Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

En aldaar was Maria Magdalena en de andere Maria, zittende tegenover het graf. Matth. 27:61.

Rusten bij een Doode.

Er zijn in ons leven blijde en droeve dagen.

Dat zijn de dagen waarin meer dan anders de bewegingen des harten onrustig zijn, soms wild, als de golven door sterken wind voortgestuwd.

Maar daar zijn ook stille dagen.

Als de trein van 't leven gestadig en geregeld voorttrekt, zonder bijzondere tegenweer, zonder buitengewone snelheid ook.

Dan is alles gewoon, de dagverdeeling en de dagtaak, alsook de dag zegen. Zooals het kwam gaat het voorbij. Geen indruk schier laat het alles achter.

Toch ken ik ook bijzondere stille dagen. Als de tegenstelling zoo scherp gevoeld wordt met wat voorafging. Na het huwelijksfeest met al het levendig drukke, vrolijk-lachende gewoel om ons heen. Na een begrafenis-droefheid zoo somber als zwaar, zoo aangrijpend als teeder.

Wat kan de stilte dan spreken!

Veel zegt ze tot ons hart, en als we met al het gebeuren inkeeren tot onszelf, dan ligt in de nabetraohting leering ene zegen.

Dan wordt ze meer voorbereiding ook, toerusting voor nieuwe levenstaak, en ze geeft kracht tot verderen arbeid, tot zekerder gang.

O, stille dagen, dagen van weelde!

Goede Vrijdagavond en Stille Zaterdag vóór Paschen — o, wat zijn ze rijk in beteekenis, rijk in leering! Spreken ze niet van wat Vooraf ging, van somber stervenswee? Spreken ze niet van wat volgt, van blijden triomf, van innige, heerlijke glorie?

Overal is het nu zoo stil.

Stil is het in het graf, waar Jezus slaapt den slaap des doods.

Stil is het om het graf, waar wachters rusten in ordelooze rust.

Stil bij de discipelen, want zij rusten op den sabbath naar het gebod.

Stil in Jeruzalem, want de heilige dag beveelt stille te zijn in overdenking en gebed.

Stil zijn de helsche machten, uitgeraasd als ze zijn op Golgotha van wreed geweld en bijtende spot.

Stil is het in den hemel, in de ure der voorbereiding voor den blijden jubel, die losbreekt als de opstandingsmorgen gaat gloren om Jezus Triumphator te eeren.

Stille ure, die van den Goeden Vrijdagavond. Voor wie het meest?

Voor wie het meest? Het meest voor de vrouwen, die rusten bij haar Doode, met Jezus en in Jezus, rusten van levensarbeid en toewijding, waarin 't hart sprak van liefde tot den Heiland en Vriend.

Zij rusten bij hun Doode, om te zien wat er geschied is, om te overpeinzen wat daarin geopenbaard werd.

Jezus is gestorven.

En dat sterven was merkwaardig om het sterven zelf. 't Hoofd buigende gaf Hij den geest, als een bewijs van Zijn liefde, en van Zijn macht, ook van Zijn moed en Zijn leven.

Jezus stierf omdat Hij wilde sterven.

Want met Zijn sterven was het alles volbracht, zoowel de eisch van den Vader, als het werk' van den Zoon, als de weg voor den arbeid des Geestes.

Maar Jezus' sterven is vooral ook merkwaardig om het effect en de uitwerking, den indruk dien het achterlaat bij zoovelen.

Daar hebt ge de discipelen.

Twee soorten zijn er, bedrijvige en rustige. Die vroeger rustten zijn nu aan 't werk getogen. Jozef van Arimathea en Nicodemus — wie hoorde er ooit van onder Jezus' jongeren? — beiden zijn ze aan den arbeid — en bezorgen een eerlijke (en een heerlijke!) begrafenis.

Levend geloof hebben zij toch gehad. Geloof met de werken erbij, 't Komt naar buiten. Bij de rijken is Jezus in Zijn dood. Van rijken ontvangt Hij een rijke, stille eere.

En. die vroeger bedrijvig waren, wat rusten zij nu van al hun werken! De dienende en de zalvende vrouwen, wat zitten ze stil bij het graf, „aanschouwende waar Hij gelegd is."

Rustiger toeschouwers zijn er nooit geweest op een akker der dooden. Zij hebben het opgegeven, overgegeven met een volkomen overgave des harten, in stilheid onder den Heere. Zijn wil geschiede!

Maar loslaten kunnen zij Hem niet. „Zittende tegenover het graf" blijven zij vol harden in hun liefde voor Jezus.

O, wat is dat leerrijk!

Vele vrouwen volgden, weenend op lijdensweg.

Vier vrouwen stonden onder het kruis op Golgotha's top.

Nu zijn er maar twee meer. Salome, de hoöggevoelende, heeft het ook opgegeven.

Maar Magdalena en Maria, Jezus' moeder, zijn overgebleven.

„Liefde en geloof reiken over 't graf heen." Magdalena, de liefde, omdat veel haar vergeven was, en Maria, type van het geloof, zij volhardden, staande onder het kruis, zittende bij het graf.

Wat een heerlijke prediking voor 's Hollands discipelen, dat staan en dat zitten. Voorbeelden van trouw geloof en blijvende liefde zijn ze, die vrouwen bij het graf.

Met Jezus zijn ze in het lijden geweest, met Jezus gingen ze in den dood, met Jezus blijven zij bij 't graf.

Daar is een liefde die sterker is dan de dood; daar zijn vrienden die door den dood niet gescheiden worden. Volhouden! zegt zulk een geloof, volharden ten einde toe!

Welk een prediking dan voor u, kind des Heeren. Zittende tegenover 't graf, zien zij wat er geschiedt. En dat zien is overleggen ook, dat overleggen is aanbidden, en dat aanbidden is verheerlijken van den arbeid van Jezus' liefde en 's Heilands trouw.

Zij zien wat er geschied is. Zij overdenken wat daarin geopenbaard is. Want zij zaten „tegenover het graf."

O, die Goede Vrijdag brengt ons zoo'n rijk evangelie van het sterven en begraven des Heeren. Rijk voor een arm en ontledigd zondaarshart.

Tegenover 't graf. En dat graf spreekt ons over ons eigen sterven. Stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeeren. Zal ons graf dan ook een gewenschte rustplaats voor het afgesloofde vleesch zijn, en geheiligd door Zijn indaling, ons spreken van een rust die nog overblijft ? Voor Gods kind is dat graf een wachtplaats tot den morgen der opstanding.

Tegenover het graf. En dit is te heerlijker, omdat dat graf is de rustplaats van Jezus tusschen tweeërlei arbeid. In Zijn vernedering heeft Hij de zaligheid verdiend. Straks in de verhooging zal Hij toepassen en uitdeelen. Daartusschen ligt Zijn rust, om te ijveriger te kunnen meedeelen gaven van Boven, om wederhoorigen bij zich te doen wonen. O, toef dan tegenover dat graf, ziele, die leerde sterven met Jezus! wacht op Zijn Verrijzenis. Zit stille, mijne dochter, want die Man zal niet rusten na Zijn rust totdat Hij het alles voleindigd heeft.

Tegenover het graf. Want dat graf is noodzakelijk, en de opstanding is er te heerlijker door. Straks zult gij Hem zien, den Vorst des Levens in heerlijken luister zich openbarend met sleutelen van graf en hel. Zit daarom ook neder en wacht dan. Zoo Hij toeft verbeidt Hem, want gewisselijk zal Hij komen. En ook uw oog zal aanschouwen den Koning in Zijn schoonheid.

Tegenover het graf. En in dat graf heeft Hij ook begraven onzen ouden mensch, opdat wij met Hem in Zijn dood begraven, zouden opstaan in een nieuw, beter en zalig leven. Die dit verstaat weent niet meer bij Zijn graf. Maar het hart overdenkt met heilig aanbidden den weg der volkomen Verlossing en de zaligheid van Zijn heerlijk Middelaarswerk voor al de Zijnen.

Zïet, zoo wordt het nederzitten tegenover het graf een rusten in Zijn arbeid der zaligheid, en het overdenken van wat daarin geopenbaard is nog tot blijdschap van Sions treurigen en verslagenen van geest.

O, welk een zaligheid ligt er dan in die stille ure bij het stille graf!

Wij roepen u toe: komt allen, en zit bij ons, want hier ligt uw Heil!

Hebt gij nog tranen van zonden, plengt ze vrij op dit zwijgende graf. Want het spreekt van verzoening en vrede.

Hebt gij tranen van verschrikking en vreeze des doods, droogt ze in deze ure, want Hij heeft dood en graf overwonnen.

Hebt gij tranen van verootmoediging, o laat ze den vrijen' loop. Straks is Hij de Verhoogde en Hij zal u verhoogen aan Zijn Rechterhand.

Hebt gij tranen van heimwee en liefde? O, treedt naderbij en uw ziel wachte, sterker dan wachters op den morgen. De opening van 't graf geeft vervulling en zegen, en de ziel zal juichen: Hij is onze Vrede.

Hebt gij tranen der verheerlijking? Pleng ze bij die van Maria, en Magdalena, als een offer der dankbaarheid, want de waarheid van Zijn woord is ook de levende, en sprekende waarheid van uw hart:

Maar, blij vooruitzicht dat mij streelt! Ik zal, ontwaakt. Uw lof ontvouwen, U in gerechtigheid aanschouwen. Verzadigd met Uw godd'lijk beeld.

Waarlijk opgestaan

De Heere is waarlijk opgestaan en is van Simon gezien. Luk. 24 : 34.

De bezoldiging der zonde is de dood. Door haar is deze wereld geworden het onmetelijk rijk van den koning der verschrikking, voor wien alles buigen moet; die op ieders levenspad zwarte schaduwen spreidt; die geen paleis verschoont en geen stroohut spaart; die geen tranen ontziet en door geen weeklacht wordt geroerd in 't wreede ingewand ; wien alles wat leeft de cijns der dienstbaarheid brengt. Over deze aarde laat de doodsklok zonder verpbozing haar sombere galmen dreunen.

Maar in de volheid des tijds heeft God Zijn Zoon gezonden, daalde van 's hemels transen, uit het land van 't altoos-bloeiend leven, Immanuel in dit rijk des doods.

Immahuel, Die Zich ook door dien schrikbren dood liet aangrijpen, neerwerpen en overweldigen, maar om zoo dien sterke te binden in eeuwige kluisters; want Hij kon van den dood niet gehouden worden.

Vrijwillig had Hij Zijn leven afgelegd.

Reeds krijschte 't lied der duivelen, door den schijn misleid, langs de afgronden der duisternis: „Ook Davids machtige Zoon was door hun vorst geveld."

Reeds treurde Natuur in rouwgewaad over dien Eénen, van Wien zij hope had dat Hij 't uithouden zou tegen den wreeden dood.

Nooit immers had Immanuel voor zonde's macht de knie gebogen, en toch, ook Hij stierf!

- Ja, Christus is gestorven; raaar, wat de duivel vergat, en natuur niet weten kon, en Jezus' jongeren niet verstonden nog. Hij had 't vrij en ongehouden afgelegd, en zoo zou Hij 't weernemen. Het tarwegraan moet in de aarde vallen en sterven, opdat 't vrucht dragen zal.

Als Zijne ziel zich tot een schuldoflfer in den dood zal gesteld hebben, dan zal Hij zaad zien.

in Hem had de schrikkoning zijn meerdere gevonden.

Én als Zijn ure gekomen was, heeft Hij de kluisters afgelegd en in het donkere graf den fakkel der verrijzenis geplant.

En van die ure zou uit ééne opene groeve althans de roep uitgaan over den breeden doodenakker der menschheid:

De dood is verwonnen, want Jezus leeft; de Heere is waarlijk opgestaan.

Ontwaakt dan, gij die slaapt, en staat op uit de dooden, want Christus zal over u lichten.

Dat, lezer, predikt u ons Pascha.

De dood is gezwicht; die wreede tyran, die tot dusver ieder sloeg, is zelf in 't laatst geslagen.

Dat reeds ontspant den boei der kwellende vreeze, maar de vrucht van Paschen zal dan eerst onze ziel verkwikken, als 't bij ons niet bleef bij dien oppervlakkigen jubel, die van veler lippen nu rijst; maar dieper zonk; zóó diep, dat wij voor Immanuel knielden, en Hem smeekten: o machtige Levensvorst, slaak ook de banden van mijn dood; neem ook mijne zonden en haar loon weg; wil ook voor ons den tyran onzer zielen neerwerpen. in 't stof en onder Uwen voet vertreden.

Hoe goed is 't daarvoor de vrucht van 's Heilands verrijzenis voor een Cefas te overdenken, in bovenstaand Schriftwoord vermeld. Met een enkel woord zij 't verband toegelicht:

- Wij staan met dit Schriftwoord aan den avond van dien gedenkwaardigen dag, waarop de lichtglans van 't herrezen Leven aan de kimme gloorde.

De elven waren met anderen van Jezus' volgelingen saamvergaderd.

Twee dier vrienden waren dien dag van Jeruzalem naar Emmaüs gereisd, en op den weg had zich een onbekende bij hen aangesloten, die met hen gesproken had over de dingen, die laatstelijk waren geschied. Straks is hun de onbekende, die diep inzicht in de Schriften toonde, openbaar geworden onder de breking des broods als de verrezen Messias, en — 't goede maakt mededeelzaam — onverwijld waren zij den twee uur langen weg naar Jeruzalem teruggegaan; dat moesten de broeders weten!

Maar eer zij, binnengekomen zijnde, hun blij.de tijding kunnen mededeelen, zijn de broeders hun voorgeweest en hebben 't hun van verre reeds toegeroepen: de Heere is waarlijk opgestaan en is van Simon gezien.

Veel was er dien dag geschied!

Uit het donkerste diep van smart en troosteloosheid waren ze opgebeurd en gezet op den top der rijkste verheuging.

De boodschap, waarmee de vrouwen van het graf waren weergekeerd in den vroegen morgen, hadden zij niet aangenomen.

Wel is Petrus naar 't graf gegaan, om te zien wat er waars mocht Hggen in dat vreemde bericht der zusters, en aan 't graf gekomen, ja waarlijk, daar zag ook hij de plaats ledig, waar de Meester was neergelegd.

Daar lag het lijnwaad, waarin men zijn Meester gewikkeld had; maar ach, zijn Meester, mocht hij dat nog wel zeggen, na zijn schrikkelijken val, en opnieuw verhief zich in bange verschrikking voor hem die ure, die vreeselijke nacht, waarin hij den Heiland driemaal verloochend had met vervloeking van zichzelf. O, weer ziet hij dien blik, dien Jezus op hem sloeg, toen hij alle betrekking met den profeet uit Nazareth afzwoer.

Waar zal hij zich bergen; waar dien blik ontvluchten? dien blik, die inzonk in de diepste roerselen zijner schuldbezwaarde ziel?

Maar als nu de Christus waarlijk was opgestaan, och of hij Hem dan toch vinden mocht; hoe zou hij zich voor Hem neerwerpen in het stof; Zijne heilige voeten besproeien met heete tranen van waarachtig berouw; misschien zou hij Hem weer in genade willen aannemen.

Maar zou hij onder dat reine oog durven komen; hij, die zoo verfoeilijk had verloochend dien getrouwen Heiland.

Zoo doorkruiste het Petrus' fel bewogen hart en brein, maar geen enkele gedachte kon hem rust schenken. Bij zijne medediscipelen kan hij 't niet uithouden, 't Is of uit elken blik, waarmee ze hem aanzien, een aanklacht op zijn hart neerbrandt en zijne ziel doorvlijmt.

In de eenzaamheid vliedt hij weg, en daar gefolterd door somber-felle aanvechtingen, daar is met Simon, Jona's schuldbezwaarden zoon, dat grootste aller wonderen gebeurd, dat zich met geen pen laat beschrijven: daar is Christus hem verschenen; daar heeft hem de Meester gezocht en in genade aangenomen.

Er staat ons niet beschreven hoe, alleen maar dat het is geschied. Den sluier, door den Heere zelf hier gespreid, willen wij niet zoeken weg te schuiven.

Genoeg, zij 't ons, te weten, dat zulk een ontmoeting geen ziele wórdt onthouden, die van den dood in het leven overgaat. Zulk een saamtreffen van den verlorene met den Redder uit benauwdheid kan niet gemist.

Maar laat zich rijker Paaschprediking denken dan deze: de Heere is waarlijk opgestaan en is van Simon gezien.

De Magdaleensche en Simon waren de eersten aan wie de Heiland na Zijne Verrijzenis is verschenen. Maria, de schrikkelijke zondares van weleer, die zeker nog wel uren had, waarin hare ziel weer als verteerd werd door de vlam der schuld van 't zondig leven van eertijds; Simon Petrus, heete tranen plengend over zijn snood-ondankbaar zich vreemd houden van den lijdenden Borg.

Zij beiden zijn 't eerst begenadigd met een - troostvolle verschijning van den herrezen Heiland.

Schittert hierin niet op 't heerlijkst de onvolprezen liefde van Immanuel?

Zonneklaar bewijs immers hiervan, dat Hij niet gekomen is om rechtvaardigen, maar om zondaren, goddeloozen te roepen tot bekeering; en dat daarom niet gezonden, maar die ziek zijn, dezen Heelmeester noodig hebben.

Kan klaarder getoond de grondelooze ontferming van dit Heilige Lam, dat de zonde wegneemt, en daardoor ook de poorten van het graf en de deuren der hel verbroken heeft, opdat nimmermeer één Zijner ellendigen de verderving zou zien ?

Kan dringender roepstem nu uitgaan tot u, schuldbezwaarden zondaar, om aan dezen Heiland u over te geven, en uwe ziel te laten zegenen door de heerlijke vrucht van Jezus' Verrijzenis?

En de Verrezene is gisteren en heden Dezelfde, en tot in alle eeuwigheid. Van al Zijne jongeren zocht Hij Petrus 't eerst; Petrus, die Hem zoo schrikkelijk verloochend had, maar die nu wankelde ten doode in zijn hartdoorschokkend zondeberouw.

Zoo doet Hij nog. Die ten doode toe krank zijn, hebben den Medicijnmeester 't meeste noodig.

En zijn we niet allen zoo vaak verloochenaars van dien eenigen Naam tot zaligheid gegeven?

O, paste 't ons dan allen niet, met een harte dat boog ouder zondebesef; met een ziele, die 't uitschreit van waarachtig berouw, op Paschen te staan aan het ledige graf. Zij dat ons gegeven, opdat we als Simon mogen ondervinden, dat bij den Christus der opstanding menigvuldige vergeving is.

Zoo zullen wij ook iets verstaan en smaken van de ziele weelde in 't woord des apostels: Wie is het, die verdoemt?

Christus is het. Die gestorven is; ja wat meer is, Die ook opgewekt is; Die ook ter rechterhand Gods is; Die ook voor ons bidt.

Rijssen                                                                                                                 J.H.F. Remme

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 april 1912

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 april 1912

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's