Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

En Judas, die Hem verried, stond ook bij hen. Joh. 18:3b.

Judas onder de vijanden.

Een stukske van de via dolorosa hebben we reeds aanschouwd. Want dat Jezus met Zijn discipelen naar den Olijfberg gaat is om te lijden, bij welk lijden de discipelen zouden geërgerd worden. Moest dat de weg zijn tot verlossing? Moest dat de prijs zijn tot bevrijding? Veel aangenamer vonden zij het, toen zij het land doorgingen, wonderen doende en duivelen uitwerpende. Toen was het een weelde-tijd. Maar nu gaat het in de engte. En zouden ze daarin berusten ? Zouden ze ddt goedkeuren? Zouden ze daar vrede bij vinden?

Jezus kent Zijn discipelen en weet, dat zij zich ergeren zouden.

Jezus moest ook alleen lijden, verlaten van allen. En de discipelen moesten nog leeren om-voor zich zelf gefundeerd te woorden in het geloof des kruises en om het anderen te verkondigen, dat alleen in Christus' gerechtigbeid de verzoening van een arm zondaarsvolk ligt en liggen mag.

Zoo gaat Jezus in de donkerheid van Gethsémané in, wetende dat Zijn discipelen zich zouden ergeren en zouden vluchten.

Een ieder zou zijn aangezicht voor Hem verbergen.

En dan zou als bittere droppel in den lijdensbeker óok nog vloeien: het verraden worden door een van Zijn jongeren, die met Hem gegeten en gedronken had!

Door gierigheid verleid, had Judas zijn ziel verkocht aan den duivel. Terwijl de elf discipelen den Heiland volgden naar den Olijvenhof, liep Judas rond bij de overpriesters om voor een paar zilverlingen Zijn Meester te verkoopen.

Ach, dat geld! 't Maakt recht wat krom is. Men verkoopt er zijn beginsel voor. Men geeft er zijn kinderen voor. Men ontsteelt er zijn arbeiders voor. Men doet er ten slotte alles voor. Om er dan mee weg te zinken in de eeuwige armoede. „En de rijke man sloeg z'n oogen op in de hel, zijnde in de pijn."

O! die gierigheid. 't Is de wortel van. alle kwaad, 't Brengt tot de diepste ellende voor ziel en lichaam beide.

En daar staat Judas dan nu vóór Jezus. Terwijl Jezus daar geworsteld had met God, leidde Judas de bende naar Gethsémané.

Terwijl in Jezus de angsten der hel en de banden des doods de ziele beroerden, omdat nu vervuld werd, wat Jesaja had geprofeteerd: „wij dwaalden allen als schapen, wij keerden ons een iegelijk naar zijnen weg; doch de Heere heeft ons aller ongerechtigheid op Hem doen aanloopen" '— kwam daar Judas, van zonde en schuld zich niets aantrekkend, brandend van begeerte alleen naar geld.

O! hoe zal ooit iemand van Gods toorn bevrijd worden, als hij geen oog krijgt voor den lijdenden Jezus. Hoe zal ooit iemand Gods straf ontvlieden, als het harte niet heeft leeren schreien naar dien volmaakten en gewilligen Borg.

En daar gaat de mensch van nature vlak langs Christus heen — voor alles een oog, maar niet om Hem te begeeren, die de algenoegzame en juist gepaste Verlosser is voor een arme zondaarsziel.

Men voelt het niet, dat God de tegenpartijder is, omdat het gaat om de zonde, waarbij Christus alleen aan Gods recht kan voldoen en kan verlossen van het hoogste kwaad en brengen tot het hoogste goed.

O! wat is er veel noodig om met God verzoend te worden. Wat is het een zware arbeid. Jezus valt er bij in het stof. Jezus' zweet wordt droppelen bloeds, in een kouden nacht.

En voor héél dien verzoeningsweg Christi had Judas nooit een oog gehad en nu allerminst. Als Judas maar bevredigd werd naar de lusten van zijn hart. En was Jezus nu niet geworden een aardsch Koning, door Wien Judas rijk kon worden. Dan - wilde hij ten slotte door middel van Jezus, die, hem zoo tegen gevallen was, nog 30 zilverlingen verdienen!

Ontzettend. Want Judas had drie jaar met Jezus gewandeld. Hij had de woorden van Jezus gehoord. Hij had met Jezus gegeten en gedronken. En héél de beteekenis van Jezus is voor Judas nu zoo gering geworden, dat hij Hem wil verraden en in handen spelen van de vijanden.

Zoo lief-heeft Jezus Zijn volk, dat Hij voor dat volk wil lijden en sterven.

Zoo, weinig geeft Judas om Jezus, dat hij Hem voor 48 gulden wil verraden!

Daar nadert de bende. Door de donkere schaduwen van de zware olijven is niet alles goed te onderscheiden, maar bij het schijnsel van het licht der flambouwen, die walmendrood de duisternis trachten te verbreken, zijn weldra tal van mannen te aanschouwen, die zwaarden en stokken en touwen bij zich hebben ... met Judas in de voorste rijen!

Allerlei soort van menschen zijn het. Soldaten, overpriesters, schriftgeleerden, ouderlingen en dienstknechten van den hoogepriester, maar allen vijanden van Jezus, die naar het oogenblik hunkerden, om Jezus als een moordenaar te binden en mee te voeren.

En tusschen die dood vijanden van Jezus, vooraan, staat in het flikkerend licht der flambouwen, Judas, éen van Jezus' discipelen.

Hij die bij den Heiland hoorde, staat nu tegenover Hem. Hij die in den kring van de discipelen gestaan had, stond nu in het midden van de vijanden.

En dat doorboort de ziel van Jezus, die diep getroffen zegt: Judas — gij mijn verrader ?

Dat Judas zich niets van het lot van Jezus aantrekt blijkt wel, daar hij vlak onder Jezus' oogen komt, om Hem, onder den schijn van vriendschap, een kus te geven ; 't welk voor de vijanden een teeken was om Hem te grijpen.

Hier is de vervulling van 't geen de Psalmist had geprofeteerd : „zelfs de man mijns vredes, op wien Ik vertrouwde, die mijn brood at, heeft de verzenen tegen Mij grootelijks verheven. (Psalm 41:10).

Wat moest Jezus toch vreeselijk lijden. In alles lijden. Op 't grievendst lijden.

En wat is de mensch toch blind en dwaas en vol vijandschap.

Wat deed Jezus nu toch eigenlijk, om Hem zoo te haten? Om Hem, als vriend met Hem gewandeld hebbend, voor 30 zilverlingen in handen te spelen van moordenaars?

't Ligt in de vraag van Jezus opgesloten. Wat doe ik, die de Zoon des menschen ben, wat doe Ik, o Judas, dat gij Mij gaat verraden met een kus?

In het midden van de menschen stond Jezus, om bij God voor menschen verlossing te werken en voor menschen de zaligheid te verwerven.

En terwijl Hij, die de menschen in alles gelijk geworden is, uitgenomen de zonde, het land was doorgegaan om onder menschen wèl te doen, om menschen te spreken van het Koninkrijk Gods, om nu voor menschen te lijden en te sterven, opdat, waarde dui­ velen nooit verlost kunnen worden, van de menschen nog zouden behouden worden — ziet, daar gaat Judas dien Zoon des menschen nu verraden met een kus.

Wat een genade bij Jezus. Wat een duivelsche weg bij Judas. Een weg naar den hemel door Christus bloed. Een weg naar de hel door die 30 zilverlingen. Ongelukkige Judas — gij scheent een vriend en zijt een vijand. O ! het ware u beter nooit geboren te zijn geweest.

Daar ligt een stuk Kerkgeschiedenis.

Want ja! zoo zal het steeds gaan met Gods Kerk. Getrokken uit een zondig en overspelig geslacht, zal de gemeente Gods steeds kaf en koren vertoonen.

Ja! 't koren kan niet groeien zonder halm — die als stroo verbrand zal worden met vuur.

Dat mag ons wel tot voorzichtigheid aanmanen?

Daar staan twee broers die beiden uit één huisgezin zijn en beiden offeren — en Abel is een kind van God, maar Kaïn is met zijn hart afkeerig van den Heere.

Sem, Cham en Jafeth zijn alle drie gespaard toen de eerste wereld verdronk; ze gaan alle drie in de ark — en wordt er niet éen vervloekt?

Loth's vrouw trekt mee uit Ur der Chaldeën naar Kanaan. Ze zingt mee in de tente der vromen. Ze volgl haar man in al zijn weg, ook al gaat het tegen vleesch en bloed in. En uit Sodom door engelen verlost komt zij ellendig om op den weg naar Zoar.

Orpa en Ruth gaan samen met Naomï mee; ze verlaten hun land, ze willen Naomï volgen. En valt éen van de twee ten slotte niet uit, om in Moab te leven en te sterven?

De 10 maagden, verlangen ze niet alle tien, dat de Bruidegom' komt en gaan ze niet samen met brandende lampen Hem tegemoet? Slapen ze niet samen? Worden ze samen niet opgeschrikt als de Bruidegom nadert? En vijf gaan binnen, terwijl vijf moeten hooren: gaat weg van Mij, Ik heb u nooit gekend — wordt uitgeworpen in de buitenste duisternis, waar weening der oogen en knarsing der tanden is."

O! als onze ziele bij deze dingen nog maar geroerd en bewogen mag worden.

Als ons harte nog maar gevoelen mag, wat Paulus met zooveel ernst gezegd heeft: „beproef u zelf, ja, beproef u zelf nauw, of gij in 't geloof zijt."

Want o! 't woord van den Heiland is zoo ernstig: „niet een iegelijk, die tot mij zegt: Heere, Heere, zal ingaan in bet Koninkrijk der hemelen, maar die daar doet den wil mijns Vaders, die in de hemelen is. Want velen zullen te dien dage zeggen: Heere, Heere, hebben wij niet in Uwen jtiaam geprofeteerd en in Uwen naam duivelen uitgeworpen en in Uwen naam vele krachten gedaan? — En dan zal ik hun openlijk zeggen: Ik heb u nooit gekend, gaat weg van Mij, gij die de ongerechtigheid werkt.".

Is er ernstiger zaak? Een vriend te schijnen en een vijand te zijn? Binnen denken te komen en buiten te moeten blijven?

De schoonste en sierlijkste Kerk kan ons niet behouden; 't beste gezelschap kan ons niet binnen brengen; de deugdzaamste daden en de schoonste woorden kunnen ons niet rein maken voor God.

Weet gij reeds dat het daar om gaat: om rein te worden bij God; om gerechtvaardigd te worden voor des Heeren heilig aangezicht; om van onze zonden bevrijd te mogen worden en onze schuld verzoend te mogen weten bij Hem, die heilig is in Zijn rechten, maar in Jezus Christus een middel heeft gegeven tot zaligheid?

O! daar gaat het om: om zondaar voor God te worden; alles te verliezen en Christus noodig te hebben in Zijn verzoenend lijden en sterven. Om naar Zijne borggerechtigheid levende begeerte der ziele te mogen kennen en niets anders te weten dan te roemen in het kruis van Golgotha. Waaraan de discipelen zich aanvankelijk ergerden — en waarvan Judas niets verstond, dat zal onze eenige troost moeten zijn voor leven en sterven. Waarbij de Heere dan een arm en in zichzelf gansch verloren zondaaisvolk wil verblijden, door hen te geven sieraad voor asch, vreugdeolie voor treurigheid en een gewaad des lofs voor een benauwden geest.

Voor een gansch verdoemelijk volk is Jezus Christus als Borg en Zaligmaker geopenbaard.

En die met een hongeren en dorsten naar Zijne gerechtigheid vervuld mag zijn, die zal verzadigd worden met eeuwige vreugd, terwijl de ziel die naar andere dingen staat zal worden teleurgesteld en zal vallen in de handen van den menschen moorder van den beginne.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 maart 1912

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 maart 1912

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's