Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Jong en Oud.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Jong en Oud.

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

De sehool van Overdorp.

4) {Auteursrecht voorbehouden.)

„Maar voor 't oogenblik staan we hier nog als vreemdelingen in 'n vreemd land — dat vat u wel? "

„Och, zoo ging 't mij eerst ook. Maar ik ben allang ingeburgerd. En wat het vreemd zijn betreft: Abraham kwam ook zoo als vreemdeling in 'n vreemd land, maar God was zijn schild en als we dat weten mogen, zijn we eigenlijk overal thuis."

Van Marsen blaast de lucifer uit, waarmee hij z'n sigaar aanstak. „Waar woont die? " vraagt hij belangstellend.

Ds. van Sleen kijkt hem verbaasd aan. „Wien bedoelt u meester? " „Wel — hoe noemde u 'm ook? " — Abraham is 't niet? U wou immers zeggen, dat die hier ook nog niet lang woont? Wat is dat voor 'n man? "

De predikant zit beurtelings hem en Léonie aan te kijken en dézen verbazen zich weer over zijn verwondering.

„Maar — den aartsvader Abraham bedoel ik natuurlijk!"

„O!" zeggen de beide anderen, begrijpend, dat ze zich leelijk versproken hebben, maar nog niet goed snappend, wat een aartsvader is —

Vijf minuten later stapt Ds. van Sleen z'n pastorie binnen, hoofdschuddend over den meester, die 'm niet eens begreep, als hij over Abraham sprak —

Jan Rips, de boer, is de oudste wethouder van Overdorp. Dat „boer" nooit te vergeten, daar 't hem onderscheidt van Jan Rips, den „bakker, " een broederszoon, tegen wien hij al twintig jaren 'n veete heeft en met wien hij dan ook niet graag verward wordt.'

Rips is in z'n drieënzeventigste, maar ziet er uit als 'n krasse zestiger. Het krullend haar, dat zijn schedel overkuift en als 'n gloriekioon langs z'n slapen schittert, is spierwit, maar z'n natuur is nog ongebogen, al worden de gewrichten wat stram.

Overdorp's oudste wethouder leeft als 'n patriarch te midden der zijnen. Zijn gezag is onbetwist; tegen hém wordt nooit 'n candidaat gesteld voor den Raad; hij zal, wethouder, in goeden ouderdom tot zijn vaderen verzameld worden.

In 't kerkbestuur zit Rips sinds menschen heugenis en sinds den dood van zijn oom

Klaas, — de „bakker" is óok 'n „klaaszoon" — is hij president-kerkvoogd..,

Ouderling echter wou hij nooit zijn. Dat zat 'm vooral in den dominé. Toen Ds. van Sleen pas op Overdorp stond, heeft het tusscben deze twee meermalen gespookt. Rips is vóór de „oude waarheid." Als jongen van 20 jaar was hij de schrik van 't dorp, de ruziemaker van de herberg; vloeker; nachtbraker ; wentelde hij zich als 'n ongewasschen zeug in 't slijk der zonde.

Toen heeft God hem krachtdadig bekeerd. „Dat ging er niet malsch toe, " placht Rips te zeggen. Hij heeft, naar eigen getuigenis, weken lang aan den rand van den eeuwigen afgrond gelegen, 's Nachts joeg hem de benauwing der ontwaakte consientie ten bedde uit en zwierf hij soms uren over de velden; 's daags flikkerde hem 't vlammend zwaard der goddelijke gerechtigheid voor 't verschrikt gezicht; zijne bekeering heeft hem't vleesch van 't gebeente gekost.

Tot hij eindelijk uit vrije goedheid en ongehouden' ontferming van zijn God den eeuwigen vrede verkreeg, die alle verstand te boven gaat.

En daarom kon hij 't met Ds. van Sleen niet goed vinden, die het den menschen veel te gemakkelijk maakte, naar zijn zin. De „oude meester" was toen echter de verzoener geweest, waardoor deze beide elkander vonden! op de plek, hun gelijkelijk dierbaar: aan den voet van Jezus' Kruis.

Maar ouderling had Rips toch nooit willen zijn.

Desniettemin woog zijn woord in geestelijke zaken en was hij de keurmeester, die beter dan alle anderen, „echt" van „valsch" werk kon onderscheiden. Dat had den man geen goedl gedaan; de geestelijke hoogmoed gluurde weleens tusschen de kreukels van zijn ouderwetsch gewaad door.

Rips stond ervoor bekend, dat hij het „den zondaar durfde aanzeggen." Dat zijn roem, zijn trots, en zijn dagelijksche bede was, dat de Heere hem vooral „getrouw" mocht maken.

Maar hij kon ganschelijk niet, met Paulus den Grieken een Griek en den Joden Jood zijn; hij was en bleef voor iedereen Jan Rips, de boer, die net zoomin als tegen den dominé, zich anders voordeed tegenover den nieuwen meester, toen dezen den oudste: wethouder een beleefdheidsvisite maakte.

Waarheid was, dat Rips daarop had zitten wachten. De „nieuwe meester" was geen man naar zijn hart.

[Wordt vervolgd.)

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 december 1910

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Voor Jong en Oud.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 december 1910

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's