Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Maar zijn lust is in des HEEREN wet, en hij overdenkt Zijne wet dag en nacht. Ps. 1:2.

De lust der vromen.

Canticum Canticorum heet het Hooglied van Salomo oorspronkelijk ; d.w.z. Lied der liederen; waarin de Bruid uitzingt hare innige liefde voor haren heerlijken en volzaligen Bruidegom.

Zoo is Psalm 1 wel genoemd : de Psalm der Psalmen, waarin de dichter prijst het zalig lot van de rechtvaardigen, waarop we allen wel jaloersch mochten wezen, om óok alzoo welgelukzalig genoemd te mogen worden!

't Gaat in Psalm 1 over het kort begrip van den godsdienst. Er worden in 't kort lijnen getrokken waarlangs Sions voet gaat.

Aantrekkelijk wordt uitgestald de voorrechten van een ieder, die uit God geboren is, terwijl met ernst nog eens gewaarschuwd wordt voor het pad van den zondaar en de begeerten van den goddelooze, daar dezen als kaf zullen vergaan.

Wat dus in de volgende Psalmen telkens uitvoerig en op velerlei manier zal worden bezongen, wordt door den dichter in Psalm 1 kort en schoon saam gevat, waardoor dit eerste lied een inleiding is voor héél den bundel, gelijk de 1ste Zondagsafdeeling een inleiding is voor héél den Catechismus.

't Gaat in hoofdzaak over den rechtvaardige; om zijn zalig lot te prijzen.

Ea om nu te teekenen , wie die rechtvaardige is, hoe' zijn leven is, zijn handel en wandel, zijn gang over de aarde en zijn gang door het graf, wordt eerst gezegd: wat de rechtvaardige niet is en niet doet. Dat is natuurlijk om de tegenstelling des te scherper te maken en het verschil des te beter te doen uitkomen.

En dan worden er dingen opgenoemd, die de rechtvaardige niet doet.

Hij wandelt niet in den raad der goddeloozen. Hij staat niet op den weg der zondaren.

Hij zit niet in het gestoelte der spotters. .Dat doen de onrechtvaardigen wél.

Maar Gods kinderen kunnen er niet bij leven.

Integendeel, daar vinden ze de smart voor hunne ziel.

Er zit kennelijk opklimming in de 3 kenmerken van den onrechtvaardige, waarin uitkomt dat het van kwaad tot erger gaat, dat de zonde went en meesleept, dat het pad der wereld dieper en dieper doet wegzinken in het drijfzand der Godverzaking.

't Begint met overleggen, praten, beraadslagen, redeneeren. En alles wordt hoe ]angs hoe meer buiten God en buiten Zijn Woord óm beredeneerd. De schepping en onderhouding komt buiten God te staan. Heel 's menschen lot ligt buiten den Heerel

Is er wel een God? Is er wel een eeuwigheid? Heeft de mensch wel met God en Zijn Woord te rekenen? Gaat alles niet zooals het gaat? Baat het wel iets, of men naar God vraagt of dat men leeft alsof er geen God is ? ...

Zóo gaan de redeneeringen der menschen. En in dien gedachtengang openbaart de mensch, dat hij zonder God in de wereld staat. En jong en oud, rijk en arm zweert zoo gaarne bij de wijsheid der wereld, die dwaasheid is bij God.

Naar dien raad der goddeloozen luistert de mensch van nature gaarne. Hoeveel jonge menschen zijn door die redeneeringen van die goddeloozen (die zonder God leven) bekoord geworden en geheel in de strikken gevangen ?

Hoeveel families zijn in het 2de en 3de geslacht afgezakt in dien weg, die van de Godsstad afdaalt in de diepte van Godsverachting ?

En dan staat men op den weg der zondaren. Hoe meer God vergeten wordt hoe meer men komt tot zondebedrijf.

Indien er een God is; indien onze weg buiten God omgaat; indien het 't zelfde is hoe men leeft; indien er geen eeuwigheid is — waarom dan eerbied voor dien Bijbel, voor den Sabbathdag, voor de Kerk? Waarom dan niet als levensregel genomen: „laat ons eten en drinken en vroolijk zijn, want morgen sterven we"?

En ziet — daar gaan degenen die naar de redeneeringen der goddeloozen geluisterd hebben, in den weg der zondaren in, om hun nieuwe theorieën in de daad om te zetten. Alle schroom is weg. Vrijheid, blijheid l

En nóg een schrede vérder gaande, zet men zich familiaar neer in het gestoelte der spotters!

O! het is zoo Waar, Wat de Schrift zegt: „kwade samensprekingen bederven goede zeden."

Er moet zoo op de beginselen van den weg worden acht gegeven." De tweede stap is zoo veel makkelijker dan de eerste. En hoe menigmaal is met redeneeren begonnen. om in een weg van ongerechtigheid en spot ' te eindigen.

Ziet, aan deze zaak zal ons harte ontdekt moeten worden. Aan onzen natuurlijken staat, die zonder God en zonder Christus en zonder hope is. Aan dien staat, waarvan Paulus zegt: „er is niemand die goed doet, er is ook niet tot éen toe." Dan zullen we leeren, dat we uit dat net door Goddelijke genade verlost moeten worden en uit den dood in het leven, uit de duisternis in het licht moeten worden overgezet, 't Gaat om bekeering des harten!

Want is van nature ons aller harte niet precies gelijk? Doen we alles niet 't liefst buiten God? Richten we het leven niet 't liefst zóo in, dat we kunnen volgen onze eigen gedachten en onze eigen lusten, onze eigen wegen, naar de uitgangen van ons eigen hart — 't welk de Heiland geschilderd heeft als zéér goddeloos, vol zonde, vol vijandschap en spot.

Neen, laten we niet te goed van ons zelf denken. Want als we geen hartveranderende genade hebben leeren kennen, dan zijn we dood in zonden en misdaden. Dan mogen we ons zelf niet troosten met de overleggingen : ik doe toch déze zonde niet, en ik~ bedrijf toch dié gruwelen niet. Want door te zeggen: ik ben geen dief, geen dronkaard, geen vloeker, geen overspeler enz. enz., daarmee staan we nog niet in den weg van de rechtvaardigen.

Ja — de rechtvaardigen kunnen hun leven niet vinden in de beraadslagingen van de goddeloozen en in de wegen van degenen die gruwel bedrijven en onder degenen die roekeloos spotten met God en Godsdienst.

Maar. . . dat wilde de Farizeër ook niet. En de vijf dwaze maagden deden met dezulken óok niet mee.

Gelijk zoo menigeen uit godsdienstig huisgezin voortgekomen; of in bestendigen kring levend, er ook niet mee wil samengaan.

En zeker, het is beter het pad van de zondaars' te vermijden en het gestoelte der spotters te ontvlieden, dan er vrede mee tê hebben en er lust in te betoonen. A!s kaf voor den wind zal God immers de onrechtvaardigen wegdoen.

Evenwel al doen we dit niet en al doen we dat niet.., wat doen we dan wél? Waar hebben we dan wêl lust in? Waar, waar ligt dan onze schat ? Waar, waar is dan ons hart ? Want o ! van negatieve dingen kunnen we niet leven.

Of we al zeggen: ik doe dit niet en ik doe dat niet, dét zal ons op zich zelf niet baten.

De dwaze maagden, die toch ook niet riepen: „wij willen niet dat déze onze koning zal zijn".; die zelfs toonden den Bruidegom uitwendig te willen eeren, maar inwendig geen kennis aan Hem hadden en altijd zich zelf hadden geleefd — die maagden moesten buiten blijven en ingaan in de plaatse van eeuwige smart!

De lust van den rechtvaardige gaat dan ook verder dan niet dit te doen en niet dat te doen.

Ach, het zal niet genoeg zijn te kunnen zeggen: ik heb geen grove zonden gedaan, ik heb den Sabbath zoo stipt gehouden, ik ben zoo dikwijls bij die en zoo heel dikwijls bij die geweest om te praten. O! 't kan best zijn dat ge uitwendig nog zoo kwaad niet zijt. Maar dat is de huichelaar ook niet.

De Heiland heeft zoo ernstig gewaarschuwd voor het zich zelf rechtvaardigen; voor de gerechtigheid van den Farizeër.

Als we niet wat anders leeren kennen is het verloren.

Want de slang met de veelkleurige huid spuwt ten slotte toch vergif, alzoo de mensch, die zichzelf rechtvaardigt; hij is gelijk aan een witgepleisterd graf, waarin niets dan doodsbeenderen zijn.

Daarom blijft de dichter van Psalm 1 ook niet staan bij hetgeen de rechtvaardige niet doet. Neen, dat is slechts de aanloop geweest om te komen tot hetgeen de rechtvaardige wel doet; om te vermelden, dat deze een geheel andere keuze des harten mogen kennen ; om bloot te leggen, dat ze hun schat in den hemel hebben, bij den Heere, den God van hun zaligheid.

„Maar zijn lust is in des HEEREN wet, en hij overdenkt Zijne wet dag en nacht." Ieder hart gaat naar iets uit.

De wolf loert op het lam; de adelaar zoekt het aas; de gierigaard denkt aan het geld; de werelddienaar aan 't geen begeerlijk is voor de oogen en het zondige vleesch kan streelen — en zoo, zooals het kind ten slotte 't gelukkigst is, op moeders schoot gezeten, zoo mag de rechtvaardige door genade belijden: in God is al mijn heil; nevens Hem heb ik niets in den hemel noch op de aarde wat ik zou begeeren.

God wordt het middelpunt van alles. Om Gods zegen en Zijn gunst gaat het allermeest. Hem te mogen kennen als den God des levens, dat is de troost voor lichaam en ziel. De rechtvaardige vraagt naar Gods wet, zegt de Psalmist, en vindt daarin zijn overdenking, zijn leven en vreugd.

Wat God geopenbaard heeft als afstraling van Zijn heilig Wezen en als uitdrukking van Zijn heiligen wil, bewondert de rechtvaardige gaarne en prijst hij als volmaakt en heerlijk, wetende dat het wijs kan maken tot zaligheid.

Neen — de rechtvaardige gelooft niet, dat hij beantwoordt aan Gods wet. Dat denkt degene die zichzelf vleit.

Voor de wet Gods kan de. rechtvaardige niet bestaan. Maar hij mag die wet kennen als heilig en rechtvaardig en door Gods genade mag hij weten, dat de eisch van de wet billijk is, maar dat hij van onder den vloek der wet verlost is, door het geloof in Jezus Christus. Neen, door de wet zalig worden is onmo­gelijk. Maar door de wet tot Christus uitgedreven te worden en in te gaan in de rijke ontfermingen des Heeren over Zijn Sion geopenbaard, wordt het stille en zoete vermaak voor het hart, waarom de overdenking des daags en des nachts zeer begeerlijk is.

De inwendige mensch begint er vermaak in te scheppen en het harte leert er wijsheid door. En het eind van de overdenking is, om den Heere te prijzen als rechtvaardig en Hem te roemen als goedertieren.

Dan komt God er niet buiten te staan. Want hij wordt het middelpunt van alles. En inplaats dat de wortelen van den levensboom het voedsel zoeken hij de wereld, slaan de uitgangen der ziele in het leven in, dat uit God is, om daar door genade gesterkt te worden en door Gods genade gevoed te groeien en te bioeien.

Dan weet de ziele waar haar schat, waar haar vreugd, waar haar leven ligt

Dan is het niet bij de beraadslagingen der goddeloozen, noch in den weg der zondaren, noch waar spotters, samenkomen.

Maar de ziele mag uitgaan tot God, om in 't geen Hij geopenbaard heeft zich te verlustigen en steeds meer te ervaren, dat de weg der verlossing en zaligheid in Christus wonderlijk, kostelijk en volmaakt is.

O! waar ligt de schat van óns hart? In de wereld?

In onze eigen deugd en braafheid? In openbare of verborgen zonde?

Of in den Heere? In Zijnen Christus? In de volzaligheid van des Heeren verlossingsweg ?

O! als de overdenking mag wezen, om Gods genade na te speuren en Zijne geboden te betrachten, dan zullen we leeren bekennen, dat er aan alles een eind is, maar aan de overdenking van 't geen God geopenbaard heeft voor Zijn volk niet.

En meer ingeleid te mogen worden in Gods wondere en wijze wegen, zal het harte overtuigen, dat de roem niet ligt in iets des menschen, maar dat de vreugd uit God is, die Zich in Christus zoo heerlijk wil openbaren aan Zijn volk en de ziel bij tijden oorzaak wil geven om uit te roepen:

Komt, luistert toe, gij Godgezinden, Gij, die den HEER' van harte vreest, Hoort, wat mij God deed ondervinden, Wat Hij gedaan heeft aan mijn geest."

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 februari 1912

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 februari 1912

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's