Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ned. Herv. Jongelingsbond

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ned. Herv. Jongelingsbond

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Kerkgeschiedenis.

3. Geschiedenis der Apostelen.

Jezus zeide vóór Zijn heengaan van deze aarde tot Zijne jongeren: „gij zult mijne getuigen zijn, zoo te Jeruzalem als in Judea en Samaria en tot aan het uiterste der aarde."

Gesterkt door den Geest zijn ze weldra niet meer vreesachtig en kleinmoedig, maar spreken in den Naam huns Konings tot alle creaturen.

De Gemeente te Jeruzalem breidde zich grootelijks uit. De vervolging, welke kort daarna uitbrak door den haat der Joden, werd geleid door den. Joodschen Raad, gesteund door het gezag der Romeinen, in Stadhouder of V'iervorst vertegenwoordigd.

Nauwelijks was in Jeruzalem een gemeente ontstaan of Stefanus wordt gesteenigd. Daarop volgde de Apostel Jacobus, de zoon van Zebedeus, in 44 met den zwaarde omgebracht. Én had God het niet verhoed dan zou toen ook Petrus zijn gedood, daar deze onder Herodus Agrippa reeds in de gevangenis geworpen was. Maar de Heere verloste hem wonderlijk. Door die vervolgingen werd de gemeente van Christus evenwel niet uitgeroeid. Integendeel : zij breidde zich hoe langer hoe meer uit. Want die door de vervolgingen verstrooid werden maakten de woorden Gods alom bekend, door geheel Palestina, in Phoenicië, zelfs in Syrië.

Zoo zien we b.v. den Apostel Filippus predikende te Samaria, waar dan later ook Petrus en Johannes komen om er te arbeiden in den wijngaard des Heeren. (Hand. 8.)

Door de verstrooiing ontstond ook de gemeente te Antiochië (Hand. 11 : 20), welke eene gewichtige plaats heeft ingenomen in den eersten tijd van de Christelijke Kerk.

Antiochië was destijds de zetel van den Romeinschen proconsul, een middelpunt van de Grieksche beschaving.

De gemeente te Jeruzalem, hoorende welke groote dingen de Heere te Antiochië gedaan had, zond er Barnabas heen. (Hand. 11:22) Deze was een Grieksche .Jood, afkomstig van Cyprus en als zoodanig de aangewezene, om als bemiddelelaar op te treden tusschen de geloovigen uit de Joden en die uit de Heidenen. Zijn arbeid werd in Antiochië rijk gezegend. (Hand. 11:24.)

In Antiochië werden de geloovigen voor het eerst „Christenen" genoemd; een naam niet afkomstig van hen zelven (ze noemden elkander „broeders"), ook niet van de Joden (die zouden zeker de herinnering aan Christus niet op Zijn volgelingen hebben overgedragen — zij spraken liever van „de secte der Nazareners en noemden b.v. Paulus een „pest" [Hand. 24]) maar van de Heidenen, die gewoon waren volgelingen naar hun leermeester te noemen.

Jacobus, de broeder des Heeren stond in Jeruzalem in hoog aanzien. Hij werd bijgenaamd de Rechtvaardige, omdat hij zich streng aan de Joodsche wet hield, zonder evenwel in haar den grond zijner zaligheid te zoeken.

De Joden haatten hem en de Hoogepriester, woedend omdat Petrus aan zijn handen ontglipt was, liet hem voor den Raad komen en vorderde van hem — daar men hem van geen misdaad tegen de wet beschuldigen kon — dat hij, bij gelegenheid van het Paaschfeest, van de tinne des tempels voor de verzamelde menigte des volks, tegen Christus zou getuigen.

In plaats daarvan legde hij van de plaatse waar Zijn Heiland de verzoeking van Satan had afgeslagen, een krachtig getuigenis af van zijn geloof in Christus.

Toen riep het volk : „ook de Rechtvaardige is verleid!" en men stootte hem van boven naar beneden, waar hij van alle kanten met steenen werd geworpen.

Terwijl hij op zijn knieën lag bad hij nog voor zijn moordenaars, wat diepen indruk maakte op enkelen van de schare. Evenwel ging de woedende menigte voort met den apostel te slaan met een knods, zoodat hij weldra den geest gaf, om zijn oogen op te slaan in het hemelsch Jeruzalem en altijd bij Christus te zijn. (62 n. Chr.)

Johannes, „de discipel, dien Jezus lief had", zooals hij zich zelf in zijn Evangelie noemt, behoort met Petrus en Jacobus tot „de pilaren" van de Jeruzalemsche gemeente. (Gal. 2 : 9.) Hij was trouw aan den Heiland verbonden, bij het laatste Paaschmaal lag hij aan de borst van Jezus, en aan het kruis droeg de Heiland hem de zorg voor Maria op. Na de verwoesting van Jeruzalem gmg hij naar Efeze en hield van daar uit het opzicht over de gemeenten van KI. Azië. Zijn werkzaamheid duurde veel langer dan die van Paulus; wat deze niet meer heeft kunnen zien heeft Johannes nog beleefd n.l. de verwoesting van Jeruzalem door Titus (70 ü. Chr.), waarmee het oordeel over de Joden kwam.

Waarschijnlijk in de laatste jaren van Domitianus is hij naar het eiland Patmos verbannen, maar later weer in vrijheid gesteld.

De laatste jaren van zijn leven bracht hij weer in Efeze door, waar-hij tegen het einde der 1ste eeuw ruim 100 jaar oud stierf, zonder den marteldood te hebben ondergaan.

In zijn Brieven vermaant hij de gemeenten van KI. Azië, om toch vooral den band der liefde te bewaren en geen gehoor te geven aan de dwaalleer, welke de Godheid van Christus aantastte. . (Wordt vervolgd.)

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 december 1911

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Ned. Herv. Jongelingsbond

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 december 1911

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's