Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Onze Belijdenis.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onze Belijdenis.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXXIX.

Art. gc. «Voorts staan ook aan te merken de bijzondere ambten en werkingen dezer drie Personen t' ons waart. De Vader is genaamd onze Schepper door Zijne kracht; de Zoon is onze Zaligmaker en Verlosser door Zijn bloed; de Heilige Geest is onze Heiligmaker door Zijne woning in onze harten. Deze leer van de Heilige Drievuldigheid is altijd bewaard en onderhouden geweest bij de ware Kerk van de tijden der Apostelen af tot nu toe, tegen de Joden, Mahumetisten en eenige valsche Christenen en ketteren, als Marcion, Mani, Praxeas, Sabellius, Samosatenus, Arius en andere diergelijken, die met goed recht van de heilige vaders zijn veroordeeld geweest.

Overzulks nemen wij in dit stuk gaarne aan de drie geloofssommen, namelijk der Apostelen, van Nicea en van Athanasius; insgelijks 'tgene daarvan door de ouden in gelijkvormigheid van dien besloten is.»

De Heilige Schrift leert ons duidelijk dat God drieëenig is. Zoowel in het Oude als in het Nieuwe Testament wordt het klaar en duidelijk uitgesproken dat alle werken Gods naar buiten een drievoudige goddelijke oorzaak hebben en dat de ééne Naam Gods zich eerst ten volle openbaart in dien van Vader, Zoon en Heiligen Geest.

Maar de Heilige Schrift blijft bij deze gegevens niet staan. Zij doet ons ook iets kennen van de betrekking waarin deze Personen van het Goddelijk Wezen tot elkander en tevens van de verhouding waarin zij tot hunne werken staan.

Op de betrekking waarin zij tot elkaar staan, op de z.g.n. inblijvende daden Gods, heeft art. 8 onzer Belijdenis ons reeds gewezen, maar bij „de bijzondere ambten en werkingen dezer drie Personen t' ons waart" worden we in dit art. 9 nader bepaald. En dan komt allereerst de Vadernaam in aanmerking. Hij wordt genaamd onze Schepper. In den Vader immers ligt de oorsprong en oorzaak van alles. Evenals Hij van eeuwigheid den Zoon heeft gegenereerd, zoo is in den tijd door Zijne almachtige kracht alles tot aanzijn geroepen. Niet dat bij het werk van schepping en onderhouding de Zoon en de Heilige Geest buiten werking zouden zijn, maar het is toch bijzonder de Vader, de eerste Persoon in het goddelijk Wezen, van Wien de werkingen, die op ons aanzijn betrekking hebben, tot ons uitgaan.

Evenzoo is het de Zoon, die in het werk der zaligheid, in het stuk der verlossing bijzonder werkzaam is. Vandaar dat Hij dan ook genoemd wordt onze Zaligmaker en Verlosser door Zijn bloed. leder voelt immers dat wij niet kunnen spreken van bet bloed van den Vader of van den Heiligen Geest. Wel zijn ook in het stuk der verlossing de werkingen van Vader en Heiligen Geest niet buitengesloten, maar het is toch de Zoon die den losprijs heeft betaald en die dan ook in het werk der verlossing als de Hoofdpersoon kan aangemerkt worden.

En gelijk het met den Vader is ten opzichte van onze schepping en met den Zoon ten opzichte van onze verlossing, zoo is het met den Heiligen Geest ten opzichte van onze heiligmaking. Door de inwoning in de harten der Zijnen is het die Geest die het zondaarshart herschept, vernieuwt en bekeert. En wel mogen ook hierbij de werkingen van Vader en Zoon niet geloochend worden, maar dit neemt niet weg dat het toch bijzonder de Heilige Geest is die een vermaak in de Wet Gods in den inwendigen mensch doet ontstaan.

Door deze drieërlei werkingen die van het goddelijk Wezen tot ons uitgaan, wordt dus bevestigd wat de Schrift ons te dien opzichte leert.

Vandaar dat deze leer van de Heilige Drievuldigheid dan ook , ; altoos bewaard en onderhouden is geweest bij de ware Kerk." Wel heeft het leerstuk der Drieëenheid ten allen tijde ernstige bestrijders gehad, maar van de tijden der apostelen af tot nu toe heeft de Kerk van Christus terecht gevoeld dat iedere andere dwaling voortvloeit uit of te herleiden is tot eene afwijking in de leer der Drieëenheid, en vandaar dat zij deze leer als de grondzuil der Kerk dan ook verdedigd heeft tegen de Joden en Mahumetisten of Mohammedanen die buiten de Kerk, alsook tegen verschillende ketters die binnen de Kerk deze leer trachtten te ondermijnen of te vervalschen.

De Joden zijn natuurlijk in de eerste plaats tegen deze leer der Drieëenheid vijandig gezind. Zij brengen er voornamelijk tegen in dat „de Heere onze God een eenig Heere is", hetgeen volgens hen een meervoud van Personen uitsluit.

De Mohammedanen verwerpen deze leer ook. Zij leeren dat er maar één God is en Mohammed is Zijn profeet. Volgens den Islam was Jezus evenals Mozes een voorlooper van Mohammed; de naam „Zoon Gods" wordt dan ook als afgodisch verworpen, terwijl de Heilige Geest voor een engel gehouden wordt.

Gevaarlijker dan deze leer van Joden en Mohammedanen zijn echter de ketterijen die binnen de Kerk des Heeren omtrent de leer der Drieëenheid verkondigd zijn. Verschillende ketters worden in dit artikel met name genoemd.

Marcion was de zoon van een bisschop uit Sinope en leefde in het begin der 2de eeuw. Te midden van een strijd die in die dagen reeds over de Godheid van Christus en over Zijn ware menschheid gestreden werd in verband met het opkomend gnosticisme, een soort van wijsgeerig stelsel dat het Christendom van zijn historischen grondslag rukte en met allerlei heidensche dwalingen vermengde, trachtte Marcion een zelfstandig standpunt in te nemen. Hij leerde dat de God der Joden een rechtvaardige God was, maar dat, toen dié rechtvaardige God onmachtig bleek om door de Wet de menschen gelukkig te maken, in Christus de hoogste God was verschenen die naar de leer van Paulus, welken Marcion alléén als Apostel erkende, de menschen uit genade had zalig gemaakt.

Mani, van geboorte een Pers, meende dat tegenover den goeden God' een booze god stond, dien hij Satan noemde. Deze booze god zou een aanval gedaan hebben op het rijk des lichts. Doch tegenover dezen aanval had God gesteld de z.g.n. moeder des levens die den ideaalmensch heeft voortgebracht. Een gedeelte van dien ideaalmensch werd door de machten der duisternis verslonden, maar een ander gedeelte, de geredde ideaalmensch, dat is Christus, werd in de zon overgebracht. Eindelijk zou deze Christus uit de zon in een schijnlichaam op de aarde zijn nedergedaald om door zijn leer de menschen te bevrijden. Met behulp van dezen ideaalmensch Christus kan nu de booze ziel, die naast een z.g.n. lichtziel in ieder mensch woont, overwonnen worden. Zij die deze overwinning behalen gaan bij hun sterven over in het rijk des lichts, maar de zielen dergenen die deze overwinning niet behalen gaan in andere lichamen hetzij van dieren of planten of menschen over.

Praxeas was een aanhanger en verdediger van het monarchianisme, d. i. de leer van de éénheid Gods. Hij schijnt het gevoelen voorgestaan te hebben dat in Christus de Vader zelf geboren was, geleden had en gestorven was. Vader en Zoon zouden volgens hem maar twee namen voor denzelfden Persoon zijn geweest. De goddelijke natuur in Christus was volgens hem de Vader en de menschelijke natuur de Zoon.

Sabellius was de presbyter te Ptolemaïs die omstreeks het midden der derde eeuw het monarchianisme met de kerkelijke uitdrukkingen : Vader, Zoon en Heilige Geest trachtte te verzoenen. Hij leerde dat de Vader, de Zoon en de Heilige Geest slechts verschijningsvormen waren van de godheid en trachtte dat duidelijk te maken door beelden. Zoo vergeleek hij de Drieëenheid Gods bij lichaam, ziel en geest van den mensch en bij den bol, het licht en de warmte van de zon; Onder „personen" verstond hij slechts de verschillende rollen die het ééne goddelijk Wezen, als het ten tooneele trad, vervulde; nu eens als Vader, dan weer als Zoon en dan weer als Heilige Geest. Volgens Sabellius bestond er dus geen drieheid in het Goddelijk Wezen zelf, maar slechts in de vormen waarin dat Wezen zich openbaarde.

Samosatenus, bisschop van Antiochie, die ook in het midden der 3de eeuw heeft geleefd, leerde dat Christus door den Heiligen Geest als mensch geboren was en dat de Logos, liet Woord, waarvan in Johannes 1 gesproken wordt, door zich met den mensch Jezus te vereenigen, toen eerst persoonlijkheid was geworden.

Arius, een presbyter te Alexandrie, leerde in het begin der 4de eeuw dat God,  eer Hij de wereld schiep, een soort tusschenwezen voortbracht, dat in de Schrift den naam draagt van wijsheid, zoon of beeld Gods, en dat evenzoo een derde, nog lager wezen geschapen zou zijn dat in de Schrift den naam draagt van Heilige Geest. De Zoon was dan ook volgens Arius niet gegenereerd uit het Wezen Gods en had met het Wezen des Vaders niet het minste gemeen. Er is dus een tijd geweest, volgens Arius, dat de Zoon en de Heilige Geest er niet waren. Alleen door in de keus waarvoor hij gesteld werd het goede te kiezen, is de Zoon onveranderlijk en daardoor als 't ware tot een God verheven geworden, die als zoodanig wel onze eere maar niet onze aanbidding waardig is.

Tegenover deze leer van Arius leerde de bisschop van Alexandrie, Alexander genaamd, dat de Zoon, van alle eeuwigheid uit het Wezen van den Vader voortgekomen, eenswezens met den Vader was. Naar aanleiding van dit geschilpunt is een strijd ontstaan die jaren lang de Kerk der eerste eeuwen heeft beroerd en ontrust. Op het Concilie van Nicea, in 325, onder leiding van Athanasius, en later op het Concilie van Constantinopel in 381 is het gevoelen der Arianen veroordeeld. Maar dit heeft niet kunnen beletten dat de ketterijen aangaande de leer der Drieëenheid later bij vernieuwing in allerlei vorm zijn opgekomen.

Telkens is men in den loop der geschiedenis eenerzijds in het Arianisme en anderzijds in het Sabellianisme vervallen. Het wezen van de Ariaansche dwaling ligt in de loochening van de wezensgelijkheid van Vader en Zoon, in de bewering dat de Vader alleen en in volstrekten zin de eenige waarachtige God is. Dit dwaalgevoelen is later voorgestaan door Socinianen, Remonstranten en de z.g.n, Groninger School, Het wezen van de Sabelliaansche dwaling ligt in de loochening van het onderscheid, dat daar tusschen de drie Personen van het Goddelijk Wezen bestaat. Ook deze dwaalleer keert later in de opvatting van het dogma der triniteit telkens terug. Door Servet, tegen wien Calvijn den strijd aanbond, door de z.g n. theosophen en inzonderheid door de nieuwe philosophie, in de stelsels van Kant, Schleiermacher, Schelling en Hegel belichaamd, is telkens weer, zij het ook gedurig in anderen vorm, de dwaalleer van Sabellius verspreid, dat nl. de drie Personen slechts openbaringsvormen van het ééne Goddelijke Wezen zouden zijn.

Tegenover al die dwalingen echter heeft de Kerk des Heeren altijd de leer der Drieëenheid beleden en zij heeft te dien opzichte steeds haar instemming betuigd met wat onze Belijdenis de drie geloofssommen noemt. De eerste van deze geloofssommen is de apostolische geloofsbelijdenis, zijnde de 13 artikelen van ons algemeen ongetwijfeld Christelijk geloof. Deze geloofsbelijdenis is niet afkomstig van de apostelen. Het is dus niet waar wat soms beweerd wordt, dat ieder van de apostelen één artikel beleden zou hebben en dat wij dus zoo aan het 12-tal gekomen zouden zijn. De tegenwoordige vorm van deze geloofsbelijdenis dateert eerst uit de 3de of 4de eeuw na Christus, Maar zij wordt daarom apostolisch genoemd omdat zij, waarschijnlijk ontstaan door uitbreiding van de doopsformule van Mattheüs 28 : 19, eene formuleering is van de leer die door de apostelen verkondigd is.

Het tweede van de geloofssommen is de Belijdenis van Nicea, die op de kerkvergadering van Nicea in het jaar 325 is opgesteld, en het derde is de belijdenis van Athanasius, welke gewoonlijk achter onze gewone kerkbijbels te vinden is en die óf door Athanasius zelf is opgesteld óf na zijn dood door anderen op zijn naam is gesteld.

Door deze belijdenissen werd hetgeen door de ouden op vroegere kerkvergaderingen reeds besloten werd, bekrachtigd en zoo vindt de gansche Kerk in deze belijdenissen uitgedrukt wat zij omtrent Gods drieëenheid gelooft. Ja ieder levend lid 'van de Kerk vindt in deze belijdenissen van Gods drieëenheid nog steeds de aanwijzing van een leer waarmee het gansche Christendom, waarmee dus ook de eeuwige gelukzaligheid staat of valt.

(Wordt vervolgd.)

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 maart 1912

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Onze Belijdenis.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 maart 1912

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's