in de woorden die wij hierboven schreven doet Job zoo duidelijk uitkomen wat ons leven eigenlijk is.

Mijne dagen, zegt hij, zijn lichter geweest dan een looper. Job, spreekt hier van zijne dagen. Job leefde dus bij den dag. Dat is natuurlijk om de kortheid van zijn leven des te meer te doen uitkomen. Immers wat is een dag niet spoedig voorbij. Zeker, ook een jaar duurt niet lang. Hoe kort is het nog maar geleden dat we stonden aan den morgen van den eersten dag en thans zijn we weer genaderd aan den avond van den laatsten dag van dit jaar, een avond die ons zooveel te denken, zooveel te belijden en, als het wèl is, ook zooveel te bidden geeft.

Maar is een jaar kort, hoeveel korter is dan niet een enkele dag; hoe rusteloos volgden ook in het afgeloopen jaar de dagen elkander niet op; de eene dag na den andere ging als een golfslag voorbij. Job heeft wel gelijk als hij zegt: „zij zijn lichter geweest dan een looper."

Gij gevoelt wel wat dit woord beteekent, niet waar? Een looper was iemand die uitgezonden werd om met den meest mogelijkèn spoed iets te bestellen of te boodschappen.

Toen Hiskia gansch Israël vermaande om naar Jeruzalem te komen en het Pascha des Heeren te houden, toen, zoo lezen we, „gingen de loopers henen met de brieven van de hand des Konings door gansch Israël en Juda."

Zulke loopers liepen soms te voet, maar het gebeurde ook dat zij zich van paarden of andere snelvoetige dieren bedienden. Wanneer b.v. Hamans booze aanslagen tegen de Joden door Esthers voorspraak bjj Ahasveros verijdeld zijn, dan zendt men de brieven „door de hand der loopers te paard, rijdende op snelle kemelen, op muilen van merriën geteeld." Een eerste vereischte toch van zulk een looper was, dat hij zich gemakkelijk en snel bewoog, dat hij zich door niets liet op­ houden en dat hij zich met niets inliet dan met de zending die hem was opgedragen.

Gij begrijpt dus wel, dat deze loopers gewoonlijk liepen met den meest mogelijkèn spoed en dat zij hunne taak volbrachten in den kortst mogelijkèn tijd.

Maar hoe snel deze loopers ook liepen, mijne dagen, zegt Job, zijn nog lichter geweest. Mijn leven, wil hij zeggen, gaat nog sneller voorbij. Immers zulke loopers, hoe snel zij zich ook voortbewogen, zij werden toch ten slotte vermoeid en konden niet rusteloos voort; maar de dagen van Job hadden nooit rust: onophoudelijk had hij ze zien voortrollen en rusteloos was de een na den ander in de peillooze diepte van het verleden verzwolgen geworden.

Om deze gedachte nog nader toe te lichten, zoekt hij als 't ware naar een beeld, waardoor de pijlsnelle vlucht zijner dagen nog beter wordt aangetoond, vandaar dat hij in het volgende vers zegt: „Zij zijn voorbij gevaren met jachtschepen, gelijk een arend naar het aas toevliegt."

Wij gevoelen hoe in deze woorden nog meer dan in het beeld van den looper, de kortstondigheid van ons leven ligt uitgedrukt.

Ja, sneller dan het door eenig beeld kan voorgesteld worden, vliegt ons leven voorbij.

We kunnen het ons immers niet indenken, dat alweer een jaar heenvlood van de hoogstens zeventig of tachtig jaren, die ons hier op deze aarde gegund zullen zijn.

Maar toch, hoe kort ons leven hier op aarde ook is, het leven van ieder mensch heeft een bestemming, heeft een doel en het is mede daaraan, dat het beeld van den looper, dat Job hier gebruikt, ons herinnert.

Immers zulk een looper liep niet doelloos zoo snel. Integendeel, hij had steeds een bericht bij zich dat door hem moest worden overgebracht.

En zoo is het ook met het jaar dat weer achter ons ligt. Dat jaar kan ook te dien opzichte met een looper vergeleken worden, omdat het ons allen wat had te zeggen. En welke was de boodschap, die het vervlogen jaar een ieder onzer weer bracht?

Laten we u slechts iets mogen noemen: Bereid uw huis, want gij gaat sterven ! Dat was een tijding die wij zoo telkens uit den mond van dezen looper hebben gehoord. Misschien toch zijt gij door krankheid aan uw ziekbed gebonden geweest. Hebt gij daarin dan niet de boodschap gehad dat er eenmaal een krankheid komt, waarvan gij niet, meer genezen zult worden?

Misschien hebt gij een uwer betrekkingen zien uitdragen naar het stille graf. Hebt gij daarin dan niet de tijding beluisterd, dat uwe geliefden u slechts voorgegaan zijn en dat gij straks evenzeer als zij in de groeve der vertering zult worden neergelaten?

Bereid uw huis want gij zult sterven en niet leven.

Ja, dat is de roepstem, die in het jaar dat voorbij vlood, u zoo telkens weer heeft bereikt.

Maar er staat meer in den brief, dien de looper van den vervlogen jaarkring u bracht.

Er staat ook dit in, dat gij te doen hebt met een Heiligen en Rechtvaardigen God, dien gij straks, als uw leven hier op aarde ten einde zal zijn, zekerlijk ontmoeten zult.

O, hoe menigmaal werd het u ook in het jaar dat heenging weer toegeroepen, dat de Heere te rein van oogen is dan dat Hij het kwade kan zien, dat de Heere is een Wreker, zeer grimmig, die den toorn zijnen vijanden behoudt, dat God een verterend vuur is voor den goddelooze.

Maar niet slechts dat gij hoordet rommelen den donder van Gods Wet, hoe dikwijls hebt gij ook niet de zoete fluit des evangelies gehoord! Hoe menigmaal is het u toegeroepen dat gij te doen hebt met een barmhartig en genadig Ontfermer, met een God die alzoo lief de wereld heeft gehad, dat Hij Zijn eeniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. Hoe vaak hebt gij 't niet mogen beluisteren, dat gij te doen hebt met een God, van wien de dichter eens zong:

Zoo hoog Zijn troon moog' boven d' aarde wezen.

Zoo groot is ook voor allen die Hem vreezen.

De gunst waarmee Hij hen wil gadeslaan.

Ja, er staat nog meer in den brief, die u in het jaar dat voorbijgleed werd toegercikt. Leg uw oor slechts te luisteren en werd het u dan ook in het afgeloopen jaar niet luide toegeroepen dat de dagen die wij beleven ernstig zijn?

Of hebt gij 't niét gehoord dat de afval van God en Zijn dienst steeds-grooter en dat het getier van de wederpartijders des Heeren steeds driester wordt?

Hebben de teekenen ook van het jaar dat heenging ons er niet op gewezen met onmiskenbare zekerheid dat de bedeeling der tijden ten einde spoedt?

Ja, dat is de voornaamste boodschap waarvan we inzonderheid aan den avond van dit jaar herinnerd worden: het einde komt; niet slechts het einde van het leven van een iegelijk onzer, maar ook het einde van het geheel der dingen, het einde dezer wereld.

Het jachtschip van ons leven dat hier slechts voor een oogenblik de wateren van den tijd doorklieft, zal weldra in de haven der eeuwigheid zijn,

Gelukkig hij, die het einde van dit jaar, het einde des levens, en het einde van den tijd tegemoet mag gaan met het oog des geloofs gevestigd op Hem, die alleen de Oneindige is, en die dus op den Oudejaarsavond, als hij er aan herinnerd wordt dat „zijn dagen, lichter zijn dan een looper", zijn troost vindt in het lied van den dichter:

Als een kleed zal 't al verouden:

Niets kan hier zijn stand behouden;

Wat uit stof is neemt een end,

Door den tijd, die alles schendt.

Maar Gij hebt, o Opperwezen,

Nooit verandering te vreezen.

Gij, die d' eeuwen acht als uren,

Zult al d' eeuwigheid verduren.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 december 1910

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 december 1910

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's