Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Johannes is zijn naam.

Luk. 1:63m.

Veelzeggend zijn dikwijls de namen in de Heilige Schrift. In een enkelen naam ligt soms heel een prediking, heel een, levensgetuigenis vervat. Denk aan Elia Zijn naam beduidt: „de Heere is God." En wat zijn naam getuigt, getuigt ook zijn woord en zijn leven. Als de afval diep is, als Isrels koning en Isrels grooten voor Baal kiezen, en 't volk op twee gedachten hinkt, heft Elia de banier op voor den God der legerscharen, wijst met opgeheven hand heen naar den eeuwigen God, en roept hij den Baal-vereerders als met een heilig tarten toe: De Heere is God, mijn God. Hij regeert en uwe goden zijn ijdelheid.

Zoo spreekt ook de naam van 's Heilands heraut een tastbaar getuigenis.

't Was eeuwen reeds, dat de stem der profetie zweeg onder Israels volk. Versteend in uiterlijkheden, verstijfd in vormendienst 'was bij verreweg de meesten alle hoogerbezielen en dieper gevoelen uitgebluscht. In weinige harten maar hunkerde 't verlangen nog op naar dien Messias, van wien de profeten hadden getuigd. Een Bevrijder, die het juk der Romeinsche overheersching kon verbreken, wist geestdrift te ontvlammen in 't hart van velen, wie de dorst naar vrijheid machtig dreef, maar naar een Jezus, die van zonden vrij en zalig maakt, smachtte een enkele slechts, als de grijze Simeon, en Anna de profetes.

Zoo woonde er ook ergens op de hoogvlakten van 't Judea-gebergte een oude priester Zacharias, met zijne huisvrouw Elisabeth. "En zij waren beiden rechtvaardig voor God", zoo beschrijft ze ons de Evangelist.

't Was een godvruchtig gezin, waarop dege levensernst zijn zegel drukte, 't Goede werd er Gode dank geweten, en de tegenheid des levens werd er in stille berusting gedragen.

Hoe goed was dat voor deze echtelieden, want 't had den Heere beliefd hun teersten levenswensch onvervuld te laten. Zij misten, wat voor den waren Israëliet gloed en kleur aan 't leven schenkt: hun echt was kinderloos gebleven. Zwaar was hun dit kruis gevallen. Maar, als bij alle teleurstelling in dit aardsche jammerdal, langzamerhand was dit kruis pasklaar gegroeid voor hunne schouders.'

Ze waren nu welbedaagd. Hun hope was vergaan. Ze hadden zich gesterkt in hun God, hierin stille, dat wat Hij doet, wèl gedaan moet zijn.

Maar ook hier bleek Gods gedachte hooger dan die der menschen. Want als hunne hope is getaand, komt hen de Heere verblijden.

't Was naar de gewoonte der wet Zacharias' toerbeurt om in Jeruzalems tempel 't outer voor zijn God te bedienen.

In 't oog nog de tinteling van jeugdig ijvervuur had de oude priester zijn stille haardstee op Juda's gebergte verlaten, om op te gaan naar Sions tempelberg en daar het heilig dienstwerk te verrichten. Hooger klopt hem de boezem als hij daar verre Moria's top ziet opblauwen omhoog, en als straks de gouden avondgloed blinkend huppelt over de tinnen des heiligen tempels, dan stijgt de oude man van zijn rijdier en in diepen indruk, terwijl al de vezelen zijner ziel gespannen staan, schrijdt hij de stad des grooten Konings binnen, en in zijn harte vindt weerklank:

Jeruzalem, dat ik bemin. Wij treden uwe poorten in; Hier staan, o Godsstad, onze voeten.

Maar nu mengt zich weemoed-gepeins in den vloed zijner gedachten. Op eenmaal gevoelt hij weer diep de leegte van zijn kinderloos leven. Maar dat niet alleen. Hoe lange nog, eer Messias kwam? Wat priemde het hem door de ziel, hier in deze heilige Godsstad te moeten zien, hoe zijn volk zijn God verlaten had; hoe weinigen slechts in waarheid nog wachtende waren de vertroostingen Israels! O, dat Messias toch kwame, om te verlichten dat volk, dat in duisternis neerzat en bij schaduwen wandelde; en 't heimweelied van den ouden profeet klinkt na in zijne ziel: „Och, dat Gij de hemelen scheurdet, dat Gij nederkwaamt !"

Het doel der reize is bereikt. Nu is hij 't heiligdom ingetreden, op gouden schaal het reukwerk dragend. Buiten in den voorhof toeft de schare, wachtend op des priesters zegen. De welriekende specerijen legt hij op de gloeiende kolen van 't wierook-outër. Daar klimt in spiraal wolkjes de welriekende geur van het wierook en doorademt het heilige, beeld van het gebed des verslagenen, dat opklimt uit de diepte en aangenaam is in 't oog des Heeren.

In heilige aandacht verzonken staart hij er naar, totdat daar op eenmaal....

Is 't werkelijkheid? Ja, een engel, een hemelgezant, een bode uit 't land van 't ongeschapen licht, zonder zorgen en zonder tranen. Dien aanblik kan de pelgrim van aarde's moeite-woestijn niet verdragen; vreeze en ontsteltenis besluipen hem.

Maar vreeze is hier misplaatst. Want, Zacharias, uw gebed is verhoord.

Mogelijk verhoord. was 't reeds gestaakt, en nu verhoord.

Maar de teleurstelling van jaren heeft den oude traag in 't gelooven gemaakt, en daarom begeert hij een teeken. Val hem deswege niet hard, lezer, want dé Heere heeft 't verzoek van zijn grijzen knecht ingewilligd en hem, tot een teeken van de waarachtigheid Zijner belofte met stomheid geslagen, tot op den dag der vervulling.

Tot in hare fundamenten is Zacharias' ziele geschokt. De schande zal van zijn huis worden afgewenteld! Hem zal een zoon geschonken worden, en — wat al 't andere in de schaduw stelt — deze zijn zoon zal voor 't aangezicht van Messias henengaan. In den geest en de kracht van Elia. De zoon zijner lenden zal 't jaar des welbehagens uitroepen; zal den weg bereiden door de wildernis, een baan voor zijn God.

't Wordt licht aan den geestes-horizont van den ouden priester.

Reeds schemert aan de morgenstond van lang-gekoesterd, blij-vervuld verlangen.

Zijn kind komt; daarin jubelt zijn hart, dat straks vadervreugde smaken zal.

Maar meer nog: Immanuel komt; Jehova gaat Zijne belofte vervullen.

Immanuel komt! 't Kindeke, hem toegezeid, waarborgt dit; want wegbereider, heraut heeft hij te zijn voor het aangezicht des Beloofden.

En als straks, ter bestemder tijd, het kind zijns ouderdoms geboren is, en de vraag is gerezen, hoe dit kindeke heeten zal, dan schrijft Zacharias met vaste hand: Johannes is zijn naam. Johannes, wat beduidt: „de Heere is genadig."

Geen andere naam past hier; deze drukt volkomen uit, wat 't gemoed des vaders ten boorde toe vervult.

Johannes: de Heere is genadig. In dien enkelen naam een Christus-prediking, die meer zegt dan duizend woorden.

Heraut moet dit kindeke straks zijn voor Messias henen. En de heraut draagt de kleuren van den vorst, voor wien hij uitgaat; aan het livrei van den heraut kunt gij kennen den edele, die nadert.

Welnu, lezer, zoo wordt in dezen naam Immanuels heraut omhangen met het genadelivrei, met de kleuren der genade, omdat de Eeuwige in Immanuel Zijne grondelooze genade komt openbaren.

Johannes: de Heere is genadig!

Dat zal dit kindeke, straks man geworden, zijn volk te zeggen hebben. Hij zal het zoeken af te trekken en neer te werpen van het zelfgebouwde voetstuk; den geveinsden zal hij 't zevenvoudig wee in de ooren slingeren. Hij zal de conscienties wakker schudden en een schok doen trillen door de harten, en dat alles om de aandacht te spannen voor de prediking zijns naams. In zichzelf heelt de heraut geen beteekenis; en dat, als hij verschijnt, toch alle aandacht zich spaiit, komt enkel, omdat zijn verschijning de onmiddellijke komst des Konings spelt. Niet voor zichzelf vraagt Johannes de opmerkzaamheid, maar voor Hem, Die komt. Zijn eigen discipelen verwijst hij steeds naar Jezus: Ziet, het Lam Gods.

Ik ben het niet, zoo spreekt hij, maar Hij, voor Wiens aangezicht ik henenga; zoo oneindig verre boven mij verheven, dat ik niet waardig ben Zijn schoenriem te ontbinden. Hij moet wassen, ik minder worden.

Als ge Johannes vraagt naar de beteekenis van zijn naam, waarom hij alzoo heet, dan wijst hij u op den Christus Gods, en roept uit: Ziet, het Lam Gods; in dat Lam heeft God gedacht aan Zijn genade; Zijn trouw aan Israel nooit gekrenkt. In dat Lam fonkelt en sprankelt en blinkt de gulden glans van Gods eeuwige genade.

In Hem heeft de Heere gedachten des vredes over zondaren geopenbaard. Hem heeft God . gezonden, toen Hij zag, dat daar geen hulpe was.

Deze Messias komt voort uit den schoot der eeuwige ontferming, die 't Vaderharte van den levenden God bewoog. In Hem buigt de Eeuwige zich diep neer over het ellendige, dat in verlorenheid neerligt. In Jezus breiden Gods, liefdesarmen zich uit om te ondervangen en op te beuren wat vertreden ligt op 't vlakke des velds. Hem zendt hij, opdat wie in dien Heiland gelooven mag, niet omkomen zal..

Over de kribbe, waarin Jezus straks neerligt, over den kruisheuvel, die 't steunen Zijner smarten beluistert, over de groeve, waar Hij de boeien des doods komt verbreken, ruischt in heilig ontroeren: „maar bij U is vergeving"; bij U is genade.

O lezer, leg — voor gij straks weer aan Bethlehems kribbe treedt — het blinkend schijngewaad uwer eigengerechtigheden af! Leg af den waan, dat gij daar niet zoudt kunnen komen, of ge moest er kunnen neerleggen den luister van een heilig leven!

Genade is de toon, die ruischt door den stal, ruischt ook over Efrata's velden.

En als ge dan in uzelf geen penningske meer hebt om uwe schuld af te doen; geen kruimel om uw honger te stillen, geen teug om uw dorst te lesschen; geen schuiling tegen den vloed, en geen rustpunt in de branding; als ge dan een hart vol kwalen, een ziel vol nooden, een boezem vol stille verzuchting hebt; kom dan, en leg ze dan straks bij wierook en rnirrhe en aloë der Oostersche wijzen aan Bethlehems kribbe, want dat is welriekend reukwerk, aangenaam voor den Christus Gods.

Niet om den wierook van zelfgemaakte heiligheid in ontvangst te nemen, maar om Zijn volk van hun zonden zalig te maken, daarvoor is Hij gekomen. Hij komt, om 't levensbrood ellendigen te reiken.

Trede zoo ook onze ziele nader tot Zijne kribbe. Die zoo komt, wordt geenszins uitgeworpen.

Johannes: de Heere is genadig.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 december 1911

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 december 1911

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's