Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Onze Belijdenis.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onze Belijdenis.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Art. 1b. een eenig en eenvoudig geestelijk Wezen, hetwelk wij God noemen, eeuwig;

X.

God is een Wezen, maar Hij is, zegt onze Belijdenis, ook een geestelijk Wezen. Dat beteekent dat al het lichamelijke verre van God moet gedacht worden.

Ja „God is een Geest", heeft de Heiland eenmaal gezegd tot de Samaritaansche vrouw, „en die Hem aanbidden, moeten Hem aanbidden in geest en in waarheid."

En omdat God een Geest is, daarom moeten we ook nooit meenen dat we den Heere met ons natuurlijk oog kunnen zien. De Schrift zegt het zoo duidelijk dat Hij de Koning der eeuwen, de Onverderfelijke, ook de Onzienlijke is, en wie kent niet het bekende woord uit Johannes 1: „niemand heeft ooit God gezien"?

Daarom moeten we veel minder meenen dat wij ons ooit een ware voorstelling van God kunnen vormen. Immers „bij Wien zult gij God vergelijken en wat gelijkenis zult gij op Hem toepassen"?

En daarom, moeten we nog veel minder meenen dat die Oneindige Geest aan de stof gebonden of binnen de stoffelijke dingen te beperken zou zijn. O, wij menschen zijn zoo vleeschelijk van nature, en daarom zijn wij zoo weinig geneigd om te bedenken, dat de Heere een geestelijk Wezen is en dat dus ook Zijn dienst door ons diep geestelijk moet opgevat worden.

Maar niet slechts een geestelijk Wezen, de Belijdenis spreekt verder ook van een eenig en eenvoudig geestelijk Wezen. Ja, de Heere is één. Jmmérs daar is maar één God. „Hoor, Israel, de Heere uw God is een éénig Heere"; ' sprak Mozes reeds tot het volk Gods dat in de bedeeling der schaduwen leefde. Tegenover het polytheïsme, het veelgodendom van de heidenwereld is de erkentenis van éénen Göd altoos de grondslag van de ware religie geweest. Vandaar dat de Heere dan ook al aanstonds in het 1e gebod van Zijne heilige Wet begint om het hebben van meerdere goden te verbieden. „Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben.'.' Dat gebod is ook voor ons nog van kracht; want ook al kiezen wij ons geen afgoden meer in letterlijken zin, gij weet het, niet waar, hoe daar toch in geestelijken zin o zooveel afgoden zijn waarvoor de mensch zich nederbuigt.

Onze Catechismus zegt zelfs dat we ons dan reeds aan afgoderij schuldig maken, wanneer we in de plaats van den eenigen waren God, die zich in Zijn Woord geopenbaard heeft, iets anders uitdenken of hebben, waarop we ons vertrouwen stellen. En o, als we in het licht van dat woord ons leven eens nagaan, wat hebben wij het dan allen zonder onderscheid noodig er weer gedurig aan herinnerd te worden dat er maar één God is, een God die jaloersch is op Zijne eer en die het Zelf gezegd heeft dat Hij die eer aan geen ander zal geven, noch Zijn lof aan de gesnedene beelden.

De Heere is dus een éénig Wezen, en daarom gelukkig wie Hem als zoodanig kent; hij kan het den dichter van Psalm 73 nazeggen : „Wien heb ik nevens U in den hemel, nevens U lust mij ook niets op de aarde."

Maar niet slechts van de éénheid, er wordt in artikel 1 ook gesproken van de eenvoudigheid van het Wezen Gods. Dat wil dit zeggen: dat het Wezen Gods niet uit verschillende deelen bestaat, zooals dat bij ons menschen het geval is en bij al het geschapene.

Niet waar, alles wat wij hier zien dat is een samenstelling van verschillende deelen die tot één geheel zijn samengevoegd. Neem b.v. een mensch; zulk een mensch bestaat uit lichaam en ziel; dat lichaam bestaat weer uit verschillende lichaamsdeelen en de ziel bestaat eveneens uit verschillende zielsdêelen.

Maar bij den Heere is dat niet het geval; bij God is er van die verschillende deelen geen sprake. In Hem is alles één oneindig en volmaakt geheel.

Maar, zoo is misschien een enkele onzer lezers geneigd te vragen, zijn dat dan geen verschillende deelen in God als we b.v. toch spreken van Gods liefde, van Gods recht, van Gods toorn en van meer andere eigenschappen van het goddelijk Wezen?

Deze vraag beantwoorden we ontkennend.

Neen, ook dat zijn geen verschillende deelen van God; want voor ons bewustzijn, o zeker, dan lijkt het wel alsof Gods liefde iets anders is als Gods recht, en alsof Gods toorn iets anders, is als Gods lankmoedigheid; maar dat is alles slechts schijn, In God is de liefde hetzelfde als het recht, en in God is de toorn hetzelfde als de lankmoedigheid.

De liefde van God is God zelf. Immers God is liefde. Maar ook het recht van God is God zelf, en evenzoo de toorn. Wij zouden dan ook evengoed kunnen zeggen: God is het recht en God is de toorn. Welnu, dat alles in God nu hetzelfde is, dat Zijn liefde dus eigenlijk gelijk is aan Zijn recht en dat Zijn recht hetzelfde is als Zijn toorn en dat al die eigenschappen en deugden van God eigenlijk God zelf zijn, dat noemen we de eenvoudigheid Gods.

„Al wat in God is", zegt W. à Brakel, „is God zelf."

Een eenig en eenvoudig geestelijk wezen, hetwelk wij God noemen, zegt onze Belijdenis. Ook op dat woordeke „noemen" dient een oogenblik de nadruk gelegd. Het wil zeggen dat we met dien naam „God", dien wij aan het Opperwezen toekennen, eigenlijk de volheid van Zijn oneindig Wezen niet gegrepen hebben. O zeker, die naam is wel een uitdrukking, een openbaring van Zijn Wezen; vandaar dat in de Schrift „de naam Gods" vaak met „God" vereenzelvigd wordt; — zoo is het b.v. hetzelfde of we „den naam des Heeren" dan wel „God zelf" belijden; — maar we moeten nooit meenen dat als we den naam „God" uitspreken, dat we dan alles van dat eenig en eenvoudig geestelijk "Wezen gezegd hebben, wat er van gezegd zou kunnen worden.

Op grond van Zijn Woord noemen we dat Wezen „God" omdat dat een naam is, althans een der namen, waarin de Heere ons als 't ware iets van Zichzelf doet zien, waardoor Hij iets van Zichzelf aan den mensch heeft willen bekend maken.

Verder wordt er over de namen Gods in onze Belijdenis niet gesproken, maar wel worden Hem verschiJlende eigenschappen toegekend.

En een der eerste deugden Gods, die hier dan genoemd worden, is Zijn eeuwigheid. God is eeuwig, D, w. z. op Hem is niet van toepassing het denkbeeld van tijd. Gewoonlijk verstaan wij onder „eeuwig" het verlengde van den tijd. Wij denken ons de eeuwigheid als een tijd, waaraan nooit een einde zal komen' en die nooit een begin heeft gehad. Niet waar, als wij b. v. spreken over de eeuwige vreugde of over de eeuwige smart, dan stellen we ons voor dat dat een vreugde of een smart zal zijn, die nooit, nooit, nooit zullen ophouden; en als wij b. v. spreken van de eeuwige verkiezing, dan meenen wij dat dat een verkiezing is die nooit, nooit, nooit een begin heeft gehad. En wij, menschen, die in den tijd leven, kunnen ons de eeuwigheid ook niet voorstellen zonder het begrip van tijd daarop over te brengen.

Maar eigenlijk is de eeuwigheid niet het verlengde, maar wel het omgekeerde van tijd. Vandaar dat wij het begrip eeuwigheid ook niet vatten, dat wij ons ook nooit zullen kunnen voorstellen wat eigenlijk die eeuwigheid is.

Welnu, zulk een eeuwige God is nu de Heere; dat wil zeggen — want wij kunnen het toch niet anders uitdrukken — de Heere had nooit een begin. Hij zal nimmer een einde hebben en daar is voor Hem geen opvolging van oogenblikken. Een dag — wie kan het zich voorstellen — is bij den Heere als duizend jaren en duizend jaren zijn als één dag.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 januari 1911

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Onze Belijdenis.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 januari 1911

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's