Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit het kerkelijk leven.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit het kerkelijk leven.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Waar loopt het op uit?

Het is voor een dienaar des Woords en voor ouderlingen en diakenen, als voor ieder gewoon lidmaat, noodzakelijk om wedergeboren te worden, zal hij 't Koninkrijk Gods zien; het is voor hen haast nog noodiger met 't oog op 't ambt, 't welk ze bekleeden. Het „wee mij, indien ik het Evangelie niet verkondig" is ernstig, als het „wee mij, indien ik anderen predik, en opzicht heb over anderen, en zelf voor eeuwig verloren zou gaan, nog verwerpelijk bevonden worden."

Menige predikant had groote bekommernis over eigen toestand en gevoelde zijne behoefte te meer, omdat hij in zoo voortreffelijke bediening was gesteld.

Studeerkamers werden en worden nog wel bidkamers.

Ook met 't oog op het „heerlijk maken" zijner bediening, zooals Paulus 't noemt, is dit van groot belang en de vrucht zijns arbeids op de knieën afgesmeekt doet de Heere vaak komen.

De „dienaars van Christus" (1 Cor. 4:1) hebben vermenigvuldigde genade noodig om „niet te gevoelen boven 'tgeen geschreven is, dat gij niet, dé één om eens anders wil, opgeblazen wordt tegen den ander" (1 Cor. 4: ^6)

Deze dingen heb ik niet breeder te zeggen, noch uit de stille binnenkamers op de publieke markt te brengen, 't geen er gebeurt tusschen God en de ziele.

Een vraag van hoog belang is deze: Of het voordeel en de geestelijke zegen van de bediening afhangt van den geestelijken toestand van den persoon, die 't Woord bedient (of ouderlingschap of diakenschap vervult) of van den Heere?

Het antwoord op die vraag is natuurlijk eenstemmig: van den Heere alléén. — De uitnemendste prediker hééft niets te geven.

Ds. Ploos van Amstel, de oude, placht wel te zeggen: Och, M. H., wij predikers hebben „geen zegen in den zak." Niet altijd is de dienst van den meest godzaligen „uitdeeler" de meest gezegende geweest.

Hoe vaak kwam men verkeerd uit en ongezegend, als men was opgegaan en het van een bepaalden prediker verwachtte! De Heere is een „jaloersch" God op Zijn eer; en die eere geeft Hij aan geen schepsel.

Eveneens is het bekend dat de meest begaafde spreker lang niet altijd de meest gezegende was in zijn dienst; want ook aan de bizondere gaven, welke de Heere uitdeelt, heeft hij Zijnen zegen niet verbonden.

Zijn eigen Woord en Zijne eigene instelling zegent Hij, naar Zijn vrij believen, zoodat zelfs hier een bakker en daar een boer werd getroffen door Gods Woord, onder eene onzuivere bediening, opdat wij nooit het van een mensch zouden verwachten; al blijft ook doorgaans de zuivere bediening des Woords geëischt en meest gezegend.

Ziet men nu deze dingen niet in 't rechte licht, dan krijgt ge een onbehoorlijk wegloopen met personen tot geringschatting van anderen en een vragen straks naar den toestand van den bedienaar, in plaats van naar Gods ordening en in 't bizonder naar den dienst. Het gevoelen over den dienaar of het oordeel over den persoon in zekeren arbeid van geestelijken aard, wordt dan op den voorgrond gesteld en naar dat gevoelen of persoonlijk oordeel richt zich de achting voor zijn werk.

Een Christelijke School zou dan wel goed zijn, niet omdat de Heere eischt in Zijn Woord de opvoeding naar en 't onderwijs in de beginselen der gezuiverd Christelijke d. i. gereformeerde leer en men dat beloofd heeft bij den doop, doch als men nu maar wist of gelooven kon, dat de onderwijzer in die school bekeerd was; dan wordt, ge gevoelt dit, het oordeel over den geestelijken toestand van den meester de grond der goedkeuring van die Christelijke School en niet Gods eisch. Is het dan niet gewenscht onderwijzers te hebben, die den Heere vreezen? Is het dan maar genoeg met een Christelijke School? Zijn er dan geen Christelijke Scholen, waarvan hoofden en onderwijzers Ik weet wat gij zeggen wilt. Ook wij begeeren hartelijk onderwijzers in wie 't geloof woont; doch de kwestie is hier: welke zal de grond zijn, Gods eisch (ook naar zijne orde) of het gevoelen van vriend Y of X, waarop onze roeping rust.

Een leerstoel voor de Theologie aan de Universiteit is noodzakelijk in onze omstandigheden, opdat er rechte onderwijzing zij, en onze jonge mannen de juiste verstandelijke onderscheidingen zien en een recht theoretisch oordeel mogen verkrijgen en door genade practische mannen mogen worden in Gods Kerk.

De wijn moet in leder zakken (Matth. 9 : 17) anders wordt ze uitgestort.

Nu zijn er menschen, die redeneeren aldus: Dat onderwijs is niet noodig; die „lederzakken" kunnen we missen; 't komt op den wijn aan, en daarom voelen we daarvoor weinig; anderen overleggen: als we nu vooruit wisten, dat er een professor over jaren benoemd werd, die de Gereformeerde belijdenis liefhad, kende, doorzag en kennis had om haar te verklaren en te verdedigen tegen allerlei stelsel; die moed van overtuigingen karakter bezat bij algemeene kundigheden, dan.... neen! dat gaf niets; hij moest bekeerd zijn! Goed als dit zoo duidelijk werd aan de vruchten naar Gods Woord ..... neen! hij moest „bevindelijk" zijn, en of hij dan wat minder knap was; och, al die wetenschap geeft niets. Maar is 't ernst, mijn lezer? Verwart gij dan niet Gods middelen en Zijn eisch met Zijne onmiddellijke werkingen en Uw oordeel of gevoel?

Heb ik hier niet op Hooger Onderwijs, dezelfde zaak, als zoo even in 't geval van 't lagere?

Zeker, godgeleerdheid is geene zaligheid; natuurlijke wetenschap van geestelijke zaken baat den mensch niet. Maar is daarom de wetenschap niet noodig?

En is eene ziele zonder wetenschap wel goed? , (Spr. 19:2).

Passen we het thans nog toe op de diensten in Gods Kerk.

Komt de zegen van den Heere in Zijnen weg, dan staat ons op Gods Waarheid te letten en op den Heere te wachten.

Weet ge wat ge anders krijgt ? De gedachte aan, het gevoelen van, het oordeel over den persoon van den bedienaar geeft dan den doorslag bij de beoordeeling van zijn dienst. Maar nu is dat oordeel soms zonder grond, dat gevoelen zeer subjectief en die gedachte erg oppervlakkig. Vaak over menschen, die men heel niet kent of slechts even ontmoet ; over heele kerkgroepen in Groningen of Zeeland; 't zij dan gunstig of ongunstig.

Hoort men dan iemand uit Zeeland b. v., die onze ideeën verkondigt in bij ons gewone uitdrukkingen, dan is dat een „innig mannetje" en het „mannetje" is wat en Gods Waarheid ... nu ja ... Gods Woord komt zoo op den achtergrond, het schepsel op den voorgrond ; men zit dan soms — is 't niet zoo ? — te letten op den man, die sprak, meer dan op wat hij zei.

Gods Woord nummer één; alle schepsel niets.

Zonde wordt in bedoelde samenkomsten, niet dan zeer in 't algemeen bestraft; onderwijs weinig gegeven; goede gemoedelijke dingen soms gesproken en viel er een zegen, die waarlijk een zegen was, die kwam van den Heere en niet van den spreker.

Ik hoor zeggen, dat „ethischen" nog al spreken van de kracht van „geheiligde persoonlijkheden." Zij bedoelen dat niet zoo kwaad, denk ik. Doch een gereformeerd mensch houdt gewoonlijk niet van die uitdrukking, omdat hij vreest de eere Gods den mensch te geven en in den mensch de kracht van 't middel Gods.

Daarom ook liever op den Heere gezien, dan op den armen man, die in 's Heeren dienst staat.

Zoo we het ambt der Overheid nemen, dan is het helder aan te toonen, dat Gods instelling te eeren is afgezien van den persoon, die 't Overheidsgezag draagt.

Godzalige Overheden zijn een dubbel voorrecht; maar al bekleedt een goddeloos persoon het ambt, dan is dat ambt te eeren om des Heeren wil. 't Gebed voor koningen en allen, die in hoogheid gezeten zijn, werd bevolen door den Heere, toen er geene overheden waren, die naar den Heere vroegen.

Gewoonlijk wordt dan ook bij de bespreking dezer dingen op Judas gewezen, als persoon verworpen, als apostel geroepen en in zijne werkzaamheden gezegend, als de andere apostelen wellicht en begaafd misschien meer dan anderen; want bij de aanwijzing des verraders dacht niemand aan hem, doch allen aan zichzelven.

Uit deze dwaling in zake 't ambt vloeit een groot nadeel, althans groot gevaar, voor dienaren in ordelijke of onordelijke wegen werkzaam; zij gaan zoo lichtelijk zichzelven vromer achten, al is 't niet wijzer, dan anderen; zijn ze zwak in wetenschap, zij halen het wel in in „geestelijkheid", en dat is dan hun laddertje om in de hoogte te komen. Bij oprechtheid en welgesteld zijn we bang om hoog gezet te worden door anderen. Ds. Ploos van Amstel waarschuwde eens godzalige ouderlingen om vooral hun jeugdigen leeraar niet te hoog te zetten; hij deed dit in wijsheid en liefde en die leeraar heeft het hem nooit kwalijk genomen. 

Twee mannen zaten saâm en dachten vrij eenstemmig en spraken over ziels-en levenservaring. Wat wonder, zei de een, dat wij zoo goed overeenkomen. Och! was het antwoord van den ander, dat is onze troost niet; wij konden beiden wel in dezelfde dwaling vastzitten; doch dat wij passen bij de oudvaders in Gods Woord beschreven, dat is óns beter en vaster.

G.H. Beekenkamp

Amsterdam in beroering.

Er heeft een misdadige woeling plaats gehad in de hoofdstad van ons vaderland, waarop wij hier niet zouden wijzen, indien het niet bij vernieuwing gebleken ware, dat hier oorzaken ten grondslag liggen, die het terrein van de geestelijke dingen raken.

Indien er geestelijk niet zoo schrikkelijke verwildering heerschte in de huisgezinnen van menig arbeider, zou het onmogelijk zijn, dat er zich dingen voordeden zooals nu weer in Amsterdam gezien zijn.

Men is tot alles in staat, indien er maar een paar raddraaiers beginnen.

Men ontziet niets meer, indien er maar een enkel avonturier voorgaat in baldadigheid en ruw geweld.

Men staat op een hellend vlak, geheel in conditie om af te glijden in een vreeselijke diepte van gruwel.

Opnieuw is dat weer aan 't licht gekomen,

En daar mag de Christen niet onvorschillig tegenover gaan staan. Daar moet hij acht op geven. En hier moet gedaan worden wat mogelijk is, om in, de huisgezinnen van de arbeiders een anderen geest te brengen.

Psalm 78 hebben we hierbij nog eens opgeslagen en gelezen. Waar o. a. staat: „want Hij heeft eene getuigenis opgericht in Jacob en eene wet gesteld in Israel; die Hij onzen vaderen geboden heeft, dat zij ze hunnen kinderen zouden bekend maken. Opdat het navolgende geslacht die weten zou, de kinderen, die geboren zouden worden; en zouden opstaan, en vertellen ze hunnen kinderen. En dat zij hunne hoop op God zouden stellen, en Gods daden niet vergeten, maar Zijne geboden bewaren. En dat zij niet zouden worden gelijk hunne vaders, een wederhoorig en wederspannig geslacht; een geslacht, dat zijn hart niet richt en welks geest niet getrouw was met God."

Daar moet het heen.

De kinderen worden op de Openbare School onderwezen niet naar den Woorde Gods. Ze leeren daar niet op Gods daden acht geven. Ze hooren daar niet de loflfelijkheden des Heeren vermelden.

Is 't wonder, dat het geslacht dergenen die alzoo handelen Gods daden vergeten en dat hun geest niet getrouw is met God?

Héél de maatschappij wordt ontwricht door den geest van liberalisme en socialisme.

En die geest van liberalisme en socialisme wordt nog altijd bevoorrecht door de Overheid boven het streven van de Christenen, die rekening wenschen te houden bij de opvoeding en het onderwijs der kinderen met Gods Woord.

De Openbare School zonder Bijbel is nog altijd de Overheidsschool. En de School met den Bijbel is en blijft een particuliere liefhebberij, die wel gesteund wordt door de Overheid, maar altijd nog zoo, dat het goed gevoeld wordt: de Openbare School zonder den Bijbel is ons troetelkind en de School met den Bijbel is ons stiefkind.

Dat werkt voor onze maatschappij verderfelijk. Dat kortwieken van de Scholen met den Bijbel.

En daarom, laten de Christenen dit nog eens onder de oogen zien en laat men de Overheid nog eens vragen: geef toch de Scholen met den Bijbel de rechten die aan deze toekomen !

Laat de vijand dan maar roepen: 't is u om het geld te doen!

De Heere weet dat het ons niet om het geld, maar om het kind te doen is! Niet om voorrechten boven anderen, maar om recht met de anderen! Dat het ons om het geestelijk welzijn van onze maatschappij gaat. Geloovende in Gods Woord. Vasthoudende aan Psalm 78.

Waarom belemmert de Overheid nog altijd het bouwen van Scholen met den Bijbel door het geven van bouwkapitaal aan de Openbare en het onthouden van bouwkapitaal aan de Christelijke Scholen ?

Waarom is de kwestie van het bouwkapitaal nog niet opgelost? En dan eerlijk, zooals een Christelijke Overheid past? 't Is toch een zaak van recht? 't Is toch een zaak van het hoogste belang?

Terwijl in de groote steden de machten der duisternis concentreeren om aan te vallen op de gezinnen van den arbeider, onthoudt de Overheid aan de voorstanders van de School met den Bijbel het geld, dat hun toekomt om scholen te bouwen waar het Evangelie zout kan worden uitgestrooid, om een dierbre jeugd te behouden voor on-en bijgeloof.

De voorstanders van Christelijk onderwijs moeten zelf maar zorgen voor die 10 en 100 duizend guldens die noodig zijn voor elke School met den Bijbel in onze groote steden, waar grond koopen en huizen bouwen zoo duur, zoo héél duur is.

Terwijl in elke nieuwe wijk aanstonds door de Overheid in gereedheid gebracht wordt een school, ruim en frisch en prachtig, waar de kinderen kosteloos of bijna kosteloos onderwezen worden niet naar den Woorde Gods, en dus tot een wederhoorig en wederspannig kroost worden opgevoed.

Waarom vereenigen de Christenen zich niet meer nog saam tot éen groote actie, om in deze bij de Overheid te vragen om recht?

Waar er geld is voor Openbare Scholen, daar is het onrecht wanneer er geen geld is voor Scholen met den Bijbel.

En waar onrecht gepleegd wordt moesten wij het niet dulden, dat de Overheid peuterig in deze te werk gaat.

Dat klein gedoe in deze mogen we niet anvaarden.

Omdat er zulke groote dingen op 't spel staan voor onze maatschappij. Lees Ps. 78 nog maar eens!

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 juli 1911

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Uit het kerkelijk leven.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 juli 1911

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's