Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

10 minuten leestijd

Want het leven is mij Christus, en het sterven is mij gewin. Filipp. 1 : 21.

Vrees en weerzin tegen den dood, is van nature eigen aan al wat leeft. Van alle leven is onafscheidelijk de drang om in stand te blijven; in alle leven kleeft de afkeer van den dood.

Reeds in de onbezielde schepping speurt gij van dien levensdrang. Ziet men hoe de teere zaadkiem zich heenwringt door de aardkorst om op te vangen van het koesterend licht der zonne; plant en boom schieten de wortelen diep uit in den bodem om de onontbeerlijke sappen des levens in te drinken.

Ziet, hoe het gedierte des wouds huiverend wegvlucht in het dichte geboomte, wanneer de koning der dieren uitgaat op roof en het woud doet dreunen van het geweld zijns brullens. En snellijk vliedt de schuchtere duive voor den buitbelusten sperwer.

Maar in de menschenwereld, waar deze onbewuste afkeer van den dood tot een bewusten strijd opklimt, aanschouwt ge machtiger nog die worsteling tegen den dood.

Niet slechts in de paleizen der weelde wordt de gedachte aan den dood zelfs met geweld teruggedrongen, maar ook als' ge komt in stegen en stulpen, in plaatsen, waarvan ge meent, dat 't leven er niets dan afgrijzen baart, ook daar nog kleeft de mensch aan dat armzalige leven.

Vraagt 't hen die dagelijks treden aan krankbedden en lijdenssponden, en zij zullen 't u bevestigen, dat machtig roert in 't hart van den mensch, ook van den lijdenden mensch, de drang naar 't leven, de afkeer van den dood. De mensch vreest den dood. Diens geheimzinnige, onweerstaanbre vernielende macht doet hem beven en-deinzen.

En 't laat zich verstaan.

Want niet tot sterven werd de mensch geschapen. Als een koningskind dat door wangedrag den troon onwaardig werd, maar om zijn koningsgeboorte naar den troon blijft haken, zoo is do mensch, die tot leven, in den vollen rijken zin des woords, in Edens paradijs geboren werd.

Zoo blijft hij haken naar 't leven, helaas niet naar 't ware leven. Maar het sterven is onverbiddelijk.

„Wie leeft er die den slaap des doods niet eens zal slapen? Wie redt zijn ziel van 't graf? "

De dood komt.

Hij, tegen wien de mensch-inworstelt nog met zijn laatste stuiptrekking, hij komt.

Alles ducht hem Ieder siddert bij zijne nadering. Maar de Apostel Paulus roept uit:

Dood, waar is uw prikkel; hel, waar uwe overwinning?

De Apostel tart den koning der verschrikking.

Hoe was dat mogelijk? Het schriftwoord, hierboven afgeschreven, geeft van dit heilige raadsel, van dit wondergeheim de ontknooping.

Het leven is mij Christus en 't sterven gewin.

Paulus was in banden te Rome, en Filippi's gemeente is in vreeze en bezorgdheid om den veelgeliefden Apostel. Zij verstaan de leidingen Gods niet met den Apostel, - en duchten, dat de zaak des Evangelies van Paulus' banden schade zal lijden. Maar neen, zoo betuigt nu de Apostel zijnen Filippiërs, 't is zoo wijs en goed van zijn Hemelschen Leidsman, dat "Hij den Apostel in Rome in tanden houdt. Want dat juist heeft de zaak "van den Christus daar voor veler aandacht gesteld. In zijne banden wordt Christus openbaar, en daar gaat het om.

Hier blijkt hoe Paulus geleerd had al het zijne schade te achten om de uitnemendheid van Christus Jezus. Denkt hij aan zichzelf, dan lijkt het hem verre het beste, ontbonden te worden en met Christus te zijn, maar Paulus is geen einddoel en Paulus' heerlijkheid niet 't hoogste wit, waarop gemikt mag. Hoe vast staat Paulus in de waarheid, die hij van zijn God neerschreef: Uit Hem, door Hem en tot Hem zijn alle dingen. Dat gaf stuur en vastheid aan zijn leven. In zijn banden ligt winste voor de zaak van zijn Koning, en dat is hem genoeg om hem met zijn banden te verzoenen. Wat leerzaam en beschamend voorbeeld voor vele enkel-eigengenieting-zoekende vromen van onzen tijd.

Wat zich ook opdoe, dit staat vast:

Christus zal worden grootgemaakt, hetzij door het leven, hetzij door het sterven, want — zegt hij — 't leven is mij Christus, en het sterven gewin.

Hoe zal in zoo kort bestek worden ontvouwd dé groote rijkdom in dit machtige woord? Middelpunt en einddoel, stuwkracht en inhoud, leiding en steun van zijn leven, het ligt alles in dien Christus alleen.

Die wönder-teere Naam is zijn levensdevies. Om 't licht sterker te doen uitblinken, maalt de schilder op zijn doek de schaduwen af. Laat ook ons dat doen, opdat de rijkom van Paulus' levensleuze uitschittere voor ons oog.

De natuurlijke mensch spreekt: het leven is mij 't eigen ik, daarvoor leeft en sterft hij, dat is hem levensprogram. Het ik levert hem de maatstaf ter beoordeeling van personen en zaken. Komen ze hem in 't gevlei, dan is het goed, doen ze hem afbreuk, dan deugt er niets van. Wat hem prij'st is waar, wat hem laakt en te na komt wordt als leugen gebrandmerkt. Eigen ik is het dwaallicht, dat hem langs doolwegen voert in 't moeras van den dood. Om de verrijking en opbouw, om de streeling en vereering van 't eigen ik gaat de inzet des levens. Het nobelste wat de natuurlijke mensch aangrijpt, loopt gevaar in zijn handen te worden zelfverheffing en afgoderij voor 't eigen ik.

De kunstenaar buigt met het wondere schoon van zijn meesterwerken de knie voor 't eigen ik.

De philanthroop bouwt zich van de schatten die hij wegschenkt, een voetstuk om op te staan.

De genadelooze schijnvrome ontsteekt op 't outer der zelfverheffing het reukwerk zijner gerechtigheden.

Gij ook, mijn lezer, zoolang 't leven u niet Christus werd, hebt in uw levensbanier dat kleine woordeke „ik" gestikt, dat zoo geweldig overheerscht den zondigen mensch.

Op dat natuurlijke standpunt wordt het sterven onherstelbaar verlies geacht. Omdat het voor immer een einde gaat maken aan het rijk van het eigen ik.

Zoo was ook Paulus eens geweest, maar op den weg naar Damascus heeft Christus hem neergeworpen van zijn voetstuk; hem omgezet, zoodat hij van zelfaanbidder verbrokene wordt, die stamelt in ootmoed der ziele : Heere, wat wilt Gij, dat ik doen zal ?

't Kan summierlijk slechts worden aangestipt. Nog is hij er niet; o neen, vaak nog doorheeft hem de strijd tusschen vleesch en Geest, denk aan Rom. 7, maar zooveel is zeker, van nu voortaan is hij't eigendom van Christus Jezus, beide in leven en sterven. Uit eigen hand heeft hij 't leven verloren, maar het onvergankelijke weergekregen uit den Waren Wijnstok Christus Jezus, Die Heiland is de Sprinkader zijns levens, de Fontein Zijner kracht, het Plechtanker zijner hope geworden. Zijne levensovergave was beslist en beslissend. Dat heeft hij niet van zichzelf. Uit Paulus geen vrucht in der eeuwigheid. In eenheid des levens is hij met Christus verbonden, met Hem ééne plante geworden. Van den Verhoogden Christus vloeit in Hem af dat leven, dat waarachtig is.  Ik leef, doch niet meer ik, Paulus, maar Christus leeft in mij. Christus heeft in hem gestalte verkregen, en daarom is zijn leven Christus.

Hier ligt 't onderscheid tusschen waren en valschen ijver voor het Koninkrijk Gods. Door op de takken van een dooden boom vruchten te binden, wordt de boom niet levend, 't Leven straalt van binnen uit en daarom moet onze' ziele Christus worden ingeplant, opdat Hij ons leven zal zijn.

Nu moet ge niet zeggen : maar dat was Paulus. Want met dit al is Paulus geen wondermensch geworden, aan wiens hemel geen wolken meer zouden drijven. Als ge hem dat hadt kunnen vragen, zou hij u geantwoord hebben: maar hebt gij dan zoo slecht gelezen, wat ik neerschreef van mijne bange zieleworstelingen, van mijn doorn in 't vleesch, van mijn jagen naar 't wit tot den prijs der roeping Gods, of ik het ook grijpen mocht? Niet in Paulus, maar in Christus ligt het wonder. En hij is Dezelfde gebleven tot op dezen oogenblik, en zal eeuwiglijk die Wondere Rotssteen zijn. Wiens werk volkomen is.

„Mijn leven is Christus." Als gij zoo niet spreken kunt, mijn lezer, dan is 't niet omdat ge Paulus niet zijt, maar omdat ge al 't uwe niet wilt achten schade en drek te zijn, om Christus te mogen gewinnen.

Maar wat is uw leven dan arm-zalig!

En dan zal in het sterven datgene wat Gods gemeene genade hier nog zoo veelzins schenkt van u worden weggenomen. Dan wordt 't sterven verlies.

„Het leven is mij Christus, en het sterven gewin."

Dat sterven gewin, waartegen nog inworstelt de laatste spanning van het natuurlijk leven ?

Ja, maar voor Paulus en allen, die als hij, verstorven in zichzelf, 't leven hunner ziele indrinken uit den Christus Gods.

Voor hen is de dood tot overwinning verslonden. - In die ure wordt de laatste nevel weggevaagd. De banden geslaakt. De doorn uitgerukt. Van Satans engelen voor eeuwig verlost. De tranen gedroogd. Het reiskleed afgelegd. Voor asch sieraad. Voor treurigheid vreugdeolie. Voor een benauwden geest 't gewaad des lofs. De hope verwezenlijkt. 't Geloof in aanschouwen verkeerd.

Maar brengt zulk een stervensure dan geen gewin ? Wat ontzaglijke ommekeer van die gevreesde ure! Van wreedaard, die alles ontrooft en 't liefste verscheurt gewin, wijl brenger van goede boodschap !

Van plaats der bangste vernieling, doorgang naar 't eeuwige licht.

Maar alleen als uw leven Christus werd, mijn lezer!

Dat behoort bij een ! En dan, ja zeker gewin!

Want laat de dood veel ontnemen, Christus ontneemt hij niet. Van Christus scheidt geen macht uwe ziel. Gewin, want aan 't huis van den Vader brengt hij nader het zwervende kind. In die ure wordt 't laatste staketsel weggeslagen, dat de ziel van heur Heiland scheidt en is dat niet gewin ? Van Christus en Zijn Bruid-Kerk geldt: het leven scheidt, de dood vereent. In dit leven plaatst zooveel zich telkens tusschen God en Zijn Kind: Maar dan: voor eeuwig storeloos met den Heere.

Wel blijft de dood uw vijand, want de dood mag dóór een Christen nooit verheerlijkt, maar dan een vijand, die uw heil moet dienen en u draagt in zijn killen arm aan 't hart van uw Heiland.

Verlies wordt u 't sterven, mijn lezer, als ge alleen de doodsrivier doorwaden moet. Zoo uw hart enkel nog hangt aan wat mot en roest verteren, en tegen den dood niet bestand is. Dan ontneemt hij u alles. Winst of verlies, nooit neutraal is de dood. Wat zal 't voor u zijn?

Verlies, nameloos, eeuwig verlies zoo ge buiten Christus in uwe zonde sterft. Ontzettend verschiet!

Zoekt daartegen schuiling bij den Levensvorst, Die met Zijne vleugelen verlorenen dekt. Die gesproken heeft: Die tot Mij komt, wordt geenszins uitgeworpen. Ik ben de Weg, de Waaarheid en het Leven, die in Mij gelooft, zal leven.

Gewin, zoo Christus uw leven werd.

En dit geschiedt ook in het klein, mijn bedrukte lezer, zoo dat 't van de menschen nauwelijks gezien en geacht wordt, maar God zal Zijne hand tot de kleinen wenden.

Dan moogt ge blijmoedig de reis door het schaduwendal aanvaarden.

Dan moogt ge den koning der verschrikking onversaagd in 't aangezicht staren.

Door Christus verwonnen is hij dan niet meer bezoldiging uwer zonde, maar dienstknecht des Allerhoogsten, die zijne kiile armen moet ontsluiten om u te dragen in het eeuwige Licht, aan 't hart van uw Vader.

Het leven Christus, dies het sterven gewin.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 juni 1911

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 juni 1911

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's