Stichtelijke overdenking.
Matth. 1:21.
Jezus is Zijn Naam.
Waarde lezer, gij ook hoort er van, dat er „bergen wijken en heuvelen wankelen." En zij mogen wel wankelen en zij moeten dat wel, om te prediken het voorbijgaan der dingen, die nu zijn; 't is klokgelui.
Doch gij zult nooit hooren, dat Gods Verbond, het Verbond des vredes, zal wankelen en dat de Heere Zijn woord niet gestand deed. Hij is zóó waarachtig als getrouw en in de gangen der eeuwen merkt ge Zijne voetstappen, die van vettigheid druipen.
Als de Kerstdagen naderen mocht de begeerte wel zijn, dat het volk, dat in Jeruzalem woont, met sierlijke kleederen bekleed werd en klimmen mocht op een hoogen berg om de goede, boodschap uit te roepen en te getuigen van dien lieflijken Naam, die nu ja, langs de wolken ruischt, maar door 't midden der volkeren klinkt en in 't midden van een wereld die in het booze ligt, zelfs een goeden klank heeft.
„En Zijn lof zou zijn in 't midden eener groote gemeente."
Wat is God toch getrouw in al Zijn weg en werk! Wat zijn er uit de schatkameren Zijner wijsheid gedachten des vredes geopenbaard en gedachten van eeuwige liefde! Hoe schitteren Gods deugden jn de schikking van den Middelaar en in die inwilliging van den Zoon om Middelaar te zijn I'
De lof des Drieëenigen mocht wel op onze lippen zijn bij de herinnering aan de uitkomst van Zijne wegen bij 't einde der Oud-Testamentische bedeeling van 't Verbond der genade en bij den ingang van de Nieuw-Testamentische!
Bethlehem ligt op de grensscheiding. De Rechter, die ten eersten Zijnen troon stelde in het Paradijs om Zijn vonnis te vellen over het gevallen menschengeslacht, maakte ook van dien troon een predikstoel, waarvan het eerst het Evangelium klonk, het eenige en het eeuwige, d. w. z. 't welk alle eeuwen door hetzelfde blijft.
Reeds in het Paradijs wordt naar Bethlehem gewezen; en die aanwijzing wordt duidelijker, voller, heerlijker, totdat de Heere Zijn heil doet uitspruiten.
De wegen des Heeren liepen spits toe, om na Golgotha, over geheel de wereld uit te gaan. En op alle die wegen — er worden nog gedurig nieuwe aangelegd, banen in de wildernis — gaan mannen uit tot Gods werk (want Hij deed het eerst Zelf!) om Zijne hulppredikers te zijn tot de einden der aarde.
En dan vertellen ze van 's Heeren wonderwerken, van Zijne krachten, van Zijne deugden en daden; en dan noemen ze en roemen éénen Naam, een Naam boven allen naam, opdat zich alle knie zou buigen voor Hem, die dien gezegenden Naam draagt.
Gij kent dien naam reeds lange. Hij is heerlijk. Hij is dan ook van den hemel uit gegeven aan den Zoon van God, den Zoon van Maria.
Bij de aankondiging was de naam van dat Kindeke door Gabriel uitgesproken en in den nacht tot Jozef gefluisterd door den Engel des Heeren, zoodat beiden, man en vrouw, hem 't eerst hoorden.
De moeder had veel breedere beschrijving van de heerlijkheid van dat. Kindeke bekomen (Luc. 1:32, 33); doch 't woord den man van Maria gezegd: Gij zult Zijn naam heeten JEZUS, want Hij zal Zijn volk zalig maken van hunne zonden", is van rijke beteekenis. Jozef wordt uit slingering en vreeze gered door Gods verklaring en als zij beiden — Maria en hij — straks elkaar ontmoeten en over Gods geheim spreken, dan naderen ze elkaar met den naam Jezus en zijn door dien naam vereend.
Achterdocht, vreeze en twijfel vluchten heen; zij hebben 't wel vernomen: Gij zult Zijn naam heeten Jezus.
Dat bevel is in geloof volbracht; en de eeuwen, die sedert Christus' geboorte zijn heengegaan, spreken getuigenis op getuigenis uit, dat Hij Zijn naam gehandhaafd heeft; ook onze leeftijd, onze eigen ervaring of wetenschap spreekt van de macht door Hem uitgeoefend.
Die Naam trekt de aandacht van dat ze bij de kribbe werd genoemd en geschreven stond op 't kruishout.
Voor Jozef en Maria is hij in dagen van nood der ziele tot een toevlucht geweest en bij den terugblik op den afgelegden weg heeft zijn rijke inhoud hun stoffe tot aanbidding gegeven. Voor hoevelen daarna is hij toevlucht, is hij pleitgrond geworden! En zij. hebben gezegd.: »Maar Heere, . 't is toch Uw ambt. Gij zijt er toch van den Vader toe verordineerd om een arm en zich schuldig kennend volk in de ruimte te leiden? ! Gij hebt toch alles uit den weg genomen, wat scheiding maakte tusschen U en Uw volk. En gewis, de vrucht is niet uitgebleven in de toepassing van Gods vertroosting, in de bewustheid van die gerechtigheid, welke voor God geldt en van des Heeren herstelde gunst. De Heere heeft doen roemen: „Ik zal niet sterven maar leven en de werken des Heeren vertellen."
Eén bevrijdt van het oordeel der verdoemenis, verbreekt de strikken van den vorst der duisternis, van zonde en dood.
Eén verlost van 't hoogste kwaad en brengt 't grootste goed aan.
Vertelt van dien Eénen, die het niet slechts gedeeltelijk doet, maar geheel; die niet alleen verwerft wat noodig is, doch ook bekwaam is om Zijn werk toe te passen en zonder Wiens toepassing niemand recht heeft zich op Hem te verlaten, tenzij in ijdel betrouwen.
Hij kan volkomen zaligmaken degenen, die door Hem tot God gaan en Hij zal dat uitrichten, geheel. Hij zal Zijn werk niet opgeven. Naar Zijn gemaakt bestek rijst de tempel uit „levende" steenen opgetrokken; en als eens alle steigerwerk wordt weggenomen, zal geheel 't gebouw de eere van Jezus verhoogén.
Zij willen op Kerstmis de heerlijkheid van den Jezus-naam, en van de hemelsche verklaring daarvan verdonkeren; er zijn er, die Hem Zijn eere willen ontrooven. Want Jezus heeft werkelijk vele vijanden, en bittere vijanden, en vrome vijanden, die Hem met der daad verloochenen, schoon ze Hem roemen met den mond.
Hij deelt evenwel Zijn werk niet en heeft geen medehelpers noodig. Het is wat grootsch, dat Jezus alleen de Zaligmaker is van al Zijn volk; en iets vol vertroosting voor allen, die zich gansch verloren, geheel rampzalig en onbekwaam bevinden.
Ach! mijn lezer, 't moet bij ons bekend zijn, niet dat we „zonder dien Naam rampzalig worden", doch het zijn en daarom „uit diepten van ellende" tot den Heere roepen, opdat Hij Zijnen Naam over ons en in ons heerlijk make! Dan wordt die Naam een sterke toren en 't gebed, 't aanhoudend, dringend gebed de ladder, waarlangs we opklimmen.
Juist in die behoeften des harten is een merkteeken, dat we — al durven we zelf het nóg niet zoo er voor houden — onder Zijn volk zijn en mogen we aangemoedigd worden om op den Heere aan te houden, want — hoe het er ook bijsta in hart en weg tot diepe beschaming en vaak tot groote moedeloosheid — de Heere Jezus „heeft al de zaken uitgericht" en zal in de genadige toepassing van Zijn heil niet falen.
De geheele openbaring van Gods gerechtigheid en Zijne liefde tegenover een gevallen geslacht weerspiegelt in den naam, dien Messias draagt.
Beide de kracht en de wijsheid Gods is daarin verhoogd.
Een onzer ouden zei: „De naam Jezus is een waker in den storm, een vrijhaven in vervolging, een balsem voor gewonden, eene hartsterking voor bezwijkenden, eene hulpe voor verlegenen, eene hope voor desperaten, vrijheid voor gevangenen, medicijn voor kranken, rantsoen voor schuldigen, rust voor vreemdelingen, zacht oorkussen vo«r kranken, en Jacobsladder voor-stervenden!
Niet zonder reden roemt hij Hem als zoodanig. Hij is dat alles geweest; duizenden malen in alle nood. In menigerlei stervensure.
Als Paulus op den weg naar Damascus nederligt in schrikkelijken angst, dan hoort hij van 's Heilands eigen lippen den naam Jezus; en in Openb. 22, als 't gaat over 't eind der eeuwen, dan hoort Johannes: „Ik, Jezus, heb Mijnen engel gezonden" en Zijn laatste beê, ons opgeteekend, luidt: Ja kom, Heere Jezus.
Die Naam is lieflijk, is een gansche prediking van zaligheid, korte saamvatting van alle heil 't welk de Heere God in Zion geven zou, en van Zijne heerlijkheid aan Israel (Jes. 46:13.)
Tot wien wil dat anders dan tot Hem. Hij redt uit nooden en brengt „den eenigen troost beide in leven en in sterven."
Als een kostelijke diamant schittert deze Naam voor 't oog des geloofs. En 't volk, dat „onder haat, niet zonder troost" gaan kan en gaan mag, heeft Gods wonderen bepeinsd en uitgeroepen: „Uw Naam is een olie, die uitgestort wordt!"
Riep een Gustaaf Adolf niet in zijn laatsten strijd, toen 't heet werd: Jezus is mijn harnas?
Hij is een schild voor allen, die de toevlucht tot Hem nemen.
Alle, halveeren tusschen werken der wet én genade is oneerbaar geknutsel; Jezus draagt alleen de kroon en deelt niet Zijne eere van hét zaligen Zijner gekenden met 't schepsel.
Genadig voorrecht dit in te zien bij 't licht des Heiligen Geestes en op Hem zich te mogen verlaten.
Zoekt Zijn Naam recht te verstaan. Worde die Naam u, ook u, een bron van vertroosting!
Gods liefde wordt afgelezen van den Hemel en bekend gemaakt op de aarde tot hare einden toe, in dien éénen Naam!
't Staat niet zoo, dat God, de Heere, nu barmhartig en genadig werd. Neen! Hij was van eeuwigheid de Barmhartige en schonk Zijnen Zoon, opdat Zijne liefde vermocht zich rechtvaardig te openbaren.
De banier, ontplooid in 't midden van het gerechtvaardigd volk, draagt den Naam Jezus. Werd die Naam eerst door Engelen zacht uitgesproken voor 't oor van Maria en Jozef en door dit echtpaar met eerbied genoemd in den stal, thans wordt hij uitgejubeld door oud en jong, aan alle oord, en gezegd en geloofd, dat door Dezen alles wordt geschonken, wat tot 't leven en de godzaligheid noodig is.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 december 1911
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 december 1911
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's