Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

stichtelijke overdenking.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij hebben heden ongeloofelijke dingen gezien.

Luc. 5:26b.

Het woord hierboven geschreven, is een uitroep van verbazing. Waarover? .Ge vindt het in de geschiedenis in de voorafgaande verzen ons gemeld.

Mag ik ze u even in herinnering roepen ? Welnu, ze verplaatsen ons in de dagen van Jezus' omwandeling op aarde. De Heiland is het land doorgegaan goed doende en gij weet allen, hoe een groote schare Hem volgde. Velen om de spijze, die vergaat, anderen bekoord door Zijn boeiende rede, weinigen, omdat ze in Jezus hun heil, hun hoogst geluk beschouwden. Maar in elk geval, overal, waar Hij kwam, verdrong zich een 'dichte menigte om Jezus te zien en te hooren. Het geschiedde dan in één dier dagen, dat Hij wederom leerde en wel te Kapernaum. Wat hadden zich velen opgemaakt!

Van uit de stad zelf en daarbuiten. Zoo wordt ons immers gemeld: „Farizeën en leeraars der wet, die van alle vlekken van Galilea en Judea en Jeruzalem gekomen waren." Het stroomde door de stralen naar het huis, waar Jezus was. En natuurlijk, niet heel lang duurde het, of de vergaderzaal was tot de hoeken gevuld. Geen plaatsje was onbezet. De menigte was zoo groot, dat zelfs de vestibule de menschen niet meer kon bevatten. En de kracht des Heeren was daar om hen te genezen.

Nu was er in Kapernaum een geraakte d.w.z. iemand, die verlamd was. Mogelijk had die ongelukkige reeds meermalen verlangend uitgezien naar de komst van Jezus, die naar hij gehoord had, zooveel kranken al genas.

En nu, nu was die Groote Geneesheer zoo dicht bij. Maar hoe zou hij tot Hem komen ?

De Heere zal het voorzien.

Ziet, daar komen enkele mannen met innig medelijden voor den kranke vervuld. Zij nemen den ongelukkige op en dragen hem met hun vieren naar het huis, waar Jezus sprak.

Wat een teleurstelling echter als zij daar komen! Want ziet, hoe ze ook probeeren door de menigte te dringen, het ging niet. Het was zoo vol bij den ingang, dat langs dien weg de geraakte wel nimmer bij Jezus zou komen.

Men kon er niet door.

Eén enkel man kon er nog niet binnen, laat staan vier menschen, die een lamme •droegen op een beddeke.

Dan maar weer terug?

Nu ja, het kan immers niet. Men heeft er 'toch zijn best voor gedaan, men heeft het toch beproefd.

Neen, zoo spoedig laat het geloof zich niet afschrikken.

Voor dengene, die gelooft zijn alle dingen mogelijk. Ah het ons waarlijk om Jezus te doen is, dan geven wij het niet zoo gemakkelijk op. Zie het maar aan die vier mannen. Ze klimmen met den geraakte op het dak van het huis, ze breken het open en laten hem door de tichelen met het beddeke neer in het midden voor Jezus.

Wat openbaart zich hier heerlijk de kracht van het geloof! Dat rust niet, voordat het Jezus ziet. Zonder dat geloof, zijt gij wellicht een ijverig hoorder des Woords, maar om Jezus is bet u niet te doen. Het geloof is niet tevreden met van Hem te hooren, het wil Hem zien, het wil Hem tasten.

En wie tot Jezus komt, het.alles van Hem wachtend, wordt niet beschaamd. Want zoo staat er: „En Jezus hun geloof ziende, zeide tot den geraakte dat heerlijke woord: „Zoon, uw zonden zijn u vergeven."

Zoudt ge niet verwachten, dat dit woord van den Heiland met blijdschap door de gansche menigte zou zijn gehoord?

Maar ge vergist u. Neen, niet door allen.

Daar waren er ook, die dat woord niet konden verdragen. Ziet, die Schriftgeleerden en Farizeën, ze hadden al lang met hun goudschaaltjes klaar gezeten, óf ze misschien geen ketterij konden ontdekken, in hetgeen Jezus sprak.

En ja, daar meenden zij eindelijk wat te hebben, dat de toets de rechtzinnnigheid niet kon doorstaan,

Jezus het zeggend: „Uw zonden zijn u vergeven." Hoe kon dat? Dat was toch uitsluitend Gods werk. Wie kan de zonden vergeven dan God alleen?

Maar Jezus, die de harten kent, geheel op de hoogte van hun bedenkingen, zeide tot hen: „Wat overdenkt gij in uw hart? Wat is lichter te zeggen: Uw zonden zijn u vergeven? óf te zeggen: sta op en wandel? "

Het moest in de oogen dier Schriftgeleerden wel veel gemakkelijker zijn het eerste te zeggen, dan het laatste te doen. Of de zonden vergeven waren, zoo redeneerden ze zeker wel bij zichzelf, kon toch niet gecontroleerd worden. Doch Jezus geeft hier het krachtig bewijs, dat zoowel het één als het ander bij uitstek een goddelijk werk is. Daarom om hun ongeloof te beschamen én zichzelf te openbaren in Zijn godheid, zegt Hij tot den geraakte: „sta op en wandel, neem uw beddeke èn ga heen naar uw huis."

En op Jezus' machtwoord stond hij op, ging heen naar zijn huis en verheerlijkte God.

Kon het anders, of dit moest indruk maken op de schare ? Ze stonden er verslagen van, werden vervuld met vreeze, zeggende: „Wij hebben heden ongeloofeiijke dingen gezien!"

Nog hebben wij met denzelfden machtigen Heelmeester te doen. Zijn hand is niet verkort. Nog gaat er kracht van Hem uit. Hij is nog dezelfde sterke God, die wonderen doet.

Wij allen zijn door de zonde doodeiijk krank. Daar is geen mensch op aard, die ons genezen kan. Dat kan Jezus alleen. Hij heeft macht om te zeggen: „Uw zonden zijn u vergeven."

En niet alleen heeft Hij daartoe macht, maar Hij is ook de gewillige Zaligmaker, die Zijn lust vindt in 't heelen van gebrokenen van hart. O nu is daar redding voor eiken zondaar die zijn krankheid gevoelt en beseft. Daar is genezing te vinden, maar slechts voor een doorwonde ziel.

Onze dwaasheid is, dat wij niet van ons zelf gelooven willen, dat wij doodeiijk krank zijn èn daarom komen wij er niet toe om te zeggen: „het is buiten hope" met al onze werken, hoe vroom ze ook schijnen.

De genade Gods in Christus is een onfeilbaar medicijn. Maar we verachten het, zoo we ons niet krank en verloren weten. We willen er uit ons zelf niet toe komen om als een machtelooze, ellendige zondaar ons neer te laten zinken aan de voeten van Jezus.

En toch, daar zal het moeten komen met ons, zal het wel zijn.

Telkens èn telkens komen wij onder de beademing van het Woord. En waar het Woord Gods tot ons komt, daar komt Jezus tot ons met de aanbieding van Zijn heil. Daar is de kracht des Heeren om ons te genezen.

Och, dat we onze ellende recht kenden! Dan zou de blijmaar des evangelies ons zoet zijn en zalig.

Wanneer een kranke, die hopeloos terneder ligt wordt verteld dat er nog éen middel ter genezing is, dan zal ook zijn hoop en moed weer opleven. Niet anders is het in geestelijk opzicht. Als daar zijn onder u, die dit leest, welke klagen moeten vanwege hun zonde en hulpeloosheid en eenzaam.nederzitten, - o voor dezulken is er hulp beschoren, ja hen wordt groote blijdschap verkondigd, wijl Jezus kwam om onze krankheden op zich te nemen, om onze smarten te dragen.

Is dat u te groot, treurende ziel? Voor den Heere' is het niet te groot. Hij heeft beloofd in Zijn Woord, niemand uit te zullen werpen van wie tot Hem komt.

En al gaat het nu ook door het onmogelijke, door het ongeloofelijke, ja door den dood heen, zoodat er niets van schijnt terecht te komen, toch vervult de Heere, steeds, wat Hij sprak.

En als wij dan soms. na lang wachten (God kent Zijn tijd) uit de benauwdheid in de ruimte worden gezet, èn wij voor ons zelf het woord mogen beluisteren: „Uw zonden zijn u vergeven", dan kunnen wij ook niet anders dan God verheerlijken en zeggen: „Wij hebben heden ongeloofelijke dingen gezien."

Hetgeen onmogelijk ons scheen, is dan tot stand gebracht. Hoe heerlijk, zulk een genade èn dat voor ellendigen, zulk een redding èn dat voor verlorene!

Wilt gij genezen worden? Zoo wordt gij heengewezen naar Christus. Hij heeft artsenij voor alle kwalen. En gratis biedt Hij ze ons aan. Zonder geld èn zonder prijs geeft Hij wijn en melk.

Ach, twijfel dan niet aan Zijn almacht en verdenk Zijn liefde niet. Nog doet de Heere wonderen.

Ja Hij is een God die d' ooren Wond'ren doet op wond'ren hooren.

Van vijanden maakt Hij vrienden. Laat de wereld er om lachen, laat ze spotten met deze dingen. God volvoert Zijn Raad. Al de Zijnen zal Hij vergaderen, Hij trekt ze op Zijn tijd uit de duisternis iot Zijn wonderbaar licht.

Is het geen zaak om er zich - eeuwig over te verbazen?

Bij elke bekeering, die er plaats heeft, mogen wij wel zeggen: „Wij hebben heden ongeloofelijke dingen gezien." Of maakt de Heere ook nu nog niet van vloekers bidders, van kinderen des toorns erfgenamen van een eeuwig geluk?

O dat zijn wondere dingen, heerlijke dingen èü het meest onbegrijpelijk voor ons dan, als wij zelf dat wonder van genade aan eigen hart hebben ervaren.

Is dat zoo met u? Hebt gij Jezus reeds tot uw deel? Neen? Haast u dan naar dien Heelmeester Israels èn wordt behouden. Straks kan het niet meer.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 februari 1912

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 februari 1912

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's