Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Onze Belijdenis.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onze Belijdenis.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Art. 2b. Overmits dezelve voor onze oogen is als een schoon boek, in hetwelk alle schepselen, groote en kleine, gelijk als letteren zijn, die ons de onzienlijke dingen Gods geven te aanschouwen, n.l. Zijne eeuwige Kracht en Goddelijkheid, als de apostel Paulus zegt. Rom. 1: 20.

XIV.

Alle kennis die wij van God hebben, komt ons toe door Gods openbaring. Zoo is het met de bijzondere Godskennis. Deze verkrijgen we alleen doordat God zich geopenbaard heeft in Zijn Woord. Maar zoo is het ook met de algemeene Godskennis. Deze verkrijgen we ook doordat God zich openbaart; en wel doordat Hij zich eenerzijds inwendig, maar ook anderzijds uitwendig openbaart.

Wat nu die inwendige openbaring betreft, dat is gelijk het in een vorig artikel nader, beschreven werd, het vermogen om God te kennen, dat ieder mensch is aangeboren en waardoor hij van de dieren onderscheiden is. Maar aan dat inwendig vermogen paart zich de indruk dien wij van God krijgen als wij buiten ons zien.

Ja, als wij ons oog vestigen op de wereld rondom ons, op alles wat daarbuiten ons geschiedt, dan is die wereld voor onze oogen als een schoon boek en dan zijn al de schepselen, de groote zoowel als de kleine en de kleine zoowel als de groote, gelijk als letteren waardoor de naam God wordt gespeld.

Over die z.g.n. verkregen Godskennis verspreidt ook alweer de Schrift een wonderbaar licht. Of wordt het ons door die Schrift niet duidelijk geleerd, dat wij in de eerste plaats wat de Schepping aangaat, te doen hebben met een Openbaring Gods die van buiten tot ons komt? Getuigt niet ieder werk van den maker die dat werk heeft voortgebracht; en getuigt zoo niet ieder schepsel van den Schepper, die eenmaal al de schepselen uit niet heeft tot aanzijn geroepen?

En niet slechts wat de schepping aangaat, maar wordt datgene wat in den beginne door God is geschapen, niet voortdurend, van oogenblik tot oogenblik, door dienzelfden God onderhouden en geregeerd? Ja, de Schrift heeft het ons zoo naar waarheid geleerd, dat God niet slechts oneindig boven ons is, maar dat Hij ook binnen in ons is. Denk - maar aan wat Paulus op den Areopagus te Athene verkondigd heeft: „In Hem leven wij, bewegen wij ons en zijn wij."

Wij moeten dan ook niet alleen zien op wat God in vroeger dagen gedaan heeft, maar onze oogen moeten gevestigd zijn op datgene, wat God ook heden ten dage nog doet. Dat alles moet voor ons wezen als een boek, waarin op iedere bladzijde de naam van God als 't ware door de regels wordt doorgelezen.

Hoort maar hoe de dichter van Psalm 19 in dat boek der natuur den naam des Heeren geschreven vond. „De hemelen vertellen Gods eer en het uitspansel verkondigt Zijner handen werk. De dag aan den dag stort overvloediglijk sprake uit en de nacht aan den nacht toont wetenschap."

En wilt gij nog een voorbeeld van een der Godsmannen die het boek der natuur gelezen heeft, sla dan op den 104en Psalm en hoort hoe de dichter daar de mogendheid des Heeren Heeren, die hij in de natuur heeft opgemerkt, bezingt: „Hij bedekt Zich met het licht als met een kleed. Hij rekt den hemel uit als een gordijn; Hij zoldert Zijne opperzalen in de wateren; Hij maakt van de wolken Zijnen wagen, Hij wandelt op de vleugelen des winds. Hij zendt de fonteinen uit door. de dalen, dat zij tusschen de gebergten henenwandelen; Hij drenkt de bergen uit Zijne opperzalen en verzadigt de aarde van de vrucht Zijner werken; Hij doet het gras uitspruiten voor de beesten en het kruid tot dienst der menschen, doende het brood uit de aarde voortkomen, en den wijn die het hart des menschen verheugt, doende het aangezicht blinken van olie en het brood dat het hart des menschen sterkt."

En op, deze wijze gaat de dichter dan voort om het schoone boek der natuur ons als 't ware voor te lezen. Ja, op deze zelfde wijze hebben de heilige mannen Gods door den H. Geest gedreven, ons als om strijd in de zienlijke dingen de onzienlijke dingen Gods doen zien.

Neen, zij hebben hun oog niet gesloten voor de groote werken Gods die daar in de natuur te aanschouwen zijn; zij hebben hun oor niet toegestopt voor de stem van majesteit en heerlijkheid, waarmee God in het rijk der natuur tot ons spreekt. Zij waren volstrekt niet te geestelijk om over de natuurlijke dingen te spreken en deze dingen zelfs in hun lied te bezingen. Integendeel, hoe wonderschoon heeft b v. de dichter van Psalm 8 zijn harp getokkeld; hoe liefelijk zijn de woorden die ons daar van de lippen van den zanger tegenruischen: „Als ik Uwen hemel aanzie, het werk uwer vingeren, de maan'en de sterren die Gij bereid hebt, wat is de mensch dat Gij zijner gedenkt en de zoon des menschen dat Gij hem bezoekt, en hebt hem een weinig minder gemaakt dan de engelen en hebt hem met eer en heerlijkheid gekroond. Gij doet hem heerschen over de werken Uwer handen; Gij hebt alles onder Zijne voeten gezet, schapen en ossen, allen die, ook mede de dieren des velds, het gevogelte des hemels en de visschen der zee; hetgeen de paden der.zee doorwandelt."

Uit deze majestueuze beschrijving van de openbaring, die God in de schepping en onderhouding der wereld van Zichzelf gegeven heeft, blijkt zoo duidelijk, dat de dichter — zooals het ook in artikel 2 onzer Belijdenis staat uitgedrukt — niet slechts een oog heeft voor de groote, maar ook voor de kleine letters die in het schoone boek der natuur geschreven zijn. Immers hij spreekt over den hemel, over de maan en de sterren die aan dien hemel hun glans verspreiden, maar hij spreekt ook over wat de paden der zeeën doorwandelt en doelt daar blijkbaar mee op die duizenden en legioenen grootere en kleinere waterdieren, die daar onzichtbaar voor ons menschelijk oog in den schoot der wateren verborgen zijn.

Ook daarin ziet hij schepselen, die uit de hand van hunnen Maker zijn voortgekomen; ook daarin leest hij iets van den Naam des Heeren en daarom was het ook geen wonder dat hij, als hij al die grootere en kleinere schepselen zich voor den geest roept, in blijde geestverrukking den lof des Heeren bezingt in het woord: „O, Heere, onze Heere, hoe heertijk is Uw naam op de gansche aarde!"

En weet ge wat de Heere nu bijzonder in het rijk der natuur van Zichzelven geopenbaard heeft? Het is, zooals onze Belijdenis het in navolging van het woord van den apostel Paulus ih Rom. 1:20 heeft uitgedrukt: Zijne eeuwige kracht en Goddelijkheid.

Het zijn dus maar enkele deugden Gods die in dat schoone boek der natuur staan opgeteekend. Vandaar dat wij er ook niet genoeg aan hebben en dat we, om zooveel van God te kennen als voor ons, gevallen zondaren, noodzakelijk is, nog een ander boek behoeven.

Uit de schepselen blijkt in de eerste plaats Gods eeuwige kracht, d. w. z. Zijne almacht. Of zou er geen almachtige kracht voor noodig wezen om de zon te doen opgaan over boozen en goeden, om te regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen? Zou er geen almachtige kracht voor noodig zijn om het gras te doen groeien, om de lelie te doen bloeien, om te verzadigen alles wat leeft en adem heeft?

En niet alleen dè Eeuwige kracht, maar is het ook niet de Goddelijkheid, die uit de schepselen wordt verstaan en doorzien? Vraagt het maar aan de beesten, zegt Job, en „elk een van die zal het u leeren; en het gevogelte des hemels zal het u te kennen geven. Wie weet niet uit alle dezen dat de hand des Heeren dit doet? "

Eeuwige kracht en Goddelijkheid. Ziet daar de twee met name genoemde deugden Gods, waarvan de kennis uit het boek der natuur wordt opgedolven; doch we zullen een volgende maal hooren waartoe de kennis van deze deugden alléén genoegzaam is.

(wordt vervolgd).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 maart 1911

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Onze Belijdenis.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 maart 1911

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's