Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Luc. 16 : 19—31.

De rijke man en de arme Lazarus.

IV. (Slot.)

Op de aarde loopen de draden wonderlijk dooreen. De goddeloozen zijn niet zelden voorspoedig en de kinderen Gods gaan niet zelden in het zwart. De rijke man, wandelt in purper, — Lazarus wordt, als teeken van de diepste schande, door de honden gelekt. (Ps. 68:24; 1 Kon. 21:19).

De rijke man baadt zich in overvloed en weelde des daags en des nachts — Lazarus moet zelfs missen de kruimkens, die van de tafel des rijken vielen.

En van dat alles is den Heere niets onbekend. Hij is de God die alles regeert en bestuurt naar Zijn welbehagen en die dan Zijn Woord geopenbaard heeft, om daarin te verkondigen wat het hoogste goed is, zonder het welk de rijke ellendig en arm, maar met het welk de arme zéér rijk is te noemen.

Dat kan de rijke man geweten hebben, dat het God was die hem al de weldaden des levens gaf, niet om ze te verkwisten of in zorgeloosheid er bij te leven, maar om te leeren bekennen, dat er nog iets anders gekend moet worden tot zaligheid.

Daarom had de Heere Zijn Woord hem gegeven, dat op elke bladzijde van het begin der geschiedenis der menschheid af aan, tot op den dag waarin de rijke man zelf leefde, nooit anders leerde dan dit: „gewen u aan den Heere en heb vrede."

Maar de rijke man verachtte de stemme van Gods Woord. Niet om den Heere was het hem te doen, maar om spijze en drank. En die den buik tot hun God verkiezen zullen ellendig omkomen.

O! dat Woord maakt het zoo duidelijk. En dat Woord geeft de Heere óók aan den rijke. Dat verbergt de Heere niet voor de onrechtvaardigen. Dat werpt Hij uit óok onder de goddeloozen.

Neen, rijken en machtigen en lichtzinnigen en roekeloozen, — tel niet alleen uw geld, uw kleederen, u genietingen, uw uitspattingen; maar denk er óok aan, dat gij het Woord Gods ontvangen hebt en o! leer eens vragen: wat rnoet ik daarmee doen'

Want dat Woord zal van uw hand geëischt worden. Naar dat Woord zult Gij geoordeeld worden.

Eu als we dat bedenken, dat die bewoners der paleizen die edelen der aarde, die rijken, die machtigen, die groote menigte van lichtzinnigen en roekeloozen, die gekleed gaan in purper en elken dag in vroolijkheid leven, om zich des nachts te baden in zingenot — dat die allen het Woord hebben, hun van God gegeven, wanneer ze óok geoordeeld zullen worden, dan is de weelde ons geen begeerlijk goed en rijkdom een zaak om van te huiveren. En dan zien we een lange rij van geleerden en machtigen, van spotters en lichtzinnigen, die hier dat Woord des Heeren hebben belachen, door dat zelfde Woord uitgeworpen worden in de plaats der buitenste duisternis, waar alle spot een einde neemt en de ellende èeuwiglijk duurt voor allen, zonder onderscheid.

Wat beslist dat Woord véél. Ja, alles! En ach, wat doet men met het Woord ?

Zijn er niet die met Koning Agrippa de Schriften kennen, maar.... ze niet achten?

Zijn er niet, die, met een Bileam, bekennen moeten, dat het volk van God veel gelukkiger is, dan die schatten op aarde vergadert, maar... om dan weer te grijpen naar het goud en God weer in het aangezicht te slaan ?

Zijn er niet, die, met een geleerde als Voltaire, de Schrift tot voorwerp maken van hun onderzoek, maar.... om er dan niets uit te halen dan wat oorzaak kan geven tot critiek en spot?

Zijn er niet die, met een groote menigte van waanwijzen zich te beschaafd en te ontwikkeld achten, om de Schrift ook maar aan te zien — en u uitlachen, wanneer .gij komt om hen te vermanen, dat zij toch Gods huis zullen bezoeken ?

Zijn er niet die erger dan vergif achten, wanneer hun kinderen zouden onderwezen worden in de leer, die naar de Godzaligheid is?

En dat duldt de Heere, voor Wien niets verborgen is. Dat draagt Hij, wiens ontfermen zeer groot is.

Hij laat Zijn zon nog opgaan over boozen en goeden, over rechtvaardigen en onrechtvaardigen, intusschen het zaad des Woords overal uitstrooiend. Maar hij doet het, om op Zijn tijd te komen met het Woord in Zijn hand en allen op te roepen in de eeuwigheid, hen dagend voor Zijn rechterstoel, om te onderzoeken wat in het leven hier op aarde is geschied en wat men gedaan heeft met Hem, die de Schepper en Wetgever is.

Alles gaat om het Woord. Dat oordeelt allen. En is er wel iets, dat méér veracht, verguist, bespot en vertreden wordt, dan Gods heilig en eeuwig blijvend Woord, waar­ van de Heere toch niet zal dulden, dat er iets van zal worden afgedaan ?

Alles loopt tegen dat Woord in. Op elk terrein des levens gaat het in strijd met dat Woord. En de rijken en machtigen staan vooraan, om dat Woord de hand op den mond te leggen, opdat het maar niet gehoord zal worden. Toch handhaaft de Heere Zijn Woord.

De Heere gaat het voor de rijken en machtigen niet veranderen. Hij laat er niets van vallen. Ook geen tittel noch jota. Wat het oordeel voor duizenden en tienduizenden zoo vreeselijk zal maken.

O ! wat is het een groot wonder, wanneer een rijke het Koninkrijk Gods zal ingaan ! Want dan moet die rijke met al zijn rijkdom arm worden en het alleen met het Woord leeren houden — dat van de vreeze' van Gods naam zegt, dat zij alle aardsche schatten verre overtreft.

Maar wat een onschatbaar voorrecht als het door Gods genade mag gebeuren! : Alle aardsche rijkdom valt daar weg voor het heil, dat door een arme zondaarsziel aan den voet van het kruis mag worden genoten.

Dan wordt spijze en drank, weelde en pracht als vergankelijk goed gekend — maar om te mogen eten aan des Heeren Verbondstafel en bekleed te mogen worden met de kleederen des heils, dat is blijvend, vol blijdschap.

En o! dan wordt het Woord zoo dierbaar en des Heeren getuigenis zoo begeerlijk. Dan wordt gehoord : „ik heb Uw getuigenis genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vroolijkheid."

Dat had de rijke man niet leeren kennen. Die had het Woord als niets geacht. Die zette zijn hart wél op spijze en drank, op genot en vroolijkheid — maar de Schrift achtte hij als niets. Hij had die Schrift nooit verstaan, wanneer de Heere zeide: alles moet u schade en drek worden, om de uitnemendheid van de kennis der zaligheid.

En die roepstem verachtend, had hij zich gevoed en zich gekleed, gelijk hij begeerde. Maar om dan na den dood zijn oogen op te slaan in de hel, en daar té moeten hooren: dat is het, wat gij hebt nagejaagd, verachtende den hemel der zaligheid.

En telkens wanneer bij zijn mond nog opent, om te klagen en te vragen, wordt hij geslagen met de woorden : gij hebt de Schriften veracht en ieder die dat Woord niet hoort zal óok hier komen, om óok geworpen te worden in het onuitblusschelijk vuur.

Geen pardon. Voor niemand.

En het blijft altijd nog dezelfde boodschap: „zij hebben Mozes en de profeten; dat zij die hooren."

O ! het leven is zoo ernstig. En het gaat maar om dat Woord des Heeren, dat Hij geopenbaard heeft en alom doet verkondigen, 't Gaat hierom : of dat Woord dierbaar aan ons harte mag wezen óf dat we dat Woord verwerpen.

En al zijn we dan nóg zoo rijk, wanneer we vreemd zijn aan de goederen van Gods genade-en vrede verbond, waarover de Schriften tot ons spreken, alles liggend in Jezus Christus, het vleesch geworden Woord — met al onze rijkdom zijn we dan eeuwig arm, eeuwig ongelukkig.

En in het graf is geen bezinning meer. In de hel geen verlossing.

En dan die arme Lazarus te mogen zien, die op aarde had mogen leeren. zoeken naar het heil des Heeren, om zijns harten vroolijkheid te vinden in zijn God — door veel ellende héon geleid, heeft hij nu eindelijk verkregen wat zijn ziele zoo begeerde: om te mogen aanschouwen van aangezicht tot aangezicht da'gene, waarover het Woord hem hier op aarde wist te spreken.

O! dat was zijn genot en verkwikking altijd geweest om in zijn eenzame hut Gods Woord op te slaan en daar te mogen drinken van het water des levens, te eten van het hemelsche manna — en het was altijd zijn begeerte geweest, om dat eenmaal in de eeuwigheid in volmaaktheid te mogen genieten. Wat had dat Woord hem dikwijls getroost, dat de Heere hem zag en kende. Dat de Heere zelf zijn weg maakte. Dat de Heere het goede met hem voor had. Dat de Heere bezig was hem voor te bereiden voor de eeuwigheid.

O! laat dan de ellende en de smart hier op aarde veel-en groot zijn, maar de Heere weet dan een arme zondaarsziel te ontblooten van alle rechten en aanspraken en te vervullen met een hongeren en dorsten naar het eeuwige leven. En uit het harte mag dan de bede oprijzen : ik begeer ontbonden te worden en met Christus te zijn.

Dat is dan toch ook het doel vad het leven: om den Heere te mogen vinden tot zaligheid. Om zijn lust te mogen vinden in God Om zijn hoogste vermaak te mogen kennen in de dingen die boven zijn. Om te mogen bekennen, dat de godzaligheid een zaak van groot gewin is, hebbende beloften voor het tegenwoordige en toekomende leven.

Die dit niet leert kennen, vindt zijn lust in de dingen van deze aarde.

En als de Heere ze dan geeft in déze bedeeling — dan zullen we in de eeuwigheid moeten hooren: gij hebt toch ontvangen, wat ge gezocht hebt — maar nu zult gij missen wat Ik u steeds heb aangeboden, maar wat gij hebt veracht."

Is dat onrechtvaardig? Is God niet heilig in Zijn richten?

Gelijk de Heere dan naar Zijn wonder welbehagen Zijn volk, dat hier op aarde uit alle rechten en aanspraken mocht worden uitgezet, om als een arm en ellendig zondaars volk te leeren pleiten op genade alleen — zoo grootelijk wil komen verrassen met de goederen die Sion hier heeft leeren begeeren, maar die in zulk een mate zullen worden geopenbaard, dat zij allen zullen uitroepen : de helft is ons niet aangezegd.

Zalig lot, om dan door Gods Woord te mogen worden getroffen. Om door Gods Woord te worden gevangen.

Om onder Gods Woord te mogen leeren bukken. Om op Gods Woord te mogen leeren pleiten. Om Gods Woord tot een gids en tot een licht op ons pad te mogen leeren kennen. Om Gods Woord onze vermaking te mogen leeren noemen en onze betrachting des daags en des nachts.

Want dat Woord weet te spreken van Gods genadeverbond en van den alleszins genoegzamen en juist gepasten Borg en Middelaar, Die voor al de Zijnen bid : Vader, Ik wil dat waar Ik ben ook die bij Mij zijn, die Gij Mij gegeven hebt.

Jezus kent de Zijnen. Jezus bewaart de Zijnen. Jezus bidt voor de Zijnen. Jezus trekt de Zijnen. Jezus zal ze weldra allen tot zich nemen in heerlijkheid.

- En het is des Heilands vreugd, wanneer Sion zich hier mag vermaken met dat Woord, dat de Heere heeft geopenbaard, en waarvan Hij zelf heeft gezegd: onderzoekt de Schriften, want gij meent in dezelve het eeuwige leven te hebben en die zijn het, die van Mij getuigen.

Met Gods woord in het hart, zal Sion dan ook nooit arm, eenzaam en verlaten zijn.

De armste is een rijk Koningskind. En weldra gaat de deur van het hemelsch paleis open en zullen ze allen aanliggen met Abraham aan den disch des Lams.

Die armen! Die ellendigen I Die verdrukten 1 Die eenzamen! Hoe is 't mogelijk ?

Welgelukzalig is het volk, dat het geklank kent!

Welgelukzalig is het volk, welks God de Heere is, het volk, dat Hij zich tot een erve heeft uitverkoren.

Dat volk weet het, niets verdiend te hebben — en alles ligt klaar daar boven.

Die hier met tranen zaait zal eenmaal met gejuich maaien, Gode tot prijs!.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 september 1911

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 september 1911

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's