Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Doch de goddeloozen zijn als eene voortgedrevene zee, want die kan niet rusten en hare wateren werpen slijk en modder op. Jes. 57 : 20.

Slijk en modder .

Bij een onrustige zee te staan heeft z'n bekoring, 't Is een machtig gezicht om die wateren te zien koken; om die golven te zien omhoog rijzen; en die met schuim gekroonde koppen fier omhoog te zien steken; om te aanschouwen dat de waterhoogten opsteigeren gelijk een jong, vurig paard dat geen lust heeft een toom of breidel te dragen. Wat is dan de zee grootsch, vol majesteit en kracht. Wat kan de mensch dan z'n kleinheid voelen. Wat is de mensch niets tegenover het geweld der elementen.

Zoo'n zee is gevaarlijk. Verraderlijk belust op vernietiging en moord. Want niet lusten die onstuimige en kokende wateren vóór dat zij samen het schip hebben aangevallen, gebeukt, geslagen — en liefst hebben gemaakt tot een wrak. Als de golven maar spelen kunnen met de planken! Als ze elkander maar kunnen toewerpen de droeve overblijfselen van die trotsche zeekasteelen. Als ze maar spelen kunnen met het lijk van hen die pas nog zoo zelfbewust de richting van het schip aangaven en heerschappij voerden op de wateren.

Schatten verslinden ze in een oogenblik. Ze bergen ze weg op den diepen bodem, waar niemand ze meer vinden kan. En tegelijk wanneer zij grillig wegbergen die kostbaarheden, om te doen verhuizen naar die peillooze diepte onder de wateren, halen zij van den bodem der zee te voorschijn slijk en modder, om dat óp te werpen naar omhoog.

Droeve aanblik!

Rustelooze vlakte met steeds voortgaande beweging. Geen oogenblik stilte. Geen pooze verademing. Altijd doorvlooiend, Steeds voortstroomend. En dan 't hoogste genot om de schatten te doen verdwijnen op den bodem en uit de diepte omhoog te werpen gebroken hout, vergane grootheid, slijk en modder.

Dat is de trotsch van de zee. Daar gaan de golven groot op!

En de profeet ziet er een beeld in van den mensch; die ook niets anders kan en wil dan het goede vernietigen en het kwade ten toon spreiden.

Eén groote rustelooze vlakte is het die uitgestrektheid van het menschelijk geslacht, nooit stilstand. Steeds verandering. Altijd een voortjagen, 't Eene geslacht gaat en het andere geslacht komt. En wanneer men die onrustige menigte overziet, die gelijk is aan een voortgedrevene zee, die tot rust niet komen kan, dan ziet men, dat uit die menschenmassa omhoog geworpen wordt modder en slijk. '

't Is niet' vleiend voor de menschheid, we stemmen het aanstonds toe.

Maar dat is de vraag niet. 't Is maar de vraag of het ook waar is.

En natuurlijk zal de rijke jongeling het niet toestemmen. Die doet altijd zijn best. Die geeft ieder 't zijne. Die leeft netjes; in huis en buiten 's huis. Die is matig, vriendelijk, verstandig, rechtschapen. En hij komt dan ook met kracht op tegen die vreeselijke stelling, dat de mensch modder en slijk voortbrengt van den bodem zijner ziele opgehaald.

Ja - misschien die groote schare, die ruw en onbedacht voortleeft. Maar voor zichzelf bestrijdt hij het, want 't is daar van binnen misschien wel niet volmaakt, maat behoorlijk goed is het toch wel...

Nu — 't Is ook wel een vreeselijïe stelling, om te beweren, dat er slijk en modder op den bodem van des menschen hart gevonden wordt, welke vuile en schandelijke dingen in het leven omhoog geworpen worden.

Is de mensch dan zoo slecht ? Is hij dan niet godsdienstig, braaf en goed ?

We willen de Schrift tot getuige roepen. Want Gods Woord heeft recht tot spreken. Aan Gods Woord zullen alle partijen en richtingen ten slotte zich moeten onderwerpen.

En dan is een van de eerste dingen, die de Schrift van den mensch in 't geding brengt dit: dat de mensch een vijand van God is.

Niet éen soort van menschen, niet éen volk, niet éen familie. Maar alle menschen.

Zonder God in de wereld. God hatende. Tegen God strijdende. Doende den wil van hun vader, den duivel. Levende in de zonde. Vijandig aan het goede. Sla de Schrift maar op, en spreek het maar tegen! En het Oude èn het Nieuwe Testament geeft hetzelfde getuigenis. Van der jeugd af aan is het gedichtsel des harten bij allen boos en goddeloos (Gen. 6:5) — - en er is niemand die goed doet of naar God vraagt, ook niet tot één toe (Rom. 3). Onbekwaam tot eenig goed, en geneigd tot alle kwaad, zijn ze allen zonder onderscheid.

En dat is dan dat geslacht, 't welk de Heere geschapen heeft in Adam, naar Zijn beeld en Zijn gelijkenis, doende Gods wil, tot verkrijging van het eeuwig zalig leven. Dat is dan het pronkjuweel der schepping. De beelddrager Gods.

Tezamen afgeweken. Boos, onwijs, goddeloos geworden zijnde. God hatende en elkander hatende. Staande met het aangezicht naar de donkerheid. Wandelende in de paden der ongerechtigheid. Gruwelijkheid bedrijvende in gedachten, woorden en daden. Neen — 't is nog geen hel hier op aarde. Door Gods weerhoudende genade niet. Er is nog véél, dat God in Zijn algemeene goedheid als lichtvonken wil uitstrooien. Maar onder al dat schoone en goede zit slijk en modder verborgen. En de onrustige mensch is steeds bezig het goede en schoone te vernielen en het slijk en de modder omhoog te werpen.

Hoe wordt het goede en het schoone gebruikt? Tot Gods eer en tot de zaligheid van den naaste?

Of om bot te vieren aan wereldzin en zondelust? Om lichaam en ziel van zichzelf en z'n naaste te schaden en te bezoedelen? In plaats dat het opvoert tot God, trekt het neer naar de hel.

In plaats dat het dichter bij Gods Woord brengt, sleept het hoe langs hoe meer weg in een weg van ontkenning en bespotting van het heilige.Zie maar op de geslachten der menschen, die als een onrustige zee voortgedreven worden en schandelijkheid bedrijven !

Zoo heeft de Heere het oorspronkelijk niet gemaakt. Zoo heeft Hij alles niet ingericht. „Dit heb ik gevonden" — zegt Salomo — „dat God den mensch recht gemaakt heeft." Bij den Heere is dan ook geen onrecht noch goddeloosheid.

Maar de mensch heeft de boosheid bedreven om den Heere, den Springader des levenden waters, te verlaten en zichzelf bakken uit te houwen, gebrokene bakken, die geen water kunnen bevatten.

De mensch heeft God verlaten. Hém ongehoorzaam zijnde in Zijn rechtvaardige bevelen.

En de bezoldiging der zonde is: kind der duisternis en zoon der verderfenis te zijn; om als vijand van God door de wereld te gaan en als ongehoorzame te sterven tot een eeuwige rampzaligheid.

Daar moet de ziel dan ook aan ontdekt worden. Want zóo hebben alle vromen van alle tijden het ervaren en beleden. Die zondige daad van Adam! Dat in ongerechtigheid geboren en in zonde ontvangen worden! Die slechte gedachten, goddelooze woorden, gruwelijke daden - keer op keer !

Wat vreeselijke toestand! Voor allen. Zonder onderscheid. En de ziel, die er aan ontdekt mag worden, begint er onder te schreien, roepende: „.het bedenken des vleesches is vijandschap tegen God; want het onderwerpt zich der wet Gods niet; want het kan ook niet."

Die begint te belijden: „ik weet dat in mij, dat is in mijn vleesch, geen goed woont."

Die begint te zeggen: „tegen U, o God, heb ik gezondigd en gedaan wat kwaad is in Uwe oogen."

Dan is er geen tegenspreken meer, wanneer het gaat over de gruwelijkheid die de mensch dagelijks bedrijft.

Dan is er juist een ontdekken van die peillooze diepte van zonde en ongerechtigheid, zooals die van nature bij den mensch gevonden wordt. En er wordt met Jeremia geklaagd: arglistig is het hart, méér dan eenig ding, ja doodelijk is het, wie zal het kennen? " (Jer. 17:9).

Zeker — dan is er door Gods sterke hand nog wel veel bewaring voor het booze. De Heere laat de hel nog niet vrij om teugelloos heerschappij te voeren.

Maar de ontdekte ziel schrijft dat goede niet aan zichzelf toe. Veeleer ontdekt zij onder dat goede nog weer het kwade verborgen. En terwijl ze van het goede zegt: „wij zijn onnutte dienstknechten, dewijl wij slechts gedaan hebben, wat we schuldig zijn te doen" — klaagt zij' over het verborgen kwaad, zeggende: „wie zal een reine geven uit den onreine ? niet éen!" alsook: „herschep mijn hart en reinig Gij, o Heer, ' die vuile bron van al mijn wanbedrijven."

Neen— dan blijft er geen goed ding meer over. Integendeel, de ziel ontdekt hoe langs hoe meer, dat, wanneer de Heere ook maar een oogenblik Zijn hand terug trekt, uit het hart niets anders voortkomt dan booze bedenkingen en gruwelijke zonden.

Dan is het: „ik ben van nature geneigd God en mijn naaste te haten en Gods geboden met gedachten, woorden en werken te overtreden."

Dan is het: wij zijn onwijs, ongehoorzaam, dwalende, menigerlei begeerlijkheden en wellusten dienende, in boosheid en nijdig­heid levende, hatelijk zijnde en elkander hatende" (Tit. 3 : 3).

En als de ziele aan déze dingen eenigermate ontdekt mag zijn geworden, om zichzelf te zien in den spiegel van Gods heilige wet, dan is het voor die ziele geen vertroosting wanneer gezegd wordt: ga heen en verbeter u.

Want dat is het juist, wat de ziele geleerd heeft dat onmogelijk is.

Waar moet zij toch blijven met dat bedreven kwaad; met die menigte van gruwelbedrijf; met al die overtreding?

Want Gods heilig recht is toch geschonden en de ziel die zondigt is vervloekt!

Waar moet zij blijven met dien last van zonden en schuld?

En hoe zal het harte vernieuwd warden? hoe zal er een andere levenskeuze gevonden worden ?

Menschen kunnen hier niet helpen. De Heere zelf moet overkomen.

En genade is het woord dat hier troost kan brengen. Wedergeboorte het woord dat hier hope kan geven voor de toekomst. Wat de Heere alles begrepen heeft in Jezus-Christus, die op aarde, is gekomen om goedertierenheid te toonen voor ongehoorzamen, gerechtigheid te doen voor zondaren - om nieuw leven te openbaren aan degenen die dood waren in zonden en misdaden.

O ! als die weg van vrije genade, die weg van de gerechtigheid van Christus, die weg van wedergeboorte door Gods Geest niet bestond, dan was er voor een zondige, schuldige ziel geen hope.

Elke zonde maakt den dood waardig. Elke dag vermeerdert den gruwel. En elke inspanning tot goed werk doet ontdekken, dat ook de beste werken onvolmaakt en met zonde bevlekt zijn, en dat het alles is verdorven door de boosheid des harten, waarom de Heere het ook behandelt als een wegwerpelijk kleed. (Jes. 64 : 6.)

Maar de genoegdoening van Christus is de blijde boodschap voor een ontdekte en benauwde ziel. Genade, genade — dat is de klank, die verademing kan geven in de droefheid.

O ! als maar tot de ziele mag doordringen, dat Hij gekomen is om het verlorene te behouden, dan kan de ziele opwaken.

Voor onrechtvaardigen een Rechtvaardige geopenbaard. Voor ongehoorzamen een Gehoorzame. Voor veroordeelden een Vrijgegesprokene. Voor vervloekten een Gezegende.

Christus heeft ook eens voor de zonde geleden. Hij rechtvaardig voor de onrechtvaardigen, opdat Hij ons tot God zou brengen". (1 Petr. 3:18). Of-zooals Paulus aan de Galatiërs schrijft: Christus heeft ons verlost van den vloek der Wet, een vloek geworden zijnde voor ons." (3 : 13).

Dat is de oplossing.

Dat is de redding uit de diepte van zonde en oordeel': van vloek en dood.

Dat is de verzoening van de oude schuld ; een bedekking van de dagelijksche zonde; de vernieuwing des levens.

Niets uit den mensch.

„Wij besluiten dan, dat de mensch door het geloof gerechtvaardigd wordt, zonder de werken der Wet." (Rom. 3 : 28) „Wetende, dat de mensch niet gerechtvaardigd wordt uit de werken der Wet, maar door het geloof van Jezus 'Christus." „Want dien, die geen zonde gekend heeft, heeft God zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem."

Alles door genade. Alles door Christus. Door Zijn gehoorzaamheid, door Zijn bloed. „Gelijk door de ongehoorzaamheid van dien éénen mensch velen tot zondaars zijn gesteld geworden, alzoo zullen ook door de gehoorzaamheid van éénen, velen tot rechtvaardigen gesteld worden." Rom. 5 : 19.

- In dien weg zal het dan ook moeten, om waarlijk onder onze zonden en onder den last van ons gruwelbedrijf voor het aangezicht van een heilig God verloren te gaan. Het vonnis van den Allerhoogste moet ons doodvonnis worden. De ziel die zondigt, zal niet leven. En ach! een stroom van ongerechtigheid is over ons heengegaan. Van het hoofd tot de voeten gaat onze onreinheid. En dan dat harte, die vuile bron van ongerechtigheid, die nooit opdroogt, die nooit eindigt om wateren der schande uit te gieten en slijk en modder op te werpen.

O ! dan is er geen beter middel dan de verlossing door Jezus Christus, die heilig, onnoozel, onbesmet zijnde Zich zelf gegeven heeft tot een rantsoen voor velen. Die Zijn dierbaar bloed heeft uitgestort tot een volkomen verzoening van al de zonden dergenen die in Hem gelooven.

Geen ander middel. En daarom is ook vervloekt, die nog zoekt en tast waar de . verzoening niet te vinden is.

Neen, geen roepen van vrede, vrede en geen gevaar. Geen genezen van de breuke op het lichtste ! (Jer. 8 : 11).

Het dieplood moet uitgeworpen worden en de bekentenis zal met droefheid moeten zijn „gelijk een bornput zijn water opgeeft, alzoo geeft zij hare boosheid op" (Jer. 6 : 7).

Ja — er zal moeten geroepen worden: HEERE, Gij hebt mij overreed en ik ben overreed geworden; Gij zijt mij te sterk gegeweest en hebt overmocht." (Jer. 20 : 7.) „HEERE, wij kennen onze goddeloosheid en onzer vaderen ongerechtigheid, want wij hebben tegen U gezondigd." (Jer. 14:20).

En ziet, dan is dat eeuwige wonder geopenbaard in Christus, dat de Heere wil omzien naar onreinen en die gansch melaatsch zijn; dat Hij Zijn oog wil wenden tot degenen die in het stof liggen neergebogen; dat de groote hemelsche Medicijnmeester wil uitgaan om doodelijk-kranken het geneesmiddel toe te dienen, dat' behoudt voor den tijd en voor de eeuwigheid.

Dan is geopenbaard wat Jesaja zegt: „alzoo zegt de Hooge en Verhevene, die in de eeuwigheid woont en Wiens naam heilig is: Ik woon in de hoogte en in het heilige, en bij dien, die van een verbrijzelden en nederigen geest is, opdat Ik levend make den geest der nederigen en opdat Ik levend make het hart der verbrijzelden."

Dat is een rijke bron van vertroosting voor een treurend volk.

Dat is de fontein der hoven, put der levende wateren, die uit Libanon ; vloeien (Hoogl. 4:15).  Dat is het water, dat reinigt van alle zondeschuld.

Daar verzinken de overtredingen in een eeuwige zee.

Dan wordt zelfs - de zondige natuur, die Gods kind bijblijft tot het laatste oogenblik, niet meer gerekend.

Dan is het alsof de mensch zelf voor alle zonde betaald heeft en zonder ongerechtigheid wandelt voor Gods aangezicht.

Al door dat wondere bloed van het Lam Gods, dat onstraffelijk zichzelf opgeofferd heeft, om daardoor te heiligen tot in eeuwigheid allen die tot Hem hun toevlucht leeren nemen.

Zalig de ziel, die dan zóo den Christus Gods vinden mag tot gerechtigheid, heiligmaking en een volkomen verlossing. Die zóo den Heiland in Zijn heerlijkheid mag zien. Die zich zoo in Hem mag verlustigen. Die zal vrede genieten. Die zal vertroosting vinden. Heil ontvangen. Van kracht vernieuwd worden.

Maar rampzalig, die z'n zonde niet leert belijden. Of dien nog geldt het woord des Heeren: gij zijt vermoeid door uwe groóte reis, maar gij zegt niet: het is buiten hoop; gij hebt het leven uwer hand gevonden, daarom wordt gij niet ziek" (Jes. 57:10).

O! leer het toch verliezen. Leer toch zondaar worden. Leer toch klagen over uw aangeborene en dadelijke zonden.

Leer onder Gods heilig recht, als door u geschonden, vallen. Leer uitroepen: gena, o God, gena.

Ziet, — dan is er bij den Heere raad, hulpe en verlossing.

„Laat u doopen en uwe zonden afwasschen, aanroepende den naam des Heeren" (Hand. 22 : 16). „Het bloed van Jezus Christus Zijnen Zoon reinigt ons van alle zonden" (1 Joh. 1:7).

En zoo gaat het naar Jeruzalem. Achter Jezus aan.

Waar dan geen bornput van goddeloosheid meer te vinden is.

Neen — dan is alles reinheid en zaligheid en vrede. Voor een volk van goddeloozen. Door Christus, die geen zonde gekend heeft maar tot zonde gemaakt is, opdat al de Zijnen rechtvaardigheid bij God zouden ontvangen!

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 juli 1911

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 juli 1911

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's